f. Ia de kennis van nieuwe talen voor de mannelijke leerlingen allernut tigst voor de meeste vrouwelijke is zij eene volstrekte behoefte. Hoezeer ik deze redenen meermalen in het licht gestelden de wenscbe- lijkheid van het onderwijs in nieuwe talen betoogd heb, heb ik toch geene enkele maal een bepaald voorstel gedaan. Ik liet dit na uit vrees voor de enorme kostendie de aanneming van het voorstel zou veroorzaken. Thans evenwel zijn de omstandigheden veranderd en kan deze hoogst nuttige uit breiding van het onderwijs tot stand gebracht wordenzonder dat liet de gemeente iets behoeft te kostenwanneer het aan de leeraren in de nieuwe talen, die eerlang aan de gemeente-instellingen voor hcoger- en middelbaar onderwijs alhier aangesteld zullen norden, als ambtsplicht wordt opgelegd. Hiertegen bestaan naar mijne bescheidene meening geene bezwaren. Het denkbeeld dat deze heeren bij het lager onderwijs diensten zullen kunnen bewijzen, is reeds door de vereenigde commissie geopperd. Immers in de ingekomen stukken dd. 18 September 1S73 n°. 151 lees ik dat de veree nigde commissie aan heereti Burgemeester en Wethouders onder meer punten het volgende geschreven heeft: Aan elk der te benoemen leeraren zoude verder naar haar oordeel eene jaarwedde van 1600 moeten worden toegekend terwijl eindelijk de uren welke deze leeraren na aftrek van hunne lessen aan de burgerschool en het gymnasium beschikbaar mochten hebben, zouden kunnen worden aaagewend voor het geven van onderwijs aan de hoogcre klassen van de meisjesschool der eerste klasse." Wel is de school van de eerste klasse voor meisjes door haar tot dit doel aangewezen, maar de plaat selijke Schoolcommissie heeft verklaard, dat zij, zich in beginsel met het denkbeeld vereenigendeeen grondig onderzoek noodig acht, alvorens te kunnen beoordeelen in boeverre van die hulp zou kunnen gebruik worden gemaakt. liet zal mij niet verwonderen ik acht het zelfs op grond van eigen ervaring hoogst waarschijnlijk, dat het onderzoek leeren zal, dat op de meisjesschool voldoende onderwijskracht voor de nieuwe talen aanwezig is. In dit geval zou dus aan de opleiding van onderwijzers en onderwijze ressen ten goede kunnen komenwat de scholen voor hooger- en middelbaar onderwijs aan een dubbel stel leeraren voor nieuwe talen te veel hebben. Aangenomen zelfs, dat alle klassen der hoogere burgerschool gesplitst moeten worden, dan nog blijven er, zoolang er op het gymnasium geene parallel klassen noodig zijn, zooveel uren beschikbaar, als op de laatstgenoemde instelling voor de nieuwe talen gebruikt worden; dat is voor het Fransch 11, voor bet Engelsch 10, en voor het Hoogduitse!) 11, met welke uren onze inrichting zeer gebaat zoude zijn. Vermoedelijk zullen zij in den aanvang niet alle gebruikt behoeven te wordendaar het geenszins mijne bedoeling is alle discipelen aan de drie talen te laten werken. Zal de maatregel werkelijk nut stichten, dan dient hij met overleg en in overeenstemming met de krachten en behoeften der leerlingen uitgevoerd te worden. Melden zich eenmaal uitsluitend jongelieden aan, die tot den leeftijd van ten minste vijftien jaren degelijk uitgebreid lager of middelbaar onderwijs genoten hebbendan vervalt eene dergelijke beperking van zelf. 2°. Ilel onderwijs in den zang. De ondervinding beeft geleerd dat het geen de bestaande verordening aangaande dit leervak voorschrijftonvoldoende is. Volgens art. 3 der verordening van den 26sten Juli 1866 (Gem.bl. van Leiden n°. 28) wordt het onderwijs in de theorie van den zang bij eene der in betzelfde artikel genoemde rubrieken gevoegd en moet voor de prac- tische oefeningen in bet zingen op de scholen zelve gezorgd worden. Nu is de tijd waarin de voornaamste vakken gedoceerd worden (2 uren in de week) zoo beperkt, dat er niet dan met de grootste moeite een zeer klein gedeelte voor de theorie van den zang kan worden afgezonderd. Hetgeen wij daarin doen kunnen is onbeduidend en onvoldoende. Met de practische oefeningen is bet nog erger gesteld. Op de scholen waar de leerlingen in het geheel niet zingen, ontbreekt natuurlijk alle gelegenheid tot oefening, en zelfs daar, waar gedaan wordt wat men in billijkheid van de aanwezige krachten vergen mag, is voor de kweekelingen weinig op te doen. Gedeeltelijk zijn de schoolwerkzaambeden, die inmiddels in de niet zingende klassen verricht moeten worden; een beletsel om aan de zangoefeningen deel te nemen, ten andere is het zeer elementaire onderwijs, voor de kinderen geschikt, in het gunstigste geval eene gelegenheid om het vroeger geleerde te herhalen. Aan uitbreiden of voortzetten valt niet te denken, omdat de behoeften der kin deren en die der kweekelingen in dezen verre uiteen loopen. Wat ik ten aanzien der laatsten heb aangevoerd geldt in dubbele mate van de bulponder- wijzers en bulponderwijzeressen. Ik acht het dus alleszins wenschelijk dat aan het denkbeeld van Commissarissen der Maatschappij van Toonkunst ondersteund door de plaatselijke schoolcommissieuitvoering gegeven en het onderwijs in den zang althnns wat de kweekschool betreft op beteren voet gebracht worde. Wanneer de onderhandelingen met genoemde heeren Commissarissen tot geene voldoende uilkomsten leiden, zal, ook zonder hunne gewaardeerde hulp, in deze behoefte behoorlijk kunnen worden voorzien. 3®. Splitsing der meisjeskiceekelingen in 2 klassen. Het aantal mannelijke kweekelingen bedraagt thans 29, verdeeld in 2 klassen, dat der vrouwelijke kweekelingen 22 in ééne klasse vcreenigd. Geenszins het aantal, maar wel de verschillende vorderingen, zeer natuurlijk bij meisjes van 15, 16, 17 en 18 jaren, maken eene splitsing noodzakelijk. Niet alleen zal ieder in dividu, wanneer tot splitsing wordt overgegaan, beter overeenkomstig hare behoeften onderwezen kunnen worden, maar voor de leerlingen der laagste klasse zal bet vooruitzicht om in de hoogcre geplaatst te worden een prik kel wezen om alle krachten in te spannen. Het zal, dunkt mij, billijk ge acht wordenin bet belang der meisjes niet na te laten wat in dat der jongens al voor geruimen tijd noodzakelijk geacht en gedaan is. 4°. Regeling der lessen voor de hulponderwijzers op denzelfden voet als de andere. Bij de vorige regeling in 1864 meende men, voor de vakken, opgenoemd in art. 46 der wet, en de wiskunde, voor de hulponderwijzers te kunnen volstaan met de helft van den tijd, die voor de kweekelingen en hulponderwijzeressen werd aangenomen. De ervaring heeft echter de onjuistheid van deze mcening bevestigd. Het komt mij dus alleszins wen schelijk voor aan deze klasse hetzelfde aantal uren te geven, dat de andere genieten. Neemt men in aanmerking, dat de te behandelen onderwerpen in deze klasse meer en moeilijker wordendat hier bij elkander zitten de zulken, die pas de acte als hulponderwijzer verkregen hebben en zij, die op het punt staan het examen ter verkrijging der hoofdoudervvijzers acte te doen, waarbij dan nog op enkele lessen eene derde rubriek komt, namelijk degenen die de laatstgenoemde acte reeds verkregen hebbendan zal men wel toestemmen, dat eenige grootere ruimte van tijd volstrekt geene weelde, maar dringende behoefte is. 5°. Het aantal lessen voor elke klasse. Ik zal in bedenking geven, bij de uitbreiding der nieuwe talen en den zang slechts een enkele te voegen opdat onze leerlingen de gelegenheid tot eigen oefening, tot verwerking van het opgenomenebehouden. Te veel is overal af te keurenmaar vooral op het gebied van het onderwijs. Met de enkele uitbreiding waarvan ik sprakbedoel ik eene les in opvoed- en onderwijskunde. Wel was dit vak bij de bestaande regeling niet-vergetenmaar het was bij de rubriek Nederl. taalkunde, stijlleer, lezen en letterkunde gevoegd, zoodat het in den be schikbaren tijd niet dan ten koste der genoemde vakken behandeld kon worden. Deze toestand eisclit verbetering. Het is van veel belang dat den aankomenden onderwijzer belangstelling in zijn vak worde ingeboezemd, dat hij gaarne van de denkbeelden der eerste paedagogen kennis neme, dat bij ernstig nadenke over de verschijnselen, die hij in de ontwikkeling der kinderen zelf waarneemt, en dat hij bij de uitoefening der onderwijskunst door do wetenschap worde voorgelicht. Bat doel kan niet worden bereikt, wanneer aan dit vak van tijd tot tijd eens een verloren kwartier of half uur besteed wordt. Het moet op zich zelf staan en met liefde en zorg behandeld worden. Hem, die dit vak doceert, zou ik ook het schoon schrijven opdragen, omdat bij de beoefening der schrijfkunst door onder wijzers van zelf de methode dient ter spraak te komen. De vorderingen in het schrijven, gelijk bij de bestaande regeling geschiedt, geheel aan de practische oefeningen op de school over te latenheeft wel hier en daar maar niet overal gunstige gevolgen gehad. Dit betreur ik. Wel zou ik den tijd niet terug wenschen toen een schoon schrift de beste aanbeveling voor den onderwijzer was; maar ik kan ook niet goedkeuren, dat men met ze kere voorname minachting op dit vak nederziet. Goed schrijven is in eene beschaafde maatschappij voor velen eene behoefte en voor de vervulling dier behoefte hebben de onderwijzers zorg te dragen. Trek ik nu het aangevoerde samen, dan kom ik tot het voorstel, dat aan elke klasse wekelijks onderwijs worde gegeven a. in Nederl. taal-, stijl cn letterkunde 2 uren. h. Cijfer-, stel-, meetkunde en vormleer 2 0 c. V Geschiedenis en aardrijkskunde 2 V d. U Natuurl. historie, nat. en scheikunde 2 U e. Paedagogie en schoonschrijven l - u f. Zang (theorie en practijk) 2 H g. H 2 u h. r 2 u dat verder het Franschhet Engelsch en het Hoogduitsch onderwezen wor den overeenkomstig de behoeften der leerlingen tot een maximum van we kelijks elf uren voor elke taal. 6°. Re kosten der uitbreiding. Tot heden werd voor elke les, 1 uur per week, aan kweekelingen of hulponderwijzeressen gegeven, jaarlijks f 50, en voor die aan de hulponder wijzers f 75 betaald. Behalve voor gymnastiek en teekenen werd dus uitgegeven: 4 klassen iéder 8 uren a 50, maakt1600. 1 klasse 4 75, 300. 1900. Volgens dit voorstel zouden er komen: 5 klassen ieder 9 uren a f 50, geeftf 2250. 1 klasse 9 r 75, 675. f 2925. AIzoo eene vermeerdering van1025. behalve de uitgaven voor den zang. Dit is echter een maximumwant door combinatie van twee of meer klassen is vermindering van uitgaven mogelijk. Bij voorbeeld in enkele ge vallen zullen de klassen van mannelijke en vrouwelijke kweekelingen vereenigd kunnen worden waardoor de uitgaven voor deze lessen tot de belft ver minderen. Koude de vereeniging over de geheele inrichting toegepast worden, dan zouden de kosten aanmerkelijk minder worden, maar vooralsnog kan dit niet anders dan bij uitzondering en als proeve. Zeker zal deze proeve genomen worden bij het onderwijs in den zang, waarvoor dan vier uren per week voldoende zullen wezen. De kostenhieraan verbonden zijn naar den bestaanden maatstaf 2 lessen a fóO dat is /HUO. 2 75 150» Te zamen f 250. hetgeen weinig verschilt van de raming van heeren Commissarissen der Maat schappij van Toonkunst, die voor acht a tien klassen, ieder wekelijks twee uren gnderwijs in den zang ontvangende, het vijfvoud van deze som voor- loopig hebben aangegeven. Deze f 250, geteld bij de reeds vermelde verhooging van f 1025 geeft 1275 de som die de voorgestelde uitbreiding ten allerhoogste bedragen kan. 7°. Tijd van het jaarlijksch examen. Tot heden werd dit in de tweede week van de maand Juli gehouden. Er is echter reden om in dezen ver andering te wenschen. Volgens de bestaande verordeningen vallen in deze maand ook de examens van het gymnasiumde hoogere burgerschool en de scholen van uitgebreid lager onderwijsdie aan belangstellenden en autori teiten betrekkelijk veel tijd kosten. Het is wellicht daaraan toe te schrijven, dat op het examen van deze inrichting in de laatste jaren weinig bezoekers geweest zijn, meermalen een of twee. Het is in bet belang der jongelieden, dat zij ten overstaan van meer personen proeven van hunne bekwaamheid of onbekwaamheid geven. Ik ben te zeer overtuigd van de belangstellingdie de opleiding van onderwijzers bij alle autoriteiten vindt, dan dat ik mij niet zou durven vleien dat eene verandering van den dag, b. v. in de maand October, voldoende zal wezen om velen bij de eenvoudige plechtigheid tegen woordig te doen zijn. Opzettelijk noem ik de maand October, omdat dan de acte-examens voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 2