mocht bestaan aangaande den aard hunner ziekte. Zijn zij werkelijk aan eene ziekte lijdende die besmettelijk isdan worden ze dadelijk verwijderdde stal moet dén ook Bepaaldelijk diénen om a priori den ziekte-toestand te kunnen coii^dtSeï^, S De lieer Fors. Óömmisfsie vün Financiën ik" bij dé beoordeeling vftrt deze zaak alleen afgegaan op het belang van de gemeentewant daar bui ten kent zij geen billijken maatstaf van beoordeeling. Men heeft herin nerd hoe vroeger bij herhaling tetrein aan het Kijk kosteloos is afgestaan maat verzuimde daarbij op te mérkendat de toestand van de gemeente allengs aanmerkelijk gewijzigd is. Vroeger had men overvloed van bouw- teWÜitt, en- nu bestaat er gebrek, ft dit' nu werkelijk het geval, dan meen ik té' moeten vragenof het wel aangaat eep deej van l>et zeer beperkt terrein, wat nog voor bebouwing in aanmerking komt, kosteloos weg te scbénkéti. De Commissie van Financiën kan op die vraag Diet anders dan ontkennend antwoorden. De heer Wethouder van Fabricage beeft als argu ment voor eene gunstige beschikking aangevoerddat men toch geen huizen zÖU willen bouwert naast dé tegenwoordige cavalerie-stallen en dus het aan grenzend térre in Wel missen kon. Maar wat wil men dan op dat terrein vestigen weer een stal. Gaat de bewering vanden heer Stoffels opdan is inwilliging van het verzoek dubbel bedenkelijk. Immers het vestigen van dieft tweeden staf zal dan ook hét overblijvend terrein voor woningen onge- schikt maken. Eindelijk nog iets. Bedrieg ik mij niet, dan is reeds bij Burgemeester en Wethouders aanhangig het verzoek van een onzer ingeze tenen, die, uitgelokt door de aanvrage van het Kijk, op zijn beurt een stuk van hetzelfde terrein voor het bouwen van een stal komt vragen. Wanneer men nu het' verzoek van het Rijk toestaatdan zal men dat tweede verzoek moeielijk kunnen weigerenen wat blijft er dan over van den bouwgrond dien wij door opheffing van de kweekerij hoopten te verkrijgen? De Voorzitter. Ik doe opmerken dat de vorige spreker gezegd heeft dat der Commissie van Financiën alleen het belang van de gemeente voor oogen heeft gehad. Ik boud mij daarvan overtuigd, maar ik beweer dat Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Fabricage in hunne rap porten en adviezen evenzeer voor het belang der gemeente opkomen. Allen beoogen dus hetzelfde doel, maar wij verschillen alleen in de opvatting wat in deze bet meest moet gelden. Allen zijn het eens dat het wenschelijk is de kweekerij voor bouwen van woonhuizen af te staan; maar Burgemeester en Wethouders meenen dat bij het uitgebreid garnizoendat wij hier hebben aan het verzoek van het Kijk, om een gedeelte van dien grond te verkrij- gën tót hét botfwen van eert stal voor zieke paardenmoet worden voldaan. Nu heeft de vorige spreker gezegd dat de aanleg van zoodanigen stal voor zieke paarden een beletsel zal opleveren om daar andere gebouwen te vesti- gehmaar die vrees deel ik Biet; want er zal tussehen den grond waarop de stal zou gébouwa worden een breede sloot worden aangelegdwaardoor die fBn andere gebouwen zal zijn afgescheiden. Ook heelt de vorige spreker gezegd dat wanneer men het verzoek aan den een inwilligtmen het ook den ander zal moeten toestaan. Ik doe opmerken dat dit niet volkomen gelijk staat. De eene aanvrage strekt om een stal aan te bouwen voor paarden en rijtuigen van weelde, terwijl het hier geldt de vraag, of men in het belang van het garnizoenop welks behoud ik veel prijs steleen gedeelte van dat terrein zal afzonderenwerwaarts zieke paarden kunnen worden overgebracht. De heer Stoffels. Ik moet doen opmerken dat de grond door den heer Van den-Berg aangevraagd om een stal te bouwen minder geschikt is voor het bouwen van huizen. Die grond is een afzonderlijke open hoek en grenst aan den tuin van den heer Van Kerchem. Op het terrein dat wij zullen óvérhouden zal nog altijd zooveel ruimte overblijven, dat er een twintigtal huizen kan worden gebouwd. Dat zal voor het oogenblik wel voldoende zijndaar in den laatsten tijd de aanvragen om hier woningen te bouwen veël zijn verminderd. De heer Boys. Nog een enkel woord, mijnheer de Voorzitter. Toen dé Commissie van Financiën verklaarde dat zij by de beoordeeling van deze zaak eakel konde letten op het gemeentebelang, heelt zij zich geen oordeel willen aanmatigen over andere rapporten, welker conclusion Van de hare afwijken, maar enkel willen aantoonen, dat het betoog, in die andere rap porten opgenomen, dat namelijk het Kijk den bedoelden grond noodig heeft, hier ter zake niet mag gelden. Wij kunnen het Rijksbelang niet beoordeelen en worden daartoe ook niet geroepen. De Commissie van Financiën heeft alleen de vraag beoordeeldof het belang van de gemeente toeliet een ge deelte van den meergemelden grond kosteloos aan het Rijk af te staan tot het vestigen van een stal, en nu houd ik vol dat op die vraag slechts een ontkennend antwoord past. De heer Stoffels heeft gezegd dat er in elk geval ruimte zal overblijven voor wel een twintigtal huizen op dat terrein. Ik wil op zijn gezag gaarne dat cijfer aannemen; maar waarom, vraag ik nog ééns, als wij behoefte hebben aan veel meer dan 20 huizenden grond weggeschonken, dien wij voor dat doel zouden kunnen bezigen? De Voorzitter. Ik geloof dat deze zaak reeds genoeg is toegelicht en dit de gevoelens van beide zijden reeds voldoende bekend zijn. Alvorens echter tot de stemming over te gaan acht ik mij verplicht nog alleen te doen opraèrken dat het juist wenschelijk wordt geacht voor de cavalerie om daar ter plaatse een stal te bouwen voor zieke paarden en dat wel in de nabij heid van de cavalerie-stallen. Zoo dit verzoek wordt afgeslagenzal het moeielijk vallen een ander terrein voor dergelijk doel aan te wijzen. Nu wordt het eerst in omvraag gebracht het afwijzend praeadvies van de Commissie van Financiën. Het wordt verworpen met 13 tegen 7 stemmen. Voor stemden: de heeren Veefkind, Du Rieu, Van Heukelom, Van OuterenHartevelt, Eigeman en Buys. Daarna wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders, overeen komstig het advies van de Commissie van Fabricage om het verzoek toe te staanaangenomen met 13 tegen 7 stemmen. Tegen stemden: de heeren Veefkind, Du Rieu, Van Heukelom, Van Outeren, Hartevelt, Eigeman en Buys. IV. Verzoek van de fabriekanten Van Hartrop Zoon, om een spoelvlot te leggen in het Galgewater en een stoep met palen en gordingen aan het Noordeinde. (Zie Handd. 3, n°. 9.) De heer Veefkind. Mag ik u eens vragenmijnheer de Voorzitter wanneer de adressanten nu de vereischte vergunningen zullen hebben ver kregen, zoowel die van het Hoogheemraadschap van Rijnland als die der gemeente, of niets hen dan kan beletten dat spoelvlot daar in het Galge- watêr te leggen? De heer Stoffels. Er is eigenlijk maar een persoon,'de héér Noordman, die recht heeft om eene kleine recognitie van den adressant te vorderen, Dat is echter eene zaak die geheel buiten den Rkad: is. Dat moet tussehen Hartrop en Noordman geéonden worden. Hartrop heeft een verzoek gedaan dat wij inwilligen tegert- betaling vna eene kleine recognitie. De heer Veefkind. »Ik ben den geachten Wethouder van F'abricage dank baar voor d"e gegeven ittliehting, maar toch niet geheel voldaan. Ik begrijp dat in elk geval de heeren Van Hartrop hun spoelvlot daar niet kunnen leggen, zonder dat de gemeente daartoe vooraf vergunning heefï verleend; doch de vraag isof daaraan het heften eener recognitie kan worden verbon den ook wanneer de gemeente geene eigenares is van het water. Naar men mij heeft verzekerd beweert de heer Noordman eigenaar te zijn en eischt ook hij als zoodanig de betaling eener jaarlijksche recognitie. De heër Stoffels. Ik geloof dat als de heer Van Haftrop het Biet Vin den kan met den heer Noordman1, hij zich latér tot d'en Raad zal kunnen' wenden om van de vastgestelde recognitie te worden ontslhgën. Hij doet een verzoek, dat wij toestaan. Vóór het overige gaat ons de zaak minder Ban. De heer Veefkind. Ik blijf van oordeel dat hier it? dé éérste plaats dé vraag geldt, óf de gemeente eigenares is van en vrije Beschikking heeft over het water daar tér plaatse. Zoo niet, dan ben ik tegen het heffen eener recognitie. De heer SToEféós. Ik geef toe datals het water geen: eigendom is van de gemeente, het minder goed is om eene recognitie te heften; masr dit neemt niet weg dat wij tóch met de behandeling van deze zaak kunnen voortgaan, want dat ié eene zaak van latere zorg. Zoo noodig, kan de heer Van Hartrop zich later weer tot den Raad wenden, orn van recognitie ont- slagen te wordeniets dat oók ikals hét billijk isdab ondersteunen zaf. De heer Bijlevelb. Ik vind deze quaestie nog al van eenig géwicht en zou dus van oordeel zijn dat, zoo geen zekerheid bestaat dat de gemeente eigenaresse is, deze zaak moet worden aangehouden. Dé héér Stoffels wijst op het raadsbesluit van 5 Maart I8B7, en beweert dat volgens dat besluit in deze recognitie moet worden geheven. Ik geloof niet dat door dit argu ment de zaak ié beslist. Het is waar, het besluit van 5 Maart 1857 behelst een tarief Voor het gebruik van gemeente-eigendommenmaar voed de toe passing van dat tarief is noodig dat van gemeente-eigendom sprake is. Dit schijnt in déze biet zeker, en daar nu van het heffen van recognitie geen sprake kan zijhzoo dé gétneente geen eigendomsrecht hééftzou ik willen voorstellen de behandeling dezer zaak te verdagen, ten einde aan Burge meester én Wethouders de gelegetiheid té gevenons op het quaestieuse putttria ingesteld ónderzóekin te lichted. De héér Stoffels. Hoezeer ik tegert geen uitstel van de behandeling dezer zaak ben, mèen ik toch dat Wij het verzoek zouden kubnen toestaan, ten einde de adressant geene vertraging zou ondervinden. Dë VoöRziTtÈR. Dan stél ik voor déze Zaak aan té houden, ten eindé over het eigendomsrecht eén dader onderzoek in te stellen. Ik zal nu alleen hél tweede gedeelte van het verzoek tót het leggen van een stoep niet palen en gördingén in omvraag brengén. Dat verzoek wordt met algemeene stemmen toegestaan. De heer VeeEkinB. Hef geven van vergunning tot hèt leggen van een spoelvlot is louter een maatregel vatt politie; mij dunkt dat hiertoe nu reeds zou kunnen wordeu overgegaanom dan later uit te maken of er al dan niet recognitie Zal Worden geheven. Door uitstel zouden de adressanten iri dë uitoefening hühner zaken kunnen gedupeerd worden. De heer Dercksen. Het schijnt dat men algemeen van gevoelen is dat er geen recognitie kah worden gehevenals de gemeente geen eigenares is vatt het watér. Maar dan vraag ikhoe men nu toestemming kan verleenen tot het leggen van een vlot, zonder dat eerst is uitgemaakt wie eigenaar is van het water. Het groot bëzwaar van dén heer Veefkind was juist dat men geen recognitie kan heffentenzij men eigenaar is. Ik ben dus ook voor het aanhoudën vén deze zaak. De Voorzitter. Ik ben ook niet tegen de aanhouding van deze zaak maar ik geloof toch dat, afgescheiden van de recognitie, de adressant ver- guttning noodig heelt tot het leggen van een spoelvlot, naar aanleiding der politie-verordening. beer Bïjleveld. Het komt mij voor dat de verplichting om vergun ning te vragen onafhankelijk kan zijn van die om recognitie te betalen. Bepalingen van politic zouden m. i. de bevoegdheid om deze of gene han deling te plegen afhankelijk kunnen stellen van verkregen vergunning. Een voorbeeld biedt daarvan aan aft. 74 van onze politie-verordening. Dé Voorzitter. Dan stel ik Voor deze zaak aan te houden. Dienovereenkomstig wordt besloten. V. Staat van afschrijving der begrooting, dienst 1873. Kosten van het aanleggen en bijhouden van de dubbelen der leggers en plans van het kadaster. (Zie Handd. 8 n®. 12en 4 n°. 16*.) Wordt zonder stemming aangenomen. VI. Voordracht tot verkoop van inschrijving op het Grootboek. (Zie Handd. 4, n°. 13.) De heer Cock. Het zal wel onnoodig zijn te herinneren dat ik altijd gestreden heb tegen den verkoop van inschrijvingen op het Grootboek, maar nu de groote meerderheid van den Raad beslist heeft dat daartoe zal worden overgegaan spreekt het van zelf dat ik mijn tegenstand niet zal volhouden vooral nu het hier niets anders geldt dan het ten uitvoer brengen van reeds genomen besluiten. Ik zal dus voor het voorstel stemmenhoe aanzienlijk de verkoop van inschrijvingen dan ook nu zijn moge. Het voorstel wordt met algemeene stemmen aangenomen. VII. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1878. Reiskosten van militie-plichtigen. (Zie Handd. 4, n°. 14.) Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VIII. Staat van af- en overschrijving op de begrootiDg, dienst 1873. Kosten der gemeente-apotheek. (Zie Handd. 4, n®. 16.) Wordt mede zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 4