HANDELINGEN TAN DEN GE1EENTEBAAD TAN LEIDEN. 2. 1KGER0MEN STIRRER ter inzage van ile leden uedergelegd. ft0. 4. Liileu, 2 Januari 1S74. Na nl liet door den districtsschoolopziener en Burgemeester en Wethou ders aangevoerde tot aanbeveling van hun voorstel om de regeling der jaar wedden van het hulppersoneel op de openbare lagere scholen te herzien zal het wel overbodig zijn nog nader aan te toonen dat de hier bedoelde ver hoogingen in den tcgenwoordigen tijd bepaald noodzakelijk moeten worden geacht. Wij althans zijn daarvan ten volle overtuigd en aarzelen dan ook geen oogenblik ons met het voorstel te vereenigen, zoowel wat betreit de wijziging van het minimum en maximum der jaarwedden als ten aanzien der verhooging van die bezoldigingen welke het voorgesteld minimum nog niet hebben bereikt. Evenmin hebben wij bezwaar tegen de wijziging van de vijfde alinea van art. 2 der verordeningten doel hebbende een vasten regel aan te nemen welke bij de jaarlijksche voordrachten tot verhooging bij de indiening der begrooting zal moeten worden inachtgenomen. Integendeel schijnt het ons zeer wenscheüjk toe, dat in de verordening worde uitgedrukt, dat in den regel geene verhoogingen zullen worden verleend wanneer de belanghebbenden nog geen jaar in functie zijn of het vorig jaar eene verhooging hebben genoten. Immers, de bestaande bepaling heeft tot verschil in opvatting tusschen den districtsschoolopziener en de meerderheid van Uwe Vergadering aanleiding gegeven, en onze overtuiging dat de voor dracht tot verhooging, bij de begrooting voor dit jaar ingediendniet strookte met de bedoeling der verordening, die, onzes inziens, den ambtsijver van het onderwijzend personeel door het uitzicht op eene geleidelijke verhooging blijvend wilde opwekken was de voorname oorzaak waarom wij ons destijds ver plicht rekenden eene belangrijke wijziging in die voordracht in overweging t§ geven. Wij vermeenden alstoen niet anders te mogen handelen, ten einde te voorkomen dtat voortaan steeds besluiten zouden worden genomen in strijd met de bedoeling en den geest der nog onlangs door uwe vergadering vast gestelde verordening, doch hebben daarmede volstrekt niet willen te kennen gevendat het bij die verordening aangenomen beginsel onveranderd zoude moeten blijven gehuldigd. Zelfs is bij ons ernstige twijfel gerezen of liet belang van het onderwijs wel op den duur gebaat zal wezen met de handhaving van het tegetiwoordig stelsel van verhooging. Ook de schoolopziener heeft deze vraag tot een punt van ernstig onderzoek gemaakt, doch is na overleg met de hoofdonder wijzers tot de overtuiging gekomen dat verandering vooralsnog niet wensche- lijk is. Zeer zeker zijn ook, onzes inziens, aan de bestaande regeling niet onbe langrijke voordeelen verbonden, doch de nadeelen zijn waarlijk niet gering te achten. In de eerste plaats zal de oproeping moeten geschieden op het minimum, waardoor de keuze van geschikt personeel aanmerkelijk wordt beperkt, en het uitzicht dat binnen weinige jaren het maximum kan worden bereikt, zal dit bezwaar, wel gedeeltelijk, doch niet geheel kunnen wegnemen. Waren de jaarwedden van de onderscheidene rangen van het hulppersoneel op een vast bedrag, gelijkstaande met het tegenwoordig maximum, geregeld, dan zoude bet aanbod van candidatenin alle opzichten geschikt voor de vaceerende betrekkingovervloediger wezen dan thans het geval is. Vervolgens levert de tegenwoordige regeling geen voldoende waarborgen op voor eene regelmatige toepassing der verhoogingen. De eene hooidonder- wijzer toch zal daaromtrent andere inzichten volgen dan zijne collega's, en, terwijl de een met de meeste vrijgevigheid zijne voordracht opmaakt, zal zich bij een ander het tegendeel voordoen en deze onregelmatigheid zal niet altijd door den schoolopziener en nog minder door bet Gemeentebestuur kunnen worden opgeheven. Eindelijk zullen de voordeelen aan het stelsel verbonden, bij aanneming van de thans voorgestelde wijziging der verordening voor een belangrijk deel wegvallen nu het verschil tusscben het minimum en bet maximum aanmerkelijk is verminderd en eene verhooging om bet andere jaar als regel is aangenomen. Een gevolg daarvan zal wezen dat, buitenge wone omstandigheden uitgezonderdhet maximum vier jaren na de in func- tietreding der onderwijzers zal zijn bereikt. Hoe dit zijwij verlangen thans niet op eene verandering van het een maal aangenomen beginsel aan te dringen en aebten het -geraden de lessen der ondervinding te dien aanzien at te wachten. Inmiddels schijnt het noodig dat deze vraag een punt van overweging blijve uitmaken en dat daaromtrent over eenige jaren eene beslissing worde genomen. Het is te verwachten dat eene gevestigde, op deugdelijke gronden steunende, ineening omtrent de bier besproken quaestie zich na verloop van een drietal jaren zal kunnen hebben gevormd en wij meenen dat het thans voldoende zal zijn te bepalen dat de verordening, wat dit punt althans betreft, na afloop van bovenvermelden termijn zal worden herzien. Ten slotte kunnen wij ons ook met de door Burgemeester en Wethouders in de laatste plaats voorgestelde wijziging van de zevende alinea van art. 2 zeer wel vereenigen. Bij eene letterlijke opvatting van de tegenwoordige redactie, luidende: «Bij bet verkrijgen der hoofaonderwijzersacte hebben de hulponderwijzers aanspraak op eene buitengewone tractementsverhooging enz.", zou niet zonder grond kunnen worden beweerd dat het bezit dier acte vóór de benoeming geen recht gaf op verhooging, hetgeen zeker bezwaarlijk als de bedoeling der verordening kan worden ondersteld. Wij geven uwe vergadering alsnu in overweging de verordening van 4 Mei 1872 (Gemeenteblad n®. 9) overeenkomstig liet voorstel van het Da- gelijksch Bestuur te wijzigen en tevens daaraan de volgende overgangs bepaling toe te voegen 1874. «Met ingang van de maand volgende op die waarin de goedkeuring van de Gedeputeerde Staten zal zijn verkregen, worden de jaarwedden der onder wijzers en onderwijzeressen, thans /500 bedragende, gebraclit op 1 00die der hulponderwijzers en hulponderwijzeressen, thans bedragende SDU/u5U en /4U0, respectievelijk vastgesteld op f'6 50, ƒ400 en /450, zullende met 1 Januari 1875 de jaarwedden die het minimum alsdan nog niet heb ben bereikt, op het bedrag daarvan worden vastgesteld.' «Vóór 1 Januari 1878 wordt deze verordening herzien." Het schijnt meer regelmatig deze bepalingen in de verordening zelve op te nemendan deze onderwerpen bij afzonderlijk besluit te regelen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. Leiden, 2 Januari 1874. Wij hebben de ccr u hierbij over te leggen ecu staat vermeldende de namen van eenige aangeslagenen in de plaatselijke directe belasting over bet jaar 1873, die in den loop daarvan de gemeente verlieten of overleden zijn, met voorstel om aan die personen gedeeltelijke afschrijving te verlee- nentot een bedrag als in de 11de kolom van dien staat is aangewezen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 2 Januari 1874. De Commissie van Financiën, in wier handen werd gesteld, ten fine van bericht en raad, eene lijst van personen, welke in den loop des jaars 1873 de "emcente verlieten of overleden zijn en in de plaatselijke directe betasting over^ dat jaar waren aangeslagen heeft de eer u te raden de door Bur gemeester en Wethouders voorgestelde afschrijving te verkenen en wel voor de sommen als in kolom 11 dier lijst zijn uitgetrokken, tot een gezamenlijk bedrag van 47.36. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. j-o g Leiden, 2 Januari 1874. Vermits over den post voor Onvoorziene Uitgaven der begrooting, dienst 1873 is beschikt door herhaalde afschrijving op andere artikelen der be grooting en nog enkele posten niet voldoende zullen zijn tot bestrijding van de vereischte uitgaven, veroorloven wij ons de vrijheid uwe vergadering niei- nevens ter vaststelling aan te bieden een suppletoiren staat van begrooting; strekkende om voormelden post, Hoofdstuk XI art. I volgn. 62 met /1400 te verlioogen en dienovereenkomstig Hoofdstuk II Afdeeling IV art. 10 volgn. 17 der Inkomsten, «Opbrengst van schoolgeld (Lager Onderwijs) mede'met dit bedrag te verhoogen uithoofde die schoolgelden meer hebben opgebracht dan waarop bij de vaststelling der begrooting werd gerekend De Commissie van Financiën lieelt ons doen weten dat zij zich met deze voordracht kan vereenigen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. m Leiden, 2 Januari 1874. Het was te verwachten dat de thans wederom bij uwe vergadering aanhan gige quaestie betrekkelijk den afvoer der laecale stoffen de algemeene belang- stelling zoude opwekken en de ter uwer kennis gebrachte stukken hebben doen zien dat die verwachting niet is te leur gesteld geworden. Uit die stukken hebben wij met de meeste voldoening mogen ontwaren dat voor eene verdere toepassing van bet Liernurstelsel, door de Commissie van Fabricage en ons College herhaaldelijk aanbevolenvan verschillende en in alle op zichten bevoegde zijden zich stemmen hebben doen hooren. Immers met alleen uwe Commissie van Financiën, u overigens de aanneming van ons voorstel van 24 November jl. in zijn geheel ontradendeaarzelt met de hier ter stede genomen proeve technisch volkomen geslaagd te noemen maar bovendien hebben onder anderen zoowel het Bestuur der Vereeniging tot verbetering der volksgezondheid, als de Inspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht in dit gewest en tevens de openbare gezondheidscommissie te Botterdam, blijkens het onlangs verschenen aan het bestuur dier gemeente ingediend rapport, met liet oog op de uitnemende hygiënische voordeelen door het pneumatisch stelsel te verkrijgenmet den meesten aandrang en 1 met klem van redenen op eene algemeene toepassing daarvan aangedrongen. Intussschen zal thans door uwe vergadering moeten wordm beslistvoor eerst of gelden zullen beschikbaar worden gesteld voor bet doen opmaken van plannen tot uitbreiding van het Liernurstelsel in bet algemeen en ver volgens: zullen die plannen moeten beperkt worden tot de thans geexploi- teerde buurt of wel zullen die tevens worden opgemaakt voor de Jtlaren- dorpsche Achtergracht en omliggende buurten, met het oog op eene even- tuëele algemeene toepassing. Uwe Commissie van Financiën wenscht de laatstverraelde vraag in eerst- bedoelden zin te zien beslist en is van oordeel dat in de behoefte aan betere rioleering in bovengenoemde buurt, voorloopig althans, op andere wijze zal moeten worden voorzien. Haar oorspronkelijk voo.stel om aldaar eene proeve te nemen met het tonnenstelsel heeft ernstige bestrijding onder vonden niet alleen bij de bovengenoemde geneeskundige autoriteitenmaar ook bij een groot aantal bewoners dier buurt, in deze onmidde!h]k belang hebbenden. De door laatstgenoemden aangevoerde bezwaren hebben dan ook die Commissie aanleiding gegeven om bij missive van 29 December jl. dit gedeelte van baar voorstel terug te nemen en alzoo alleen de indiening van een plan tot verbetering van bet rioolstelsel aldaar in het algemeen in overweging te geven. Waar mannen als de geneeskundige Inspecteur en de onderteekenaars van het door de gezondheidscommissie ingediend adres hun gevoelen hebben geuit zal bet voor ons college wel overbodig zijn nader te gewagen van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1874 | | pagina 1