u de beide wetten kunnen handelen. Dit zoo zijnde, acht de heer Bays het i beter de wijze van benoeming van het lager onderwijs te volgenomdat men dan geen gevaar loopt het recht of de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders te beperken of te beknibbelen. Het komt mij voor, dat men aldus wèl gevaar loopt het recht en de bevoegdheid van den Baad te beperken of te beknibbelen, iets dat niet het geval is, als men de solutie van den heer Bijlevcld en mij volgt. Intusschen meen ik, dat, wil men niet aannemen dat de benoeming voor het meerdere ook die voor het min dere mag insluiten, er nog wel een ander middel is om- de moeielijkheid uit den weg te ruimen. Men benoeme eerst een persoon volgens de voor schriften van het middelbaar onderwijs en dan een persoon volgens die van het lager onderwijs.. Dat zal wel wat omslachtiger zijn, maar men ontgaat aldus alle mogelijkheid van strijd met de wet. En als er dan eerst een persoon voor het middelbaar onderwijs is benoemddan zou het mij al zeer verwonderen als diezelfde persoon ook niet voor het lager onderwijs door Burgemeester en Wethouders werd voorgedragen en door ons benoemd. De heer Buys. Ik zou mij daarmede volkomen kunnen vereenigen, als men eenc omgekeerde orde wilde volgenen eerst overgaan tot benoeming van een docent voor de lagere scholen uit eene voordrachtom daarna den Baad geheel vrij te laten beslissen over de vraag, of hij, hetzij den voorde lagere school benoemde, hetzij een ander voor het middelbaar onderwijs verlangt. De heer Cock. Ik zou de voorkeur geven aan de benoeming eerst voor het middelbaar onderwijs en later voor het lager onderwijs, al was het maar om de vrijheid van keuze van den Baad zoo min mogelijk te beperken. In alle collegeswaarin ik tot nu toe de eer beb gehad te zittenheb ik Steeds gestreden voor de handhaving der rechten en tegen de beperking der bevoegdheid van die colleges. Ik .vind het dan ook zeer natuurlijkdat Burgemeester en Wethouders van hunne zijde hetzelfde doen met betrekking tot de rechten en bevoegdheid van het college van Dagelijksch Bestuur. Maar ik voor mij zit hier als lid van den Baad en strijd voor de rechten van den Baaden het verwondert mij wel eenigszinsdat andere raadsleden daaromtrent niet even als ik denken. De heer Bijleveld. Ik kan ook voor een deel instemmen met hetgeen door den heer Buys is aangevoerd, dat wij namelijk hier te doen hebben met twee wetsbepalingen, die in tegenspraak met elkander zijn, als bij ééne benoeming een en dezelfde persoon moet worden gekozen voor beide takken van onderwijs. Wanneer men streng blijft vasthouden aan iedere wetsbepaling op zich zelve, is het eenigszins de historie van de Scylla en de Charybdis. De solutie, door den heer Cock aangegeven, moge omslachtig zijn, maar men blijft op wettig terrein. Mocht men dien weg willen inslaan ik zou wenschendat eerst de benoeming voor het middelbaar onderwijs plaats bad. Dat is de hoogere tak van bet onderwijs, en de Baad handelt in dat geval, zoo ik mij niet vergis, in den geest van Burgemeester en Wethouders en in de orde door hen gevolgd bij de oproeping van sollicitantenwaar eerst de burgerschool, het middelbaar onderwijs, en daarna het lager onderwijs wordt genoemd. Het spreekt wel van zelf, mijnheer de Voorzitter, dat, gelijk do Baad zijne rechten wenscht te handhaven, hij ook eerbiedigt die van Burgemeester en Wethouders, maar ik meen te mogen vragen ofwaar in deze wellicht geen overeenstemming te brengen is tusschen die rechten het praerogatief van den Baad niet den voorrang hebben moet. De Voorzitter. Ik moet toch herinneren, dat onlangs de heer Jennes ook op eene voordracht is benoemd. Het is de weg, die altijd gevolgd is. Wil de Baad daarvan nu afwijkenhij is er zeker toe bevoegdmaar ik zou meenendat dan het eerst in aanmerking kwam de voordracht voor het lager onderwijs. Dat onderwijs is onderworpen aan een examenen dat examen heeft resultaten opgeleverddie door ons zijn medegedeeld. Ik vind het dus rationeel in dat geval het eerst te behandelen de voordracht voor het lager onderwijs. Maar ik moet de heeren er vooraf op wijzen dat wan neer men die splitsing verlangt, de stukken naar Burgemeester en Wethouders zullen moeten worden gereuvoyeerd ter regeling der tractementendie zullen dan nader geregeld moeten worden. Men zal dan twee onderwijzers kunnen krijgen, den een b. v. op een tractement van ƒ800, den tweede op ƒ600, hetgeen zeker niet zal strekken om wat deugdelijks te erlangen. De com binatie strekte juist om een kundig man aan het hoofd der gyronastiekschool te hebben. Nu moge men misschien stuiten op onwettigheid bij eene der gelijke gecombineerde benoeming, maar bij splitsing zal de deugdelijkheid van het onderwijs zeer gevaar loopen en dat alleen om den vorm. De beer Cock. Ik kan niet anders zeggendan dat ik den anderen weg verkieselijk blijf achten. Het is rationeeler eerst te benoemen voor dat onder wijs, waarvoor hoogere, en pas later voor dat onderwijs, waarvoor lagere eiscben worden gesteld; dan is men zeker, dat de persoon, het eerst benoemd, ook de bevoegdheid voor het mindere zal hebben. Overigens zijn er door onzen geachten Voorzitter twee bezwaren aangevoerd: eerstens, dat er reeds een soort van examen heeft plaats gehad, en Useedens dat eene dergelijke dubbele benoeming aanleiding tot vermeerdering der uitgaven zoude kunnen geven. Dat er een examen heeft plaats gehad en dat dat examen bevredi gende resultaten beeft opgeleverd, doet mij, op zich zelf, genoegen, maar ook niets meer. Het bewijst niet, dat de onderwijzer of volgens deze öf volgens gene wet moest worden benoemd. Wordt een dergelijk examen door de wet op bet lager onderwijs vereischt, dan bewijst dat afnemen niets anders dan dat men den weg van benoeming van liet lager onderwijs heeft gevolgd juist den weg, die door ons bestreden wordt. Wat het argument dergroo- tere uitgaven betreft, kan ik niet ontkennen, dat bet mogelijk is, dat er twee verschillende personen worden benoemd, de een voor het eene, de ander voor het andere onderwijs, maar ik heb er reeds op gewezen, dat zoo iets nauwelijks denkbaar is. Doch ook al mochten, tegen alle verwachting, de uitgaven zoodoende vermeerderenik zoude het mij getroosten uit aanmer king dat wij alsdan zonder twijfel aan de strengste eischen van beide wetten hadden gehoorzaamd. De beide bedoelde wetten kosten ons al zooveel geld dat dat weinige er waarlijk niets toe doen zoude. Men denkc slechts aan het totaal der uitgaven van het hoofdstuk onzer begrooting voor het onderwijs. De heer Bijleveld. Door u, mijnheer de Voorzitter, is, wanneer ik wel begrepen heb, gewezen op de examens, die hebben plaats gehad, en is op gemerkt dat daarbij tegenwoordig waren de autoriteiten van het lager onder wijs; ik geloof niet dat dit een argument is tegen het door den heer Cock en mij aangedrongen bezwaar. Als ik de voordracht inziedan blijkt mij dat ook de autoriteiten voor liet middelbaar onderwijs zijn geraadpleegd; zonder bezwaar zal dus de voordracht als aanbeveling kunnen worden be schouwd. Dat, gelijk door u is opgemerktmijnheer de Voorzitter, het getal leerlingen, dat van het onderwijs in de gymnastiek zal gebruik maken, grooter i3 bij het lager dan bij het middelbaar ouderwijskan van betee- kenis zijn bij de regeling der lesuren, maar m. i. niet bij de quaestie, die ons nu bezig houdt. De heer Buys. Ik wensch nog een énkel punt in het midden te brengen. Het komt mij met alle bescheidenheid voordat men hier aan eene vrij onbeduidende formaliteit veel te groote waarde hecht. De vraag, aan welken regel men zich hier houden zal, moet,, dunkt mij, afhangen van hot hoofd karakter der school, en welk dit hoofdkarakter is blijkt duidelijk genoeg. Immers primitief diende de school uitsluitend voor lager onderwijs, en eerst later is zij ook dienstbaar gemaakt voor het middelbaar onderwijs. Het is daarom, naar mijn inzien, alleszins lqgischdat Burgemeester en Wethouders nu als vroeger voor de te doene benoeming eene voordracht hebben in gediend. Een afdoende reden om nu van dien regel af te wijken kan ik nergens vinden. De beer Bijleveld. Als werkelijk van invloed op de beslissing in deze zou kunnen zijn de geschiedenis der gymnastieksehool, hetgeen ik evenwel niet mag toegeven, zoo geloof ik, dat het goed is, dat daaromtrent geen onzekerheid besta. Als mijne information juist zijn, was de school tot nog toe eene bijzondere schoolen was den onderwijzer daarvan opgedragen bet onderwijs van gemeentewege te verstrekken aan de leerlingen van ée scholen van het openbaar lager en middelbaar onderwijs. De heer Krantz. Ik wensebte als motie van orde voor te stellenmijn beer de Voorzitter, om de discussie te sluiten, en door stemming eene be slissing uit te lokken. Naar het mij voorkomt is de rechts-quaestie voldoende toegelichtterwijl de ondervinding ons heeft geleerd hoedanig te kunnen handelen. De Voorzitter. Ik geloof ook dat de zaak genoegzaam is toegelicht, en dat het dus wenschelijk is alsnu eene beslissing te nemen. De heer Cock. Wat zal nu aan de vergadering worden onderworpen of het reglement van orde zal worden opgevolgdof dat nu tot de benoe ming zal worden overgegaan P De Voorzitter. Er zal nu eene beslissing genomen worden naar aan leiding der bedenking van den heer Bijleveldnamelijkof de benoeming zal geschieden op eene voordracht of op eene aanbeveling, Wellicht wordt daarbij dan van zelve de benoeming verdaagd. De heer Cock. Wat zal dan in stemming komen? De Voorzitter. Ik zal eerst in stemming brengen of de Raad zich vereenigt met de voordracht door Burgemeester en Wethouders aangeboden. Daarna, zoo de voordracht gehandhaafd blijft, zat ik in rondvraag brengen of de benoeming heden dan wel acht dagen later zal geeehieden. Dit was mijn primitief voorstel. Ik heb volstrekt niet het voornemen mijn eigen voorstel te begraven. De heer Cock. Ik had van mijne plaats evenmin, geloof ik, als de andere leden hier gezeten kunnen hooren, wat nu eigenlijk in rondvraag werd gebracht. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter, voor de gegeven in lichting. De Voorzitter. Ik breng nu in stemming, of de Baad zich kaa vereenigen met de voordracht, of wel eene aanbeveling verlangt. Het denkbeeld om de benoeming te doen plaats hebben op pene voor dracht wordt aangenomen met 12 tegen 8 stemmen. Tegen stemden: de heeren Cock, Verster, Veefkind, Eigeman, Suringar, Bijleveld, Le Poole en Van Hettinga Tromp. De Voorzitter. Er is slzoo besloten dat de voordracht van Burge meester en Wethouders gehandhaafd blijft. Het is nu de vraag, of thans tot do benoeming zal worden overgegaandan wel of die zal worden uitge steld. Ik geloof evenweldat het ook na de gevoerde diseussie wenschelijk is de benoeming heden te doen plaats hebben; ik stel mij niet voor dat eene aanhouding er toe leiden zal om meer licht te verspreiden. De Baad kan ten allen tijde afwijken van het voorschrift van het reglement van orde als hij oordeelt, dat het in het belang der zaak is. Nog te meer is eene afdoening op heden wenschelijk, omdat eerstdaags ook eene benoemiBg moet plaats hebben voor een hulponderwijzer, en er anders eene vertraging in deze zou worden teweeggebracht. De heer Cock. Het reglement van orde schrijft toch imperatief voor de indiening der voordracht minstens acht dagen vddr de benoeming. Daar voor zullen ook wel goede redenen hebben bestaan. In de eerste plaats waarschijnlijk de bevordering der publiciteit, die voor bet publiek en de kiezers de beste controle onzer handelingen is. Maar de tweede bedoeling dier bepaling zal ook wel geweest zijndat den Baad de noodige tijd worde gelaten om, voor zooveel noodig, informatiën te kunnen inwinuen omtrent de sollicitanten. En die tijd zou zich nu slechts hoogstens bepalen tot twee en een halve dag. Ik zal er dus tegen stemmen. De heer^BüYS. Zou niet de benoeming ingaan met 1 Januari, mijn heer de Voorzitter? De Voorzitter. Ja. De heer Buys. Dan bestaat er, naar ik meen, ook geen overwegende reden om van de uitdrukkelijke voorschriften van het reglement van orde af te wijken. De Voorzitter. Er moet ook nog een hulponderwijzer benoemd worden. Ik stel voornu tot de benoeming over te gaan. Dat voorstel wordt verworpen met 12 tegen 8 stemmen. Voor stemden: de heeren DercksenLezwijnStoffels, De Ereraery, Van Wensen, Krantz, Van Heukelom en de Voorzitter. De Voorzitter. Er zal derhalve nu niet tot de benoeming worden overgegaan. Ik hoop de heeren zoo spoedig mogelijk ter vergadering op te roepen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 2