voordel te bestrijden. Zij ziet in de handhaving van den tegeuwoordigen
toestand voor één jaar geen noemenswaard bezwaar, en meent dat men
inmiddels den tijd zou moeten gebruiken omvoorgelicht door de vereenigde
Commissie, eene nieuwe organisatie voor te bereiden. Maar om nu blinde
lings te besluiten tot een maatregel welke die reorganisatie afsnijdt en
nieuwe docenten schept, voor wie men ten slotte slechts half emplooi zal
hebbendit acht zij voor zich althans niet te verantwoorden.
De heer Goudsmit. Bij de beantwoording van het aangevoerde door den
heer Buys, wensch ik diens redeneering om te keeren en te zeggen dat het
standpunt van de Commissie van toezicht een ander is dan dat van de Com
missie van Financiën. Deze namelijk beschouwt de zaken slechts van ééne
zijde en heelt alleen oog voor de financiën der gemeente. De Commissie
van toezicht heeft het eerst te letten op de behoeften van het onderwijs en
zich de vraag voor te stellen: is de noodzakelijkheid van dien aard, dat
zij ons noopt meerdere uitgaven te doen? De heer Buys nu heeft
getracht aan te toonen dat uitgaven voor het lager onderwijs evenzeer noodig
zijn als voor het middelbaar. Mij dunkt, de vraag: welke behoefte moet
thans in de eerste plaats vervuld wordenhangt geheel af van het standpunt
waarop men zich plaatst. Als de deskundige, waarvan de heer Buys ge
waagde, is een Inspecteur voor het middelbaar onderwijs, zal hij waarschijn
lijk adviseeren de uitgaaf te bestemmen voor het middelbaar onderwijs. Is
de deskundige daarentegen een Inspecteur van het lager onderwijsdan zal
deze hoogstwaarschijnlijk de gelden willen aanwenden voor het lager onder
wijs. Die quaestie dus is weinig geschikt om absoluut te worden beantwoord.
Dit alleen wil ik hier bijvoegendat als mijn geachte ambtgenoot het nood
zakelijk acht voor het lager onderwijs meerdere gelden te bestemmen tot
een wezenlijk nuttig doeleinde, hij in mij een trouw bondgenoot zal vinden.
Maar ik kom nu tot een ander punt. Altijd bewerende dat de uitgaaf niet
noodzakelijk is, voegt de heer Buys er op tamelijk luchtige wijze aan toe:
Wat doet het er toe of eene klasse tijdelijk wat al te groot is P Dat zal zooveel
nadeel niet opleveren. De heer Buys miskent inderdaad het belang dei-
zaak. Als een dergelijke toestand een jaar lang voortduurt, wordt daardoor
niet alleen die klasse een jaar lang bedorven, maar ook het geheele volgende
onderwijs en, wat nog meer zegt, wellicht de toekomst dier leerlingen, die
een jaar lang van goed en degelijk onderwijs verstoken bleven. Daarover
behoort men dus niet zoo licht heen te springen. Maar, zegt men, de
uitgaven der hoogere burgerschool zijn zoo verbazend groot! De commissie
van toezicht heeft berekeningen gemaakt, waaruit blijkt dat die verbazend
groote uitgaven voor 150 leerlingen neerkomen op p. m. /"6000. Is dat
cijfer zoo ontzettend groot dat men voor eene onmisbare uitgave zal moeten
terugdeinzen Neenwordt beweerd, de Inspecteur heeft onderscheidene hulp
middelen aangewezen om met minder geld hetzelfde doel te bereiken. De
heer Buys intusschen heeft niet gepoogd deze hulpmiddelen als doelmatig te
verdedigen, En wat wonder? Op de peremtoire vraag van de Commissie
van toezicht om de namen op te geven van personen in staat in drie talen
onderwijs te geven, gaf de Inspecteur een ontwijkend antwoord en verwees
ons naar zoodanigen die bevoegd waren verklaard onderwijs te geven in meer
dere talenzoDder daarin examen te hebben afgelegd. Maar wie ziet niet
in dat die bevoegdheid, door den wetgever tijdelijk verleend, niets anders
was dan een pis-allergedurende den tijd dat het personeel voor het mid
delbaar onderwijs of ontbrak of ontoereikend was? Maar om nu, nu alles
georganiseerd is en er leeraren in voldoenden getale zijn die wel examen
hebben afgelegd, ons te verwijzen naar personen die geen waarborg opleve
ren in staat te zijn dat onderwijs naar hehooren te gevendat noem ik op
mijn beurt een geneesmiddel erger dan de kwaal. Dat een examen niet altoos
die waarborgen geeft, die men zou kunnen verlangen, geef ik den heer
Buys toe, maar geen examen is zeker allerminst een waarborg. De perso
nen, geroepen tot het geven van onderwijs, die zich niet hebben durven
wagen aan het afleggen van examen, kunnen in den regel te minder geschikt
geacht worden voor hun taak naarmate zij door het afleggen van het examen
hun maatschappelijken toestand merkelijk zouden hebben verbeterd. Het
middel door den Inspecteur aan de hand gedaan is alzoo een gebrekkig
hulpmiddel.
De Commissie van toezicht heeft verder gewezen op den toestand elders.
De heer Buys sprak er van dat er 8 scholen in den lande zijn die eene
grootere bevolking hebben dan de Leidsche school. Dat was inderdaad zoo,
maar niet meer nu. De Leidsche burgerschool iswat het getal leerlingen
betreft, op dit oogenblik de 4de; slechts drie scholen in het land staan boven
haar. Maar bovendienwat elders gebeurt kan niet tot maatstaf dienen
zoolang men niet de zekerheid heeft of andere scholen aan het doel beant
woorden. De vraag is: is het onderwijs in andere plaatsen goed En als het
nu waar is dat het onderwijs hier in elk opzicht voldoende zou zijn zoo
is het bewijs geput uit andere plaatsen weinig afdoende. Maar er is meer:
waar men beweert dat met mindere middelen genoeg wordt gedaan, is dit inder
daad het geval niet. Onder anderen hebben wij ons geinformeerd hoe de
zaken te Haarlem stonden; wij kregen het antwoord: /'Wij hebben ons tot
dusver beholpen maar het kan zoo niet langer blijven." Evenzeer zoude
ik het betreuren indien de klassen zoo zeer bezet bleven en men bleef aarzelen
in dat gebrek te voorzien, uithoofde van de financieele quaestie, waarbij men
nog uit het oog verliestdat de meerdere uitgaven weldra door meerdere
ontvangsten, ten gevolge van een uitgebreider getal leerlingen, zullen worden
gedekt. De heer Buys heeft ook gesproken van de noodzakelijkheid om
rien band tusschen het gymnasium en de hoogere burgerschool los te maken.
Zoo een dergelijk plan spoedig verwezenlijkt kan worden, ik zou het zeer
toejuichen. Het huwelijk toch tusschen het gymnasium en de hoogere
burgerschool beschouw ook ik als een mariage mal assorti, dat niet be
stendigd behoort te worden. Maar zoolang dat plan nog niet verwezenlijkt
is, blijft het onderwijs aan de hoogere burgerschool gebrekkig en worden
de leerlingen de souffre-douleur. Men moet den toestand nemen zoo
als hij nu is en niet vragen wat zou kunnen gebeuren, wanneer misschien
over een 50-tal jaren een Dieuwe wet op het hooger onderwijs zal zijn inge
voerd; op dit oogenblik staat het zoo geschapendat bij het onderwijs aan
35 leerlingen meer dan een in de klasse zich bevindt, die nauwelijks een
enkele vraag te beantwoorden bad om de eenvoudige reden dat de leeraar
geen tijd had vragen te doen. De Commissie van toezicht men lette
hierop wel kan zich niet ten doel stellen groote sommen noodeloos aan
te vragen. Hare leden toch zijn, even als andere, ingezetenen der stad die
ruimschoots in de belastingen bijdragen. Allerminst kan dus hier persoon
lijk belang in het spel zijn. Maar als zij begrijpt dat eene uitgave onmis
baar iszou zij meenen haar plicht te verzakenzoo zij niet trachtte door
alle geoorloofde middelen de gewenschte verbeteringen te verkrijgenen deze
uitgave bepaaldelijk acht zij wenschelijk en heilrijk voor gymnasium en hoo
gere burgerschool beide. De heer Cock heeft te recht aangemerkt dat
het voorstel niet is uitgegaan van de Curatoren van het gymnasium. En
toch is het ook voor die inrichting van belang. Het spreekt toch van zelf
dat als dezelfde docenten aan beide inrichtingen onderwijs moeten geven,
het eene ten koste van het andere geschiedt en het onderwijs niet zoo
vruchtdragend zal zijn als de leeraar verplicht is zoovele uren aan beide inrich
tingen een afmattend onderwijs te geven. Nu heb ik wel hooren zeggen
dat de hooldzaak op het gymnasium is het onderwijs in oude talen. Voor
sommigen kan ik dat eenigermate toegevenvoor hen b. v. die theologie
willen studeeren of rechten. Maar voor de geneeskunde en de natuur
wetenschappen is het onderwijs in de moderne talen vooral niet minder ge
wichtig, en daarom is het even noodig dat ook daar geoelende docenten zijn.
Welke hulpmiddelen men ook aanwende, ze blijven gebrekkig en strekken
niet ten gerieve van het onderwijs. De Commissie van toezicht nu hééft ge
daan wat zij vermocht, zij kan hare handen in onschuld wasschen. De Baad
zal hebben te beslissenof door eene al te ver gedreven spaarzaamheid de
hoogere burgerschooldie verkeert in een toestand zoo bloeiend als slechts
weinige, van lieverlede tot een lager peil zal moeten afdalen. Nog kan ik
niet nalaten op te merken dat de Commissie van Financiën inderdaad
is plus royaliste que le roi. Tot dusver toch is nauwelijks eene stem
opgerezen uit de burgerij die verklaarde dat het onderwijs hier ter stede op
een te weelderigen voet is ingericht. De burgerij juicht de inrichtingen toe
en is daarvoor bij uitstek dankbaar. De Commissie van Financiën is dus
zuiniger dan zij wier financiën het geldt. De burgerij ik abstraheer natuur
lijk hendie om bijzondere reden met het gansche openbare onderwijs
weinig ingenomen zijn, wil goed onderwijs, en als men haar vroeg: wat
verkiest gijeenige guldens meer belasting betalen en eene goede inrichting
van het onderwijs, of minder belasting en gebrekkige inrichtingen, het
antwoord zou dan ontegenzeggelijk zijn: wij willen vóór~alles goed onderwijs
voor onze kinderen.
De heer Boys. Naar aanleiding van het aangevoerde door den laatsten
spreker, moet ik mij nog een paar opmerkingen veroorloven. Ik begin met
het laatste: de Commissie van Financiën, zeide die spreker, is plus royaliste
que le roi; immers de burgerij, welker belangen zij voorstaat, klaagt niet.
Ik begrijp de strekking niet van dat verwijt. De Commissie van Financiën
stelt er prijs op dat men aan de zelfstandigheid van haar oordeel geloove.
Zoo een uitgaaf haar niet gemotiveerd voorkomt, keurt zij die af, zonder
zich te bekreunen over het oordeel van de burgerij of van wie ook. De
Commissie van Financiën zou eenzijdig zijn neen zij is dat niet en aller
minst ten nadeele van het onderwijs. Hare daden spreken hier luide ge
noeg zij is bereid te adviseeren tot alle offersmits de strenge noodzakelijk
heid blijke. Mij persoonlijk kan het verwijt allerminst treffen; dat ik niet
minder prijs stel op goed onderwijs dan wie ookligt voor de hand. Hoe
zou het anders kunnen bij iemand wiens leven aan het onderwijs gewijd is?
Men zal mij dus wel willen gelooven als ik verklaar dat ikom eene kleine
vermeerdering van belasting te ontwijken, niet zou willen afbreken datgene
wat ik geloof dat in het waarachtig belang van het onderwijs gevorderd
wordt. Maar ik wensch de vrijheid te behouden om af te keuren wat ik
slecht vindt, onverschillig van waar het voorstel komt, onverschillig of bo
ven dat voorstel geschreven staat: fvoor het onderwijs" of wat anders ook.
De heer Goudsmit heeft zich in zijne voorstellingen aan de meest kolossale
overdrijving schuldig gemaakt. Hij doet het voorkomen nlsof met eene
klasse van 35 leerlingen goed onderwijs volstrekt onmogelijk wordt, en dat
de leerlingen door het daar gegeven gebrekkig onderwijs ook voor de toe
komst bedorven worden. Dit nu gaat m. i. niet op, en als de heer Goud
smit dan als bewijs van dien slechten toestand het feit vermeldt, dat aan
een of meer leerlingen in 4 a 5 weken geen enkele vraag ter beantwoording
kon worden voorgelegd, dan aarzel ik niet te zeggen, dat de schuld van
zulk een feit niet in den omvang van de klasse schuilt, maar bij den docent.
Ik geef toe dat kleinere klassen beter zijn. De Commissie van Financiën
heeft dan ook volmondig erkend dat het beginsel waarvan de commissie van
toezicht uitgaat, naar hare overtuiging juist is; maar omdat eene kleine
klasse beter is dan eene groote, daarom heeft een groote klasse nog niet
zulke fatale gevolgen voor het onderwijs als de spreker opgeeft. En zoo
voorziening noodig is, waarom moeten dan in eens drie docenten aangesteld
worden? De vorige spreker zegt, dat leeraren aan andere instellingen niet
deugen. Met welk recht spreekt hij dat oordeel uit? De Inspecteur van
het middelbaar onderwijs kent toch zeker beter het personeel dan die spreker,
en als de Inspecteur op personen wijst en hen geschikt acht, welk recht
heeft dan de heer Goudsmit om a priori te verklaren dat zij niet bruikbaar
zijn? Zij hebben geen examen afgelegd, heet het; maar worden zij dan
hier aangenomen zonder vergelijkend onderzoek? De heer Goudsmit schijnt
mijn wensch naar reorganisatie te deelen en acht, als ik, het huwelijk tus
schen gymnasium en hoogere burgerschool minder gelukkig. Hij vergist
zich echter zeer zoo hij meent dat ik met uitbreiding van het personeel
wenschte te wachten tot de nieuwe wet op het hooger onderwijs gereed zou
zijn. Eene reorganisatie als wij bedoelen heeft met de wet op het hooger
onderwijs niets gemeen. Zij kan eiken dag worden ingevoerd.
De Voorzitter. Ik zal niet veel bij het reeds gesprokene voegen. Alleen
zij het mij geoorloofd eene bewering van den heer Buys te weerspreken.
De heer Buys sprak slechts van één klasse van 33 leerlingen. Ware dit het
geval, gold het slechts één klasse, dan zou ook ik er bezwaar in vinden
een toestand in het leven te roepen die wellicht een volgend jaar, als het
getal leerlingen dier klasse daalde, zou blijken voorbarig te zijn geweest.
Maar het getal der leerlingen neemt jaarlijks toe en nu reeds zijn er drie
klassen met meer dan 30 leerlingenals 3334 en 36. Wat het voorstel
van den inspecteur betreftjaik geloof ook dat er personen zullen te
vinden zijn die in meer dan eene taal onderwijs kunnen geven. Wien zou
het lot treffen zulk een docent te krijgen. Volgens den inspecteur van het
middelbaar onderwijs het gymnasium; maar het gymnasium beklaagt zich