N°. 5-4. Leiden, 6 Maart 1874. Bij de behandeling der begrooting voor het loopende jaar heeft Uwe Vergadering overeenkomstig ons advies goedgevonden te besluiten, dat over" de op die begrooting uitgetrokken som van f 2000 voor eene nieuwe tusschenschool bestemd, niet zou kunnen worden beschikt, dan nadat Bur gemeester en Wethouders nadere voorstellen zouden hebben gedaan omtrent de inrichting van die school in verband met eene noodig gekeurde verbou wing of vernieuwing van de jongensschool lBte kl. op de Aalmarkt. Bij hunne missive van 26 Februari 11. n°. 45 geven Burgemeester en Wethou ders uitvoering aan dat besluit, en stellen zij voor 1°. om overeenkomstig hun oorspronkelijk plan het oude Nosocomium tot tusschenschool in te richten en daartoe te bestemmen de som van J 2000 op de begrooting uitgetrokken j 2°. om het schoollokaal op de Aalmarkt met eene verdieping te verhoogenen voor die verbouwing aan te wijzen eene som van ƒ12000, te vinden uit den verkoop van inschrijvingen op het Grootboek. Met de ons opgedragen taak om over beide voorstellen van advies te dienengevoelen wij onsbij gemis ook van de meest noodzakelijke inlich tingen niet weinig bezwaard. Het plan om de tusschenschool te brengen ter" plaatse van het oude Nosocomium lacht ons zeer weinig toe, maar wij erkennen gaarne dat het vinden van eene andere in alle opzichten geschikte plaats uite'rst moeilijk is, althans wanneer men de groote kosten wil vermij den welke uit het aankoopen van bebouwde perceelen voortvloeien. Blijkt het dus ten slotte, dat er werkelijk elders geen geschikte ruimte voor de tusschenschool te vinden is dan zouden wijhoo ongaarne ook ons wel moeten neerleggen bij het plan om daartoe het Nosocomium te kiezen j maar natuurlijk altijd onder deze voorwaarde dat dit zoo worde ingericht als noodig is om in alle opzichten aan de eischen van eene goede tusschen school te voldoen. Zullen die eischen inderdaad bevredigd worden? Op die vraag een af doend antwoord te geven, is ons werkelijk ondoenlijk, want ten aanzien van dat punt laten Burgemeester en Wethouders ons geheel in het duister. Wel geven zij de verzekering, dat eene doelmatige inrichting alleszins mo gelijk is; maar wij hebben te minder recht op die algemeene verklaring af te gaanomdat het gevoelen van de schoolautoriteit vrij scherp tegen dat van hun collegie schijnt over te staan. De kwestie kan natuurlijk slechts uitgemaakt worden door teekeningen en bestekken, en juist deze ontbreken. Hoe wil men de nieuwe schoollokalen inrichten Hoeveel kinderen zullen zij kunnen opnemen? Hoe is het gesteld met de ruimte, de ventilatie, de verlichting, enz.? Op geen van die vragen is vooralsnog een antwoord te geven, en toch moet dat antwoord bepalen in welken zin men op de voor stellen van Burgemeester en Wethouders beslissen zal. Gesteld dat men zontler het hier bedoelde antwoord af te wachtendade lijk in den zin van Burgemeester en Wethouders beslist, wat zal dan het gevolg zijn indien later mocht blijken, dat het Nosocomium toch niet op de voorgestelde wijze voor tusschenschool te gebruiken is? Eenvoudig dit, dat men" in plaats van geld te besparen veel meer voor de scholen besteedt dan noodig is. De verbouwing van de school op de Aalmarkt zal dan 12000 kosten, terwijl men ten slotte nog eens voor eene nieuwe tusschenschool minstens ƒ30000 zal moeten uitgeven. Blijkt daarentegen de ongeschiktheid van het Nosocomium voor nog het eindbesluit valt, dan zijn de lokalen op de Aalmarkt zonder eenige verbouwing volkomen bruikbaar voor de tusschen school en kan men volstaan met 30000 voor eene nieuwe jongensschool 1ste klasse uit te geven. In plaats van 42000 besteedt men ƒ30000, een verschil meer dan groot genoeg om het nemen van eene voorbarige beslissing te ontraden. Wij stellen te meer prijs op de voorafgaande beantwoording der boven bedoelde vragen en op de overlegging van plannen en teekeningen, omdat wij a priori eenigszin3 twijfelen aan de goede inrichting van de tusschen school overeenkomstig de plannen van Burgemeester en Wethouders. Immers volgens de berekeningen van het collegie van Dagelijksch Bestuur zal men om"het Nosocomium tot tusschenschool in te richten slechts ƒ2000 noodig hebben, en daaronder nog ƒ1600 voor schoolmeubelen. Aan de verbouwing wordt alzoo niet meer dan ƒ400 besteed, of met andere woorden: de ver bouwing blijft geheel achterwege. Dit nu bevreemdt ons. Aangenomen dat van het Nosocomium goede schoollokalen te maken zijn eene quaestie die wij niet durven beoordeelen dan zal de inwendige inrichting toch in elk geval eene geheele verandering behoeven. Wij begrijpen althans niet, hoe de nu verspreid liggende ziekenzalen anders aan hare nieuwe bestemming zullen kunnen beantwoorden. Bedriegen wij ons in die opvattingdan zal het ons een wezenlijk genoegen zijn dat te vernemen, maar onder alle omstandigheden achten wij eenige voorafgaande zekerheid daaromtrent verre van overbodig. Zijn wij wel ingelicht dan zal de nieuwe tusschenschool reeds dadelijk door 180 kinderen betrokken wordenen voor een dergelijk aantal scholie ren zijn groote lokalen noodig. Wij vertrouwen daarenboven dat men zich bij het vestigen van deze nieuwe inrichting zal willen vrijwaren tegen de foutwaarin men bij het bouwen van nieuwe scholen ook nog in de laatste jaren telkens verviel, de fout namelijk van niet genoeg te rekenen op eenen snellen aanwas van bevolkingmet dat gevolg dat men reeds na betrekkelijk zeer korten tijd zich de kosten aan uitbreiding van die gebouwen verbonden, getroosten moest. Wil men hier dit kwaad mijden en dus zorgen dat de zuinigheid niet de wijsheid bedriege, dan diene men ruimte te maken voor minstens 250 kinderen. Is die ruimte te vinden en doelmatig in te richten voor slechts ƒ400? Zoo ja, wij zullen er on3 hartelijk over verblijden; maar dergelijk resultaat komt ons zoo verrassend voor, en ook zoozeer in strijd met hetgeen de Burgemeester in de zitting van 21 Maart 1872 op eene vraag van een onzer leden als zijn gevoelen te kennen gaf, dat wij alvorens verder te gaan een positief antwoord op die vraag vo'strckt noodig achten. Burgemeester en Wethouders wijzen in hunne missive met ernst en na druk op den minderen gunstigen toestand van onze geldmiddelen en vinden daarin aanleiding om bij het beschikken over nieuwe kapitalen tot groote voorzichtigheid aan te sporen. Wie die aansporing ook zou willen wraken zeker niet Uwe Commissie van Financiën, want de meening omtrent dit punt nu door het College van Dagelijksch bestuur ontwikkeld is met de hare in volkomen harmonie. Alles af te snijden wat naar weelde zweemt ook bij de inricblig van het onderwijs wordt meer en meer dure plicht. Maar wij vreezen geen tegenspraak, ook njet van Burgemeester en Wethouders, wanneer wij er onmiddellijk bijvoegen, dat de zoo noodzakelijke zuinigheid er niet toe leiden mag om vooral aan het volksonderwijs het volstrekt noo- dige te onthouden. De nieuwe tusschenschool men vergete het niet is op zichzelve een maatregel van bezuiniging; door haar te vestigen wil men ontsnappen aan de dure verplichting om twee nieuwe scholen te bou weneene voor jongens en eene andere voor meisjes, omdat de thans be staande hare bevolking onmogelijk kunnen omvatten. De tusschenschool zal de laagste klassen van beide opnemen en dus op beide de vereischte ruimte maken. Wordt nu echter die tusschenschool niet goed ingericht dan zal zij niet alleen op zich zelve aan het doel niet beantwoordenmaar ook de twee groote inrichtingen bederven van welke zij een onderdeel uit maakt. Iets dergelijks nu wil niemand, want allen erkennen, dat juist de twee inrichtingen, voor welke de succursale bestemd is, tot de beste volks scholen behoorenwelke Leiden beziten waarop het met recht trotsch mag zijn. Op grond van een en ander wenschen wij alzoo Uwe Vergadering in overweging te geven 1°. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de vereischte plannen omtrent de inrichting van het Nosocomium tot tusschenschool alsnog ten spoedigste te doen opmakenen die plannen met de daartoe behoorende beschrijvingen aan den Ilaad over te leggen, te gelijk met het advies dat daaromtrent door de schoolautoriteiten zal worden uitgebracht; 2". het nemen van eene beslissing omtrent de nu aanhangige voorstellen te verdagen tot dat aan de sub 1 bedoelde uitnoodiging zal zijn voldaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N®. 55. Leiden, 6 Maart 1874. Na kennisneming van de onderscheidene stukken betrekking hebbende tot de aanvragen van de heeren J. Scheltema en G. Tibboel ter bekoming in eigendom wan het zoogenaamd Bonhuis op de Langegrachtkomt oor met Burgemeester en Wethouders een openbare verkoop het meest raadzaam voor, en geven wij uwe vergadering alzoo in overweging om de voordracht goed te keuren.. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 56. Leiden, 4 Maart 1874. De hoofdonderwijzer der jbngensschool der 2de klasse heeft de opmerk zaamheid van ons college gevestigd op de noodzakelijkheid dat het hulp personeel aan die school worde uitgebreid, en tot toelichting het volgende opgemerkt. De tweede klasse dier school telt tegenwoordig 40 leerlingen; de derde 42, terwijl de 4de en 5de respectievelijk tot 43 en 45 zijn gestegen. Zoo danige klassen zijn te talrijk, wanneer de leerlingen behalve de vakken van het gewoon lager onderwijs, nog de beginselen der Fransche taal moeten aanleerenzooals dit in de 4de en 5de klasse het geval is. Het is daarom dringend noodig dat het getal hulponderwijzers voorloopig met één worde vermeerderd ten einde de 4de en 5de klassen zoodanig kunnen worden ge splist, dat in plaats van 2 daarin 3 hulponderwijzers zullen werkzaam zijn. Zoowel de districts-schoolopniener als de Plaatselijke Schoolcommissie hebben dit plan ondersteund, overtuigd dat er aan vermeerdering van hulp personeel op die school inderdaad dringende behoefte bestaat, zoodat wij niet aarzelen uwe vergadering in overweging te geven om te besluiten dat het getal hulponderwijzers aan de openbare school voor uitgebreid lager onderwijs der 2de klasse voor jongensthans zes bedragende, voorloopig met één wordt vermeerderd en om ons college te machtigen de noodige maatregelen te nemen, ten einde spoedig tot de benoeming kunne worden overgegaan. De verordening van 4 Mei 1872 bepalende den bijstand aan de hoofd onderwijzers en hoofdonderwijzeressen te verleenen(Gemeenteblad n®. 8) laat zoodanige vermeerdering toe, vermits daarbij slechts een minimum van het hulppersoneel is bepaald. Overigens is de jaarwedde der hulponderwijzers bij de verordening van 8 Januari jl. (Gemeenteblad n°. 6 van dit jaar) vastgesteld op een bedrag van ƒ450550. Eindelijk kunnen wij u mededeelen dat de Commissie van -Financiën in hare vergadering van heden zich met deze voordracht heeft vereenigd. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 8