De heer De Fbemery. Ik zal niet herhalen de bezwaren die door Bur gemeester en Wethouders zoo vaak zijn aangevoerd tegen den verkoop van het duinwater, maar wensch toch in herinnering te brengen, dat zoo dikwijls in deze vergadering de wensch is uitgesproken dat er meer mocht worden gedaan in het belang van den algemeenen gezondheidstoestand. Op hoofd stuk VI der begrooting verlangde men dat meerdere uitgaven voor dat doel zouden worden aangewezen. Ik vraag nu of inderdaad door het artikel «aanvoer van duinwater" niet aan dien wensch wordt tegemoet gekomen en deelt men die beschouwingdan kan men ook niet verlangen dat voor het gebruik van duinwater zal worden betaald. Zeer zeker toch zal alle beperking van het watergebruikhetzij door de afgifte slechts op enkele uren te bepalen hetzij door het water tegen betaling verkrijgbaar te stellen het verbruik doen afnemen, terwijl het doel juist moet zijn het verbruik er van zooveel mogelijk te bevorderen. De Commissie van Financiën wijst er op dat dit artikel zooveel geld kostzij vindt het stuitend dat ook de meest gegoeden dit water geheel kosteloos erlangenik vraag echter wie zijn die welgesteldendie meer gegoedenimmers juist zij die de kosten dragen de belastingschuldigen. Zullen zijdie reeds door hunne bijdragen in de behoeften van de minder vermogenden voorzien, nog bovendien hetgeen zij noodig hebben betalenik aoht het niet gewenscht en ook niet billijk. Was het beginsel juist, dan zou ook betaling kunnen gevorderd worden van de vermogenden voor het licht dat op de straat wordt aangebrachtvoor het gebruik van straat cn weg en voor zoovele andere voordeelen die de gemeente verschaft. Is de weg die tot dusverre betreden is om in die algemeene be hoeften te voorzien door belastingheffingniet de bestede meest eenvou dige, de meest voordeelige, de kosten van toezicht kunnen dan wegvallen zooals door ons is voorgedragen. Bovendien is mijn voornaamste grief dat men door betaling te vorderen het verbruik zal beperkenterwijl juist het verbruik moet bevorderd worden in het belang der openbare gezondheid. De mindere man zal goed water moeten drinken, niet alleen voor zijn eigen genot, maar ook in het belang van de meervermogendendie anders met hem in grootere mate worden bedreigd door epidemiën. De heer Krantz. Toen tot het aanvoeren van duinwater besloten is heb ik tot hen behoord die meenden daarvoor eenige betaling te moeten vorderen. Later echter heb ik mij verheugd dat het gebruik is vrijgelaten. Daar door toch is gebleken dat het water goed is en hebben zeer velen de waarde van goed water leeren kennen. Hoewel het verbruik aanmerkelijk is toe genomenwordt er betrekkelijk nog slechts door weinigen nut van getrok ken, weinigen althans in verhouding tot de som die de aanvoer kost. Wan neer nu echter het gebruik jaarlijks blijft toenemen, hetgeen wel te ver wachten is, dan' zal men, naar mijne overtuiging, eindelijk moeten over gaan tot een grooten maatregel, den aanvoer van duinwater door middel eener pijpleiding. Dat acht ik eene levensquaestie voor Leiden, en ik ben innig overtuigd dat vroeger of later die duinwaterleiding zal komen. Het water hier ter stede toch is slecht, dit valt niet te ontkennen. De gehalte er van is dikwijls zeer moeielijk te bepalen. Water, dat schijnbaar minder goed is, wordt soms bij onderzoek redelijk bevonden en omgekeerd. Zoo werd het water uit eene put van een door mij onlangs aangekocht gebouw mij zeer aanbevolen, het was ook kristalhelder en toch, bij een weten schappelijk onderzoek dat ik deed instellenbleek het dat het niet zuiver was en voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen bevatte. Overal is de quaestie van goed drinkwater aan de orde, en door de wetenschap is als vaststaand uitgemaakt dat daar waar geen goed drinkwater is, de dispositie voor epidemische ziekten hét grootst is. Leiden nueen oude stad met een oud rioolstelsel, zal naar mijne overtuiging nooit zuiver drinkwater kunnen opleveren en alleen door eene-duinwaterleiding te helpen zijn. Met veel belangstelling zie ik dan ook het rapport der Commissie met een onderzoek belast tegemoet. De heer Buys. Het onderwerp, mijnheer de Voorzitter 1 dat thans aan de orde isis een van die welke mij moedeloos zouden kunnen maken. Toch mag ik den strijd niet opgeven en moet ik met een enkel woord den geachten Wethouder van Financiën beantwoorden. Deze heeft tegen het kosteloos verstrekken van water ook aan de gegoeden niet alleen geen be zwaar, maar hij zou het zelfs onbillijk noemen, als de meervermogenden moeten betalen voor het water dat zq gebruiken. Waarom, vraagt hij, zou dit meer moeten geschieden voor het water dan voor de straatverlichting bijv. of voor de bestrating enz., waarvan de kosten toch ook, evenzeer als die van den wateraanvoerbestreden worden uit de algemeene inkomsten. Op deze bewering wil ik alleen antwoorden dat, zoo de heer De Fremery zijn stelsel consequent wil toepassenhij dan ook het gas voor niet aan de gebruikers zal moeten afstaan. Ik twijfel intusschen zeer of onze Wethouder van Financiën wel zoo ver zou willen gaan: althans uit zijne antecedenten kunnen wij het niet opmaken. En tochwater en gas staan hier geheel op één lijnbij beiden is het te doen om de belooning van geheel andere dienstendan die welke de gemeente krachtens de wet aan hare be woners verstrekken moet. Niet alleen dat ik het voor billijk houdt te laten betalen waar betaald kan worden, maar, naar mijn inzien, is er voor de wel gestelde gebruikers zelfs iets stuitends in gelegen gratis gebruik te maken van een dienst welke de gemeente op aanzienlijke kosten te staan komt. Ik ben niemand zal er wel aan twijfelen een voorstander van alles wat de openbare gezondheid bevorderen kan en zou er dan ook niet tegen opzien desnoodig het dubbele uit te geven van hetgeen nu daarvoor gevor derd wordtmaar ik zie geen enkele reden waarom een beroep op de open bare gezondheid een vrijbrief zou moeten zijn voor elke slechte regeling. Laten wij dan niet met woorden spelenhet doel willen wij allenmaar omdat wij dat willen zijn wij nog niet ontslagen van de verplichting om de financieele gevolgen van de regeling minder nadeelig te maken voor de gemeente dan nu het geval is. Het is om die reden dat de Commissie van Financiën op nieuw de aandacht-heeft willen vestigen op de vaststelling van een tarief; zij heeft enkel de mogelijkheid van zulk een tarief willen aan wijzen, maar het overigens geheel aan Burgemeester en Wethouders over gelaten van hare plannen zoodanig gebruik te maken als zij mcenen zullen te behooren. In het eigen belang der zaak zelve komt ons de vaststelling van zoodanig tarief wenschelijk voor. Krijgt de gemeente een deel der kosten vergoed; dan zal het mogelijk zijn den aanvoer uit te breiden, het geen numet het oog op de groote kosten daaraan verbondenniet wel mogelijk isen zoodoende zal men dan ook meer nabijkomen aan het doel dat men voor oogen heelt: bevordering der openbare gezondheid, Daarbij komt eindelijk nog eene andere zaak, namelijk deze, dat bij de welgestelden zelve het verlangen bestaat om te betalen. Men zou hun een wezenlijke dienst bewijzen door de gelegenheid te openen het water aan huis te doen bezorgen en zij zouden ik ben er zeker vanvoor dergelijken dienst gaarne betalen. En waarom zouden wij dan niet tot een maatregel besluitén waar door vermeerdering en uitbreiding van waterverbruik gemakkelijk wordt ge maakt? De hoeveelheid water thans verbruikt is, in verhouding tot het getal ingezetenen, nog altijd uiterst gering. Welnu, door het nemen van den door de Commissie van Financiën gewenschten maatregel zal men die hoeveelheid aanmerkelijk kunnen vermeerderen en tevens de bezwaren weg nemen welke de tegenwoordige regeling oplevert. De Voorzitter, Terecht is door den heer Buys gezegd dat dit eene quaestie is waarbij men moedeloos zou worden. Om daaraan nu te gemoet te komenkomt het mij voor dat de strijd tusschen de Commissie van Financiën en het college van Burgemeester en Wethouderswaarbij de Commissie van Financiën aandringt op het vaststellen van een tarief en Burgemeester en Wethouders meenen dat daaraan zeer groote bezwaren zijn verbonden, onderworpen worde aan de beslissing van deze vergaderingj acht de ltaad zoodanige vaststelling wenschelijk, dan kan hij de uitnoodiging richten tot Burgemeester en Wethouders om de noodige voorstellen in dien zin te doen. En zoodoende, geloof ik, zullen wij uit den vicieusen cirkel gerakenwaarin wij thans blijven ronddraaien. De heer Goudsmit. Eene opmerking slechts, mijnheer de Voorzitter! Ik zou willen vragen of het tijdstip voor het nemen vap eene beslissing in die quaestie nu wel geschikt mag genoemd wordennu er vrees bestaat voor eene dreigende epidemie, terwijl toch niet voor het volgend jaar met den maatregel een aanvang zou kunnen worden gemaakt. Zou het dus niet beter zijn met het nemen van een besluit te wachten tot het volgend jaar? Is dan de gezondheidstoestand verbeterddan hebben Burgemeester en Wethouders de gelegenheid a lête reposée een voorstel te doen en de zaak ter sprake te brengen. De heer Hartevelt. De heer Krantz heeft daar straks er van gespro ken dat naar zijne overtuiging eene duinwaterleiding eenmaal, vroeg of laat, in Leiden zal komen. Ik wil nu voor een oogenblik de mogelijkheid aannemen dat dit het geval zal zijn dat er b. v. hier eene maatschappij werd opgericht die ons die duinwaterleiding bezorgde. Maar zou die maat schappij dat dan doen voor niets? zou zij de ingezetenen dan voor niet het water bezorgen? Zeer zeker niet. En toch zouden volgens de redenering, van onzen geachten Wethouder van financiën, als do gemeente die duinwa terleiding voor hare rekening namde ingezetenen niets moeten betalen niet eens zouden de kosten van aanleg ten deele worden gedekt. Maar er is een ander punt waaromtrent ik eene vraag wenschte te doen. In 1874 moeten er, volgens de toelichting, weer 5 reservoirs worden gemaakt. Ik wenschte nu wel te vernemen of die reservoirs in eigen beheer zullen worden gemaakt, dan wel of zij zullen worden aanbesteed. Ik meen dat het eerste zal geschiedenen dan moet ik verklaren dat ik zeer voor de tweede wijze van handelen gestemd ben. Men heeft elders daarover gesproken, en al hecht ik niet te veel aan de on dilsheb ik toch bijzondere reden om hieromtrent een antwoord te verlangen. Ik meen dat de reservoirs zullen gemaakt worden door eigen werkvolk der gemeente. De heer Stoffels. Zij zullen gemaakt worden door gemeente-werklieden dat wil zeggen, in den grond gezet en ingemetseld, echter de reservoirs zeiven niet; die worden elders gemaakt bij aanbesteding of als zoodanig gekocht. Maar het inmetselen van de reservoirs geschiedt door het stads-werkvolk. De heer Hartevelt. Bij aanbesteding of in daggeld, zegt de heer Stoffels. Maar daarop komt het juist aan. De quaestie is juist hoe het geschiedt? De heer Stoffels. Ik herhaal, de reservoirs worden aanbesteed, maar het inzettenhet inmetselengeschiedt door het stads-werkvolk. De heer Hartevelt. Hoe groot is het aantal reservoirs die er nu zijn? De heer Stoffels. Het aantal bedraagt, zoo ik meen, nu 19 a 20. De heer Van Outeren. Er bestaat, geloof ik, tusschen de heeren Har tevelt en Stoffels een misverstand. Eerstgenoemde spreekt van gemetselde reservoirs, daarmede bedoelende vergaarbakken die zijn opgemetseld. Maar dat is niet het geval. Het zijn reservoirs uit cement samengesteld, die te Scheveningen worden vervaardigd ennaar ik meenin twee stukken hierheen worden gebracht en dan, in eigen beheer, in den grond worden ingelaten en ommetseld. De Voorzitter. Het zijn gevormde bakken die hier worden aangebracht en waarvan het niet de moeite waard is de inmetseling aan te besteden; maar het cement, dat gebruikt wordtwordt aanbesteed. De heer Stoffels. De 1760, voor toezicht hier uitgetrokken, zouden voordeeliger voor het stelsel gebruikt kunnen worden. Ik geloof dat die post grootendeels nutteloos is. De heer Buys. Ik ondersteun gaarne den wensch van den heer Goudsmit om nu geen eindbeslissing te nemen over de quaestie van het tarief. Ik acht het goed dat die quaestie worde uitgemaakt, maar kan er mij mede vereenigen de beslissing uit te stellen tot een meer geschikt oogenblik, als Burgemeester cn Wethouders in het volgende jaar het voorstel zullen doen of om voort te gaan op den tot nu toe gevolgden wegof om een tarief in te voeren. De Baad kan dan over dergelijk voorstel d tête reposée oor- deelen. De Voorzitter; Ik wil dat voorstel gaarne overnemen en stel dus voor Burgemeester cn Wethouders uit te noodigen in den loop van het volgend jaar den Kaad in de gelegenheid te stellen te beslissen over de mogelijkheid van het vaststellen van een tarief. Dé heer De Fremery. Als ik de discussie goed begrepen hebdan is de bedoeling dat Burgemeester en Wethouders eén voorstel zullen doen waaruit blijken zal de wenschelijkheid al dan niet van het vaststellen van een tarief. De heer Goudsmit, Mijne bedoeling is dat Burgemeester en Wethouders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 6