HANDEN TAN DIN GUEENTEBAAD TAN UEIDSN. 4. Zitting van Donderdag 8 Januari 1814, geopend te 2 wren. Voorzitters de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren BuysEigemanLe PooleVan Hettinga Tromp, Suringar, Seelig, Juta, Harte velt, Lezwijn, Wttewaall, Krantz, Driessen, Van Outeren, Van Heukelom Dercksen, Cock, DuRieu, Veef kindBijle- veld, De Premery, Stoffels, Verster, Goudsmit en Van den Brandeler. De V ooEziTTEE. Voor de eerste maal, mijne heeren, dat ik het voorrecht heb in den geopenden jaarkring met u te vergaderenis het mij eene be hoefte u mijne beste wenschenzóó voor uwe personen als voor uwe be trekkingen, toe te brengen. Veel is er in den laatsten tijd in deze ge meente tot stand gekomen; maar nog veel blijft er te doen overig. Mijn strevenen zeker niet minder het uwezal daartoe strekken om op dien ingeslagen weg voort te gaan. Mogen onze gezamenlijke pogingen onder de zegen des Allerhoogsten bevorderlijk zijn aan het welbegrepen belang onzer ingezetenen en Leiden in bloei blijven toenemen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van 18 December 1873 worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: Dispositiën van de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dd. 16/19, 16/20, 22/23, 22/27 Dec. en 30 Dec./5 Jan., nos. 70/31, 72, 12, 34/1, 33/1 ten geleide van de goedgekeurde raadsbesluiten tot verhooging der begrooting, dienst 1873, met ƒ1100, kosten der brandbluschmiddelen met ƒ26041.135, ontvangsten en uitgaven, voortvloeiende uit het beheer van de inkomsten en bezittingen der voormalige administratie van de ver- eenigde Gast- en Leprooshuizen; tot onderhandsche verpachting der faecale stoffen verzameld volgens het stelsel Liernurtot onderhandsche verhuring van de raamlanden buiten de Hoogewoerdspoort en de voormalige Marepoort en van de woning boven het telegraafkantoor; houdende goedkeuring der gemeentebegrooting van 1874, en van de heffing van 50 opcenten op de hoofdsom der personeele belasting; tot verhooging der begrooting dienst 1873, met /800, kosten samenhangende met de overdracht van de klok en huizing der Hooglandsche kerk aan de Gem.-Commissie der Nederd.- hervormde gemeente alhier en tot af- en overschrijving van een bedrag van ƒ25.38, jaarwedden der onderwijzers, middelbaar onderwijs. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Adres van C. van den Berg, om gemeentegrond bij de voormalige Wittepoort. 2°. Adres van J. C. de Munck, om vrijstelling van de betaling van padgeld aan de Delftsche trekvaart. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Financiën. 3®. Voordracht tot afstand van een gedeelte der stadskweekerij aan het rijk. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze te stellen in handen van de Commissie van Financiën. 4°. Adres van mr. P. Du Rieu, om een stoep, voorzien van een keldergat, te doen maken voor het in aanbouw zijnd huis op de Hooigracht n°. 5. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders. Aan de orde is: I. Benoeming van een hulponderwijzer aan de jongensschool der 2de klasse. (Zie Handd. 56, n°. 213, van 1873.) De heeren Van Hettinga Tromp, Hartevelt en Veef kind worden door den Voorzitter uitgenoodigd met hem het bureau van stemopneming uit te maken. Met 20 stemmen wordt benoemd J. J. Cuyle; zijnde 2 briefjes in blanco gelaten. De heer Verster komt ter vergadering. II. Benoeming van een leeraar in het Hebreeuwsch aan het gymnasium (Zie Handd. 1n°. 3.) Met 21 stemmen wordt benoemd M. Th. Houtsma; zijnde 2 briefjes in blanco gelaten. De heer Goudsmit komt ter vergadering. III. Verzoek van W. C. Peiger om ontslag als hulponderwijzer aan de openbare school n°. 2 voor minvermogenden. (Zie Handd. 58, n°. 220, van 1873.) De conclusie van het gunstig rapport van Burgemeester en Wethouders, om aan den adressant een eervol ontslag te verleenenwordt zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming aangenomen. IV. Voordracht tot wijziging van de verordening, houdende regeling van de jaarwedden van het onderwijzend personeel. (Zie Handd. 58, n°. 219, van 1873; en 1, n°. 1; 2, n°. 4.) De Voorzitter. Zooals de heeren gezien hebben is de Commissie van Financiën het geheel eens met het voorstel, door Burgemeester en Wethou ders gedaan. Alleen wenscht zij er bij te voegen»Met ingang van de 1874. maand, volgende op die, waarin de goedkeuring van de Gedeputeerde Sta ten zal zijn verkregen, worden de jaarwedden der onderwijzers en onder wijzeressen, thans ƒ500 bedragende, gebracht op ƒ600; die der hulponder wijzers en hulponderwijzeressen, thans bedragende 300, 350 en ƒ400, respectievelijk vastgesteld op ƒ350, ƒ400 en ƒ450, zullende met 1 Januari 1875 de jaarwedden, die het minimum alsdan nog niet hebben bereikt, op het bedrag daarvan worden vastgesteld. "Voor 1 Januari 1878 wordt deze verordening herzien." Met deze bij voegingen kunnen Burgemeester en Wethouders zich geheel vereenigen. Ik verzoek thans den Secretaris het voorstel, zooals het door Burge meester en Wethouders is geformuleerd, in zijn geheel voor te lezen. Achtervolgens wordenzonder beraadslagingmet 23 stemmen tegen 1, die van den heer Cock, aangenomen de verschillende deelen-, waaruit dat voorstel bestaat, als, tot wijziging: 1°. van al. 2 en 3 van art. 2 der meergemelde verordening; 2°. van al. 5 van dat artikel, en 3°. van al. 7 idem; en eindelijk tot opname der bijvoeging aan het slot der verordening zoo als die door de Commissie van Financiën is voorgesteld. De heer Veefkind. Mijnheer de Voorzitter, hoe is het nu met de voorgestelde wijziging der 7de al. van art. 2P Pe Voorzitter. Die is reeds in stemming gebracht. Het waren vier wijzigingenwaarmede de vergadering zich heeft vereenigd. De heer Veefkind. Ik meende dat die wijziging nog goedgekeurd moest worden. V. Voordracht betrekkelijk het onderwijs in den zang aan de openbare lagere scholen. (Zie Handd. 1n°. 2.) Wordt, zonder beraadslaging, met algemeene stemmen aangenomen. VI. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1873. (Zie Handd. 2n°. 6.) Wordt op gelijke wijze aangenome. VII. Voordracht tot afschrijving van plaatselijke directe belasting, dienst 1873. (Zie Handd. 2, n°. 5.) De conclusie van het gunstig rapport van de Commissie van Financiën wordt op gelijke wijze aangenomen. VIII. Vaststelling van het 3de suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1873. Dat kohier wordt op gelijke wijze vastgesteld. IX. Voordracht betrekkelijk eene uitbreiding van de toepassing van het Liernurstelsel. (Zie Handd. 51, n°. 194, 53, n°. 194*, 55, n°. 207, 57, n°. 214, 215, 58, n°. 216, 217, 218, van 1873; 1, nu. 217*, en 2, n». 7.) De heer Burs. Ik wensch, op dit oogenblik althans, niet te treden in het fond der zaakmaar slechts eene preliminaire opmerking te maken naar aanleiding van den brief van Burgemeester en Wethouders, die ter elfder ure aan ons is rondgedeeld, Ik waardeer volkomen de goede bedoeling en de verzoenende gedachte, welke tot het schrijven van dien brief geleid hebbenmaar toch moet ik erkennen dat ik met leedwezen van den inhoud heb kennis genomenen wel uitsluitend daaromomdat de bedoelde brief nevelachtig heeft gemaakt eene quaestie, die tot nog toe volkomen helder was. Het gevoelen van de Commissie van Fabricage was zoo duidelijk mogelijk geformuleerd en ook dat van de Commissie van Financiën kon geloof ikkwalijk worden miskend. Beide gevoelens nu stonden lijnrecht tegen elkander over als ja en neen als wit en zwart. En toch beproeven Bur gemeester en Wethouders, door hun verzoenenden geest geleidhet onmoge lijke namelijk de vereeniging van twee denkbeeldenwelke elkander nood zakelijk uitsluiten. Zij bestrijden punt voor punt al de praemissen van de Commissie van Financiën, en schijnen zich ten slotte toch te vereenigen met hare conclusie. Ik zeg schijnenwant aan die conclusie wordt het een en ander toegevoegdwaardoor zij weder eenigszins meer in de richting Aomt door de Commissie van Fabricage aangegeven. Ik geloof nietdat die wijze van handelen zeer geschikt is om tot de beste oplossing te komen. Immers hoofdzaak is dat wij elkander goed verstaan en dat elk lid de juiste beteékenis kenne van het votum dat hij zal moeten uitbrengen. Het is om die reden, mijnheer de Voorzitter, dat ik bij den aanvang van deze be raadslaging nog eens duidelijk wenschte te zeggen wat de Commissie van Financiën bedoelt. Die Commissie wil vooreerst afstemmen het voorstel van de Commissie van Fabricage. Zij wil dus op dit oogenblik geene toepassing van het Liernurstelsel aan de zijde van de MarendorpschëAchtergracht, en juist omdat zij dat niet wil, verbindt zij aan haar advies het voorstel om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen andere maatregelen voor te dragenten einde in den toestand van de Marendorpsche Achtergracht de hoog noodige verbeteringen te brengen. In de tweede plaats wil de Com missie aan de heeren De Bruyn Kops en Liernur niet opdragen het ont werpen van een algemeen plan voor de toepassing van het Liernurstelsel te Leiden, maar hun slechts opdragen een beperkt mandaat, namelijk dit: te onderzoeken hoever het buizennet aan de Vestgracht zou kunnen worden uitgelegdals het geheele net wordt geexploiteerd door één stoommachine hetzij dan de thans bestaande, hetzij een andere die meerdere kracht bezit. De Commissie van Financiën wenscht daarenboven dat de quaestie van het Liernurstelsel nu in den een of anderen zin worde uitgemaakt, terwijl de brief van Burgemeester en Wethouders juist de strekking heeft om het ver dagen van de eindbeslissing aan te bevelen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1