HANDELINGEN VAN SEN SERE1NT1BAAS VAN LEIAEN.
7.
INGEKOMEN STUKKEN,
ter inzage Van de leden nedergelegd.
N*. 21. Leiden, 22 Januari 1874.
Onder overlegging van het adres van M. Müller om ontslag als hulp
onderwijzer aan de openbare school n°. 1 voor onvermogenden met 15 Febr.
ek. en het daaromtrent ingewonnen bericht van den hoofdonderwijzer, geven
wij uwe vergadering, op grond van het daarin aangevoerde, in overweging
het verzoek in te willigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 19 Januari 1874.
De ondergeteekende hulponderwijzer aan de openbare lagere school n°. 1
voor onvermogenden te Leidenen in die zelfde betrekking benoemd te
Haaftenheeft de eer tegen 15 Februari eerstkomendeeervol ontslag uit
die betrekking te vragen.
't Welk doende
Aan den Gemeenteraad. M. Müller.
Leiden, 21 Januari 1874.
Ter voldoening aan uwe apostille van heden heb ik de eer u te berichten
dat de heer M. Müllersedert 1° October 11. in deze gemeente werkzaam
gedurende dien tijd zijne plichten getrouw heeft vervuld en dat het school
werk behoorlijk volbracht zal kunnen worden, ook wanneer hij met 15 Fe
bruari vertrekt.
Op deze gronden meen ikdat het verzoek voor eene gunstige beschik
king vatbaar is.
De hoofdonderwijzer der openbare school n°. 1
Aan den Heer Burgemeester voor onvermogenden,
der Gemeente Leiden. J. A. Van Dijk.
N°, 22. Leiden, 24 Januari 1874.
Toen in uwe vergadering van 27 December 1872 werd besloten tot de
oprichting van een nieuw lokaal voor de school n*. 2 voor minvermogenden
op het terrein van de Baaihalwerd tevens op onze voordracht o. m. beslist
dat de bewaarschool in de Baaihal alsmede de leerlingen van de school n°. 2
voor minvermogenden die aldaar waren opgenomentijdelijk zouden worden
verplaatst naar een of meer lokalen door ons college in overleg met de
commissie voor de bewaarscholen en de plaatselijke schoolcommissie daar
voor aan te yijzen (waarvoor sedert het voormalig Nosoeomium Academicum
op de Oude Vest in gebruik is gesteld) en dat het schoollokaal op de
Oude Vest zoude worden ingericht tot bewaarschool, wanneer de nieuwe
school op het terrein der Baaihal aan de Marendorpsche Achtergracht zoude
gereed zijn, terwijl voor de verbouwing van het schoollokaal op de Oude
Vest op de begrooting voor 1874, onder art. 14 van hoofdstuk VII eene
som van ƒ5000 werd uitgetrokken.
Thans nu het nieuwe schoollokaal geheel gereed is en eerstdaags door
de school n°. 2 voor minvermogenden zal worden betrokken, kan met de
inrichting van de school op de Oude Vest voor bewaarschool een aanvang
worden gemaakt. Ten einde evenwel aan die bewaarschool eene geschikte
speelplaats te kunnen verbinden is het noodig dat door het gemeentebestuur
kan worden beschikt over een stuk grond uitmakende een gedeelte van het
kadastraal perceel n°. 2166 van sectie II. grenzende aan de Marendorpsche
Achtergracht en gelegen achter de woning en grutterij van den heer Pee-
perkorn wonende op de Haarlemmerstraat bij de Bakkersteeg, zijnde dit
perceel voor een gedeelte in gebruik bij en voor een ander gedeelte het
eigendom van den heer Peeperkorn voornoemd.
Dit perceel kon gevoegelijk in drie hoofdafdeelingen worden verdeeld,
aangeduid op nevensgaande situatieteekening. De eerste afdeeling wordt
voorgesteld als eene smalle strook groot 81 centiaren door de gemeente
krachtens raadsbesluit van 17 October 1861 tot wederopzeggens in gebruik
afgestaan aan W. Van Geer DHz. tegen betaling van eene jaarlijksche recog
nitie van f 2.85 welke recognitie bij de acte van overdracht is afgekocht
voor de som van 71.25, zijnde de heer Peeperkorn voornoemd sedert in de
rechten getreden van den heer Van Geer. De tweede afdeeling groot 137
centiaren is krachtens raadsbesluit van 24 Juni 1858 mede tot wederopzeggens
in gebruik afgestaan aan rneergemelden Van Geer tegen betaling van eene
jaarlijksche recognitie van ƒ4.80, welke recognitie nog steeds wordt voldaan.
De derde afdeeling groot 263 centiaren afkomstig van vroegere huisjes
er.z. behoort in eigendom aan den heer Peeperkorn. De oppervlakte van
deze drie afdeelingen te zamen bedraagt alzoo 481 centiaren, waarvan door
de gemeente over 137 centiaren kan worden beschikt, terwijl voor de
speelplaats benoodigd is het op de situatieteekening met de grenslijnen
A. B. C. en D. aangeduid terrein, eene oppervlakte hebbende van 351 cen
tiaren en de heer Peeperkorn alsdan in bezit zoude blijven van een open
plaats met een poort van 2.25 meter breedte, uitkomende aan de Maren
dorpsche Achtergracht, te zamen ongeveer 180 centiaren.
Met inbegrip van de strook groot 81 centiaren, waarvan de recognitie is
afgekocht, zal derhalve door den heer Peeperkorn moeten worden afgestaan
eene oppervlakte van 214 centiaren, tot den afstand waarvan de eigenaar
zich bereid heeft verklaard tegen eene schadeloosstelling van 1200en onder
voorwaarde dat hem in eigendom worde afgestaan het pleintje in de Groe-
nepoort, groot ongeveer 50 centiaren, onmiddellijk grenzende aan de grut
terij, welk plekje grond voor de gemeente geenerlei waarde heeft.
De voorgestelde conditiën komen ons billijk en aannemelijk voor, zoodat
wij niet aarzelen uwe vergadering de aanneming daarvan in overweging
1874.
te geven. Wanneer dienovereenkomstig mocht worden besloten, dan zal
de nieuw in te richten bewaarschool van eene aan alle redelijke eischeo
voldoende speelplaats kunnen worden 'voorzien.
Wij stellen alsnu voor te besluiten: 1°. dat ophoudt het gebruik van heti per
ceel groot 187 centiaren verleend bij raadsbesluit van 24 Juni 1858 en even
eens van het perceel groot 81 centiaren, verleend bij raadsbesluit van
17 October 1861 na aftrek van het op de schetsteekening aangestipt drie
hoekig stukje grondgroot ongeveer 5 centiaren2°. dat wordt aangekucUt
het mede op de schetsteekening aangeduid perceel, groot 13,3 centiaren
toebeboorende aan F, Peeperkorn; 3°. dat aan Peeperkorn voornoemd in
eigendom wordt overgedragena. het bovenomschreven driehoekig stukje
gronden b. het open erf in de Groenepoort groot ongeveer 50 centiaren
welk erf tevens, voor zooveel noodig, wordt verklaard, niet meer voor den
openbaren dienst bestemd te wezen4°. dat aan dien heer voor de over
dracht van den hem toebehoorenden grond zal worden uitgekeerd eene
som van 1200 uit de gemeentekas, daaronder begrepen de terugbetaling
der afkoopsom van de bij raadsbesluit van 17 October 1861 vastgestelde
recognitie.
Een rapport van den gemeente-architect is met de betrekkelijke teekeniu-
gen en stukken op de leeskamer ter inzage van de leden nedergelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N#. 23. Leiden29 Januari 1874.
Wij hebben de eer aan uwe vergadering hiernevens over te leggen eene
missive va'n de vereenigde commissie van toezicht op de gemeente-instellingen
van hooger en middelbaar onderwijs, waarbij nader de bezwaren worden
ontwikkeld die bij haar bestaan tegen het voorstel der plaatselijke school
commissie strekkende om aan de te benoemen leeraren de verplichting op
te leggen om zoo zulks noodig mocht worden bevonden hunne beschikbare
uren aan te wenden voor het geven van onderwijs aan inrichtingen van
openbaar lager onderwijs. Nu het blijkt dat bij de vereenigde commissie
geen bezwaar bestaat tegen dit voorstel voor zooveel betreft de meisjesschool
der le klasse, geven wij u in overweging te bepalen dat aan elk der te
beuoemen leeraren, zoo noodig, hoogstens drie lesuren per week aan de
openbare school van meer uitgebreid lager onderwijs der le klasse voor
meisjes zullen kunnen worden opgedragen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz-
Leiden, 19 Januari 1874.
Naar aanleiding der missive door heeren Burgemeester en Wethouders ge
richt tot uwe vergadering, ter begeleiding der voordracht ter benoeming van
leeraren in de FranscheEogelsche en Hoogduitsche talen aan de gemeente
instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs alhier, achten wij ons ver
plicht u in overweging te geven voor die le benoemen leeraren zoodanige instruc
tie vast te stellen dat de uren, welke zij "t^a aftrek hunner lessen, aan de bur
gerschool en gymnasium beschikbaar mochten hebbenkunnffn worden
aangewend voor het geven van lessen aan inrichtingen van lager onderwijs.
Terwijl het onderzoek onzer Commissie, in hoeverre van de beschikbare uren
dier leeraren gebruik zou kunnen worden gemaakt op de meisjesschool
le klasse, nog niet is afgeloopen (zie de missive van heeren Burgemeester
en Wethouders dd. 18 September 1873 n°. 151), hebben wij bij dit voor
stel vooral het oog op de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen
aan Welke inrichting wij het geven van onderwijs in de nieuwe talen door
de te benoemen leeraren hoogst nuttig en weuschelijk zouden achten.
De Plaatselijke Schoolcommissie te Leiden
H. Kern Voorzitter.
A. J. Wijnstroom fd. Secretaris.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Leiden, 26 Januari 1874.
In antwoord op uwe missive van den 23sten dezer n°, 64houdeude het
verzoek om advies over een onlangs ingekomen voorstel van de plaatselijke
schoolcommissie, in die missive nader omschreven, hebben wij de eer u
het volgende te berichten.
In ons schrijven d. d. 25 Juni 1873 gaven wij te kennen, dat, indien
on9 voorstel tot de benoeming van drie leeraren in de nieuwe talen werd
aangenomende beschikbare tijd van die leeraren zou Vunnen worden aan
gewend voor het onderwijs aan de hoogere klassen van de school voor
meer uitgebreid lager onderwijs aan meisjes 1ste klasse.
Bij dit gevoelen blijven wij ook nu nog volharden. Indien dit door de
plaatselijke schoolcommissie wenscbelijk werd gekeurd, zouden, onzes in
ziens, zonder bezwaar aan de nieuwe docenten enkele, b. v. aan ieder
hunner twee ol drie, lesuren aan die school kunnen worden opgedragen.
Het onderwijs, waarmede zij op die wijze zouden worden belast, grenst om
zoo te zeggen aan de taak, die zij aan de gemeente-instellingen voor hoo
ger- en middelbaar onderwijs te vervullen hebben, en kan hunne werk
zaamheid aan deze instellingen niet wel belemmeren, daar zij uit den aard
der zaak tot weinige morgenuren beperkt blijft.
Daarentegen schijnt het ons zeer bedenkelijk overeenkomstig het voorstel
der plaatselijke schoolcommissie te bepalen »dat de urenwelke de be
noemde leeraars na aftrek hunner lessen aan de hoogere burgerschool en
het gymnasium beschikbaar mochten hebbenkunnen worden aangewend
voor het geven van lessen aan inrichtingen van lager onderwijs." Werd
dit voorstel aangenomendan zouden de benoemde leeraars wel in de eerste
plaats voor bet hooger en middelbaar, maar toch ook voor het lager on
derwijs in de .gemeente beschikbaar zijn. Ook dit laatste zou dan aan
spraak hebben op een zeker gedeelte van hun tijd. De combinatie van
Gymnasium en Burgerschool brengt reeds hare bezwaren met zieh: uit de