HANDELINGEN TAN DID 6EKEENTEBAAS TAD LEIDEN.
INGEKOMEN STUKKEN
ter inzage ran dc leden nedcrgclegd.
N°. 2G. Leiden, 31 Januari 1874.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering biernevens over te leggen het
adres van P. Yan Khynter bekoming van een gedeelte grond aan den
Vestwal met het daaromtrent ingewonnen bericht van de Commissie van
Fabricage. Wij hebben er evenmin bezwaar tegen dat het daarbij omschre
ven terrein aan adressant in gebruik worde afgestaandoch vermeenen dat
de voorgestelde erfpacht of recognitie van 35 cent per centiare in den tegen-
woordigen tijd te gering is en dat deze op ƒ0.20 per centiare behoort te
worden vastgesteld en alzoo in het onderwerpelijk geval op ƒ14.zijnde
l/25ste gedeelte van de verkoopwaarde ad f 5.per centiare of ƒ350.
voor het geheele terrein groot 70 centiaren.
Behoudens deze wijziging stellen wij u voor overeenkomstig de voordracht
der Commissie voornoemd te besluiten.
Het in het rapport aangehaald raadsbesluit van 18 Augustus 1870 wordt
in afschrift hierbij overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Edelachtbaren Heeren Burgemeester en Wethouders en Gemeenteraad.
De Ondergeteekende Pieter Van Khyngeeft met gepasten eerbied te ken
nen, dat hij gaarne een gedeelte stadsgrond volgens kadastrale teekening,
groot te zamen 2 A. 81 C, hetzij in erfpacht, doch liefst in bezit tot
stichting eener stalling verlangt.
lieden waarom adressant zich tot UEdel achtbare wendt met eerbiedig
verzoek hein een gunstige dispositie uittereiken.
't Welk doende enz.
Leiden, 17 December 1873. P. Van Khyn.
Leiden, 21 Januari 1874.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van P. Van
Khyn, eigenaar van den korenmolen de Valk op den Vestwal alhier, te be
richten, dat daarbij wordt gevraagd een gedeelte grond van den Vestwal,
nabij zijn molen gelegenten einde daarop eene stalling te bouwendat
daartegen geen bezwaar bestaatindien slechts die grond minstens zeven
meters verwijderd blijft van de afheining of houten rastering der buiten-
sociëteit Amicitiazoodat de toegangs-breedte naar de algemeene begraaf
plaats behouden blijft; dat daardoor de af te stane grond eene grootte
verkrijgen kan van niet meer dan zeventig centiaren, waarmede de reques-
trant genoegen neemt.
De Commissie heeft derhalve de eer te adviserendat aan Pieter Van
Khyn op denzelfden voet en de voorwaardenwaarop aan hem bij raadsbesluit
van 18 Augustus 1870 de gronden vaa den korenmolen zijn in gebruik
gegeven wordt afgestaan een gedeelte van den vestwalbij het Kadaster
bekend onder Sectie A, n°. 21 en 408, ter grootte van ongeveer zeventig
centiaren, nader met juistheid op te meten, tegen betaling eener erfpacht
van 35 cents de centiare, benevens de kosten tot wijziging der afheining
van de algemeene begraafplaats, ter zijde van den aanbouw, volgens aan
wijzing van den Gemeente-architect.
Aan HH. Burgemeester De Commissie van Fabricageenz.
en Wethouders.
Kaadsbesluit van 18 Augustus 1870.
Is besloten bedoelde gronden bij het Kadaster bekend onder Sectie A
n°. 21 en 22, ter grootte van 354 meters, welke gebleken zijn niet te
vallen in de termen van art. 230 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad
n°. 85), aan den adressant in gebruik te geven onder de navolgende voor
waarden, als:
1°. dat de vergunning is personeel précario en tot wederopzeggens toe;
2°. dat voor het gebruiknadat tegen betaling van het gewone verboek-
recht ad f 8.75 de overboeking te zijnen name heeft plaats gehad, door
den gebruiker aan en ten behoeve van de gemeente jaarlijks worde betaald
eene recognitie van f 17.50, te voldoen op den laatsten December aan
staande voor de eerste maal en zulks zoolang de vergunning of het gebruik
duurt
3°. dat de grond door eene min kostbare heining, rastering of hekwerk
van de aldaar gelegen burgerlijke begraafplaats worde afgescheiden, volgens
de kadastrale aanwijzingtotdat later beschikkingen ten aanzien van die
begraafplaats zullen zijn genomen;
4°. dat de vergunning dadelijk zal eindigen in de volgende gevallen:
a. bij wanbetaling of in gebreke blijven der voldoening van de verschul
digde recognitie;
b. wanneer de molen geheel of gedeeltelijk wordt afgebroken of gearaoveerd
c. ingeval de bruiker kwam te overlijden of de molen of verdere gebou
wen wierden vervreemd of daarvan eigendomsovergang plaats had
d. wanneer de vergunning of het gebruik door het gemeentebestuur wierd
opgezegd
5°. dat bij het eindigen der vergunning of het ophouden van het ge
bruik, de gronden ter beschikking van de gemeente en van haar bestuur
terugkeeren en de molen of de huizingenbinnen den door het bestuur te
bepalen tijdworden ontruimd en geamoveerdwordende het bestuur, voor
zooveel noodig, door den bruiker onherroepelijk gemachtigd om wanneer
de amotie niet binnen den bepaalden tijd plaats heeft, haar op zijne kos
ten te doen bewerkstelligen
1874.
6°. dat in "het geval sub 4, lett. c, bedoeld de erfgenamen of nieuwe
verkrijgers het verzoek kunnen indienen tot het verkrijgen van eene nieuwe
vergunningwaarop alsdan zal worden besloten zooals het gemeentebestuur
vermeent te behooren.
N®. 2T. Leiden, 30 Januari 1874.
Op de aan uwe vergadering ingediende ontwerpbegrooting voor 1874 was
eene som van 8500, onder volgn. 78 uitgetrokken voor de vernieuwing
van de Pauwbrug over den Ouden Singel voor de Bakkerssteegen naar
aanleiding van de discussiën in de zitting van 28 October jl.over de aan
deze brug te geven breedte werd bij de vaststelling der begrooting de post
voor onvoorziene uitgaven met 1200 verhoogd, ten einde dat bedrag
later zoo noodig op den post voor onderhoud der bruggen zoude kunnen
worden overgeschreven. Het is thans na een ingesteld onderzoek gebleken,
dat, wanneer de doorvaartbreedte der Pauwbrug gelijk wordt gemaakt aan
dje der Havenbrug, de kosten der vernieuwing geraamd kunnen worden
op ƒ9700, overeenkomstig het in de bovenbedoelde vergadering medege
deelde. Vermits de bestekken thans gereed zijn en eerstdaags tot de aan
besteding zal kunnen worden overgegaanveroorloven wij ons de vrijheid
uwe machtiging te verzoeken om het werk zoo noodig voor bovengemeld
bedrag van f 9700 aan den belanghebbende te gunnen.
Wanneer de kosten van de vernieuwing der beide overige bruggen
Schrijversbrug en' Vrouwensteegsbrug waarvan de aanbesteding gelijk
tijdig met die der Pauwbrug in den loop der maand Februari zal plaats
hebben, zullen wij alsdan, des vereischt, een staat van af- en overschrij
ving aan uwe vergadering ter vaststelling aanbieden.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 28. Leiden, 19 Januari 1874.
Bij missive van den 22sten December jl. werd ik door u uitgenoodigd
in overleg met de schoolautoriteiten een plan tot uitbreiding van de lessen
tot opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen te ontwerpen en bij u in
te zenden.
Met groote ingenomenheid heb ik mij tot de volbrenging dezer taak ge
zet,, omdat naar mijne overtuiging betere opleiding van onderwijzers een van
de middelen is om het onderwijs te doen bloeien, en een groot gevaar,
gebrek aan personeel, af te wenden. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is en
zoowel het bijzonder als het openbaar onderwijs van nabij bedreigt, zal wel
niemandtenzij een volsIageD vreemdeling in de onderwijswereldontkennen
of maar betwijfelen. Onze inrichting heeft in dit opzicht eene dubbel schoone
roeping: zij werkt in het belang van beide, bijzonder en openbaar on
derwijs. Wel is zij zelve eene openbare school, maar zij stelt den toe
gang open voor allen, die zich, onverschillig in welke richting, aan het
onderwijs wijden, kweekelingenhulponderwijzers en hulponderwijzeressen
van bijzondere scholen vinden er hunne plaats naast hen, die op de open
bare arbeidenen zelfs zijdie hoewel nog op geene school werkzaamhet
voornemen hebben om zich aan het onderwijs te wijdenworden gereedelijk
toegelaten. Van de gelegenheiddoor de milde bepalingen van den Gemeen
teraad geopend, wordt dan ook ruimschoots gebruik gemaakt. Naast de
kweekelingen hulponderwijzers en hulponderwijzeressen van openbarehetzij
van deze, hetzij van omliggende gemeenten, vindt men hen, die werkzaam
zijn op de verschillende Katholieke en Protestantsche bijzondere scholen.
Verschil in richting verhindert niet, dat er een geest van onderlinge wel
willendheid en waardeering heerseht, dien ik steeds, zooveel in mijn ver
mogen is, hoop te blijven aankweeken.
De denkbeelden, die ik ter voldoening aan uwe uitnoodiging achtereen
volgens zal ontwikkelen, zijn u bijna alle bekend. Bij verschillende gele
genheden, vooral in mijne jaarlijksche rapporten, had ik de eer er reeds
uwe aandacht op te vestigen.
1°. Het onderwijs in nieuwe talen. Kennis van een of meer nieuwe talen
komt mij voor in den tegenwoordigen tijd eene dringende behoefte te we
zen voor ieder, die maar eenigermate aanspraak wil maken op den naam
van beschaafd mensch, en dat den onderwijzer, die anderen ontwikkelen en
vormen moet, geene algemeene kennis en ontwikkeling, geene beschaving
ontbreken mag, behoeft zeker wel geen betoog. Het zij mij vergund uit
mijne verslagen over de jaren 1870 en 71de redenen te herhalen, die ik voor
de wenschelijkheid om ook aan de aankomende onderwijzers en onderwijze
ressen nieuwe talen te leerenheb aangevoerd.
a. Het aanleeren van vreemde talen maakt dat zij hunne eigene taal
beter leeren verstaan en gebruiken.
b. Zij verkrijgen door de kennis daarvan een ruimeren kring van denk
beelden en een gekuischter smaak.
c. Zij kunnen hun eigen vak beter leeren kennen, omdat hun (vooral
door de kennis van het Hoogduitsch) de gelegenheid geopend wordt om na
te gaan, wat op het gebied van opvoeding en onderwijs in het buitenland
plaats heeft.
d. Zij loopen minder gevaar later, op eigen wieken drijvende, tijd en
krachten aan net leeren dier talen letterlijk te vermorsen en hunne geheele
vorming te bederven.
e. Waarschijnlijk zullen wij door dit onderwijs ruimer keus van kweeke
lingen verkrijgen: zij, die als schoolkinderen reeds eenig onderwijs in nieuwe
talen ontvangen hebben, zijn zeer teleurgesteld, wanneer zij vernemen, dat
zij deze kennis op onze inrichting niet kunnen onderhouden en uilbreiden.
Het is niet gewaagd aan te nemen, dat hierin eene reden ligt, waarom
anderen, die den omvang van het onderwijs reeds van elders kenden, zich
niet aanmeldden.