heb ik ja hei college van Curatoren zoodanig voorstel als onaannemelijk
beschouwd. Het kwam toch eigenlijk hier op neer dat men tot ons zeide:
geeit ons wat gij hehthet overige deert ons niet. Dat begrepen Curatoren
en aangezien zij niet konden besluiten op dergelijke wijze ten dienst te
staan van de hoogere burgerschool, werd de zaak in behandeling gebracht
in de vergadering der vereenigde Commissie. Ik wensch bierbij nog dit te
constateerenHet is of was verre van Curatorente meenen dat de stand
van zaken op het gymnasium volmaakt is; volmaaktheid is op eene instel
ling als deze niet te bereiken trouwens ook nergens. Maar wat nu het
onderwijs in de nieuwe talen betreft, zijn Curatoren, ofschoon ook daarom
trent fttt ik erken het geen volmaaktheid heerschtbest tevreden met bet
status quo. Het onderwijs aan het gymnasium immers betreft hoofdzakelijk
de oude talen en het onderwijs daarin staat dan ook aan het gymnasium op
den voorgrond, terwijl dat in de nieuwe talen, hoewel volstrekt niet ver
waarloosd meer >t>p den achtergrond treedt. Daar intusschen de leeraren
in de nieuwe talen zoowel aan het gymnasium als aan de hoogere burger
school .onderwijs gevenwordt het aantal dier lesurenaan elke der beide
inrichtingen te geven, door de vereenigde vergaderingwaarvan ik zooeven
sprak, bepaald. In zooverre dan ook, doch niet verder, zijn Curatoren in
het aanhangig voorstel gemoeid. Maar ik herhaal, wij zijn met het tegen
woordig aantal uren tevreden. Het gymnasium dus, dit wensch ik te con
stateeren, heeft geen hehoefte aan de aanzienlijke verhoogingdie men thans
voorstelt. Wat de behoefte van de hoogere burgerschool aangaat, ik ben
niet lid van de commissie van toezicht, en kan dus over die behoefte niet
beter oordeelen dan elk ander lid van den Baad. Dit heb ik gemeend tot
elueidatie dezer zaak in het midden te moeten brengen.
De heer Büys. Als geen der leden het woord verlangt, zij het mij ge
oorloofd kortelijk het voorstel der Commissie van Financiën toe te lichten.
Ik doe dit te liever omdat bedoeld voorstel heeft uitgelokt een belangrijk
schrijven van de vereenigde Commissie voor de scholen van hooger- en mid
delbaar onderwijs, waarbij ik een oogenblik heb stil te staan. Ik stel
voorop dat, als in bedoeld schrijven aan de Commissie van Financiën wordt
verweten dat zij in sommige opzichten niet juist was ingelicht, dit verwijt
gesteld het ware juist niet onze Commissie zoude treffenmaar de ver
eenigde Commissie zelve. Deze toch heeft een belangrijk voorstel gedaan
zonder andere toelichting dan alleen dezeuitbreiding van het leeraarsper-
soneel is noodig. Toen de heer inspecteur voor het middelbaar onderwijs
tegen dat voorstel bedenkingen opperde, zijn deze door de Commissie slechts
beantwoord met eene vraag, en toen deze vraag van de zijde van den heer
inspecteur eene omstandige uiteenzetting van gevoelen had uitgelokt, heeft
da Commissie zich bepaald tot de opmerking: dat zij geen termen had ge
vonden op haar gevoelen terug te komen. Deze woorden bedrieg ik
mij niet zijn de formule van een decreet, maar niet van een advies,
en toch daarom was het te doen. Het was in een zekeren zin den Baad
vrij onverschillig te weten of de Commissie, wier taak h6t is den Baad
voor te lichten, al dan niet termen had gevonden; wat hij wilde kennen,
maar niet vernamwaren de motievenwelke de Commissie in haar oordeel
leidde. Het is waar, later heeft de vereenigde Commissie haar schade inge
haald; maar waarom? Omdat er dezerzijds alarm werd geslagen en men
voor de uitkomst van de stemming begon te vreezen. Maar wat daarvan
ook zijik herhaaldat zoo de Commissie van Financiën mocht hebben
misgetast, de schuld daarvan alleen kan liggen bij de heeren van het onder
wijs, die den Baad in het duister lieten staan. Waarop zouden nu echter
die misvattingen in ons rapport nederkomen?
In de eerste plaats zou de bewering onjuist zijn dat, wat men hier wil
invoeren, namelijk dubbeltallen leeraars voor elk der drie vreemde talen,
voor zoover wij wisten nergens elders bestaat. De vereenigde Commissie
heeft omtrent dit punt nadere inlichtingen ingewonnen. En wat blijkt daar
nu uitP Dat onder de 50 hoogere burgerscholen die hier te lande bestaan,
er juist één isnamelijk die te Botterdamwelke bezit datgene wat de ver
eenigde Commissie meent dat hier te Leiden niet kan worden gemist. Bui
tendien heeft men nog op de twee modelscholen van het rijkte Gronin
gen en te Utrecht, twee docenten voor het Fransch en voor het Engelscb,
terwijl te 's Gravenhage 2 docenten voor het Fransch zijn aangesteld. Wat
de Commissie dus voor Leiden wenschelijk, ja onmisbaar noemt, is in wer
kelijkheid slechts gerealiseerd op ééne plaats, en op ééne school, veel meer
bevolkt dan de onze.
In de tweede plaats heeft de vereenigde Commissie ons gevraagd, vanwaar
wij onze inlichtingen haddenen den twijfel uitgesprokendat wij ons van
verouderde stukken zouden hebben bediend. Het antwoord is spoedig te
gevende Commissie van Financiën heeft hare inlichtingen geput uit de
jongste statistieke opgaven omtrent het middelbaar onderwijs, namelijk die,
welke dezen zomer door den inspecteur zeiven zijn opgemaakt om te dienen
voor de tentoonstelling te Weenen. Blijkens die tabellen is, wat de bevol
king der hoogere burgerschool betreft, Leiden de achtste in rang. De ver
eenigde Commissie beweert dat sedert 1872 veranderingen in die rangorde
zijn voorgekomen; het kan zijn, maar of nu de hoogere burgerschool van
Leiden de 8ste, 7de of 6de plaats inneemt; er blijven in elk geval ettelijke
hoogere burgerscholen over met grooter bevolking dan de onze welke het
kostbare stelseldoor de vereenigde Commissie voorgestaan buiten toepas
sing laten.
Eene andere vraag is deze: of het mogelijk zoude zijn één leeraar te
vinden voor meerdere talen te gelijk. De vereenigde commissie spreekt dit
tegenen zegtal is het waar dat er krachtens de overgangsbepalingen der
wet op het middelbaar onderwijs enkele leeraren te vinden zouden zijn be
voegd in meerdere talen onderwijs te geven, toch zijn dezen niet bruikbaar
juist omdat zij geen examen hebben afgelegd. Wij hebben thans 50 hoo
gere burgerscholen hier te lande, en aan een 10 of 12-tal van die scholen
zijn afzonderlijke docenten voor elke taal verbonden. Er blijven dus ruim,
30 scholen waaraan leeraren in meer dan een taal onderwijs geven. Mag
men nu a priori beweren dat al die leeraren ongeschikt zijn, omdat zij
eene acte van toelating voor het middelbaar onderwijs missen? Ik voor mij
althans zal de laatste zijn die het toe wil geven. Ik heb te veel kostbaren
tijd van mijn leven bij examens gesleten, te veel ervaring van hunne resul
taten opgedaan, om nog vatbaar te zijn voor itlusien op dat gebied. Daar
enboven wat is de reden dat zoovele docenten liet niet wagen examen af
te leggen tot verkrijging der aote van het middelbaar onderwijs meer hijzon
der ook voor talen? De reden ligt in de hooge eisehen die gesteld worden
voor de kennis der litteratuur, eisehen die niet gemakkelijk te bevredigen
zijn. Maar hier hebben wij te doen met docenten voor de laagste klassen
waar van onderricht in litteratuur nog geen sprake is. Personen niet geschikt
om te voldoen aan die hooge eisehen ten aanzien van de litteratuur en dus
niet in staat daarin examen af' te leggenkunnen toch volkomen geschikt
zijn voor de taak die hun hier zal worden opgelegd. Het gaat in elk geval
niet aan a priori al die personen ongesohikt te verklarenallerminst dan
wanneer de inspecteur van het middelbaar onderwijs het tegendeel beweert.
Is Leiden dan zoo diep gevallen vraagt de vereenigde Commissie dat
zij juist de kleine gemeenten tot haar model zou moeten kiezen? Mijnheer
de Voorzitter! dat is de quaestie niet, de vraag wordt slecht gesteld. Nie
mand denkt aan iets dergelijks, niemand die het stelsel van afzonderlijke
docenten voor de verschillende talen wil opofferen. Wij willen ons niet
alleen op één lijn stellen met de grootere gemeenten, maar wij willen zelfs
nog meer dan de meeste van deze, namelijk naast de afzonderlijke docenten
een docent voor het onderwijs in verschillende talen bij de laagste klassen.
Dit, mijnheer de Voorzitter! heb ik gemeend in het midden te moeten
brengen ter rectificatie van hetgeen in de stukken van de vereenigde Com
missie omtrent ons rapport werd aangemerkt. Ten slotte zij het mij ver
gund ,met een enkel woord de redenen te resumeerenwelke mij, voor mijne
consciëntie, verplichten zullen het door de vereenigde Commissie gedane
voorstel te verwerpen.
In de eerste plaats bestaat er naar mijne innige overtuiging geen verhou
ding hoegenaamd tusschen de kwaal die men wil wegnemen en het genees
middel dat men daartoe wil aanwenden. De kwaal is dat er èen enkele
klasse overblijft met 35 leerlingenwelke het beter ware te splitsen. Ik
geef de wenschelijkheid toe, ik ben ook bet gevoelen toegedaan dat klei
nere klassen beter zijn dan grootere. Maar is het nadeel dat uit grootere
klassen ontstaat dan zoo verbazend dat menom één jaar dat nadeel te
voorkomen, een blijvende uitgaaf van bijna f 5000 mag brengen op onze
gemeente-begrooting? Er heerscht dus in de eerste plaats eene zonderlinge
wanverhouding tusschen de kwaal en het geneesmiddel. Maar in de tweede
plaatshet standpunt, dat wij, gemeenteraad, hier innemen is geheel anders
dan het standpunt der commissie voor de scholen. Zij heeft alleen te letten
op het belang der school en men zal haar zeker den lof niet onthouden dat
belang met warmte te behartigen. Wij daarentegen, wij hebben met de ge-
heele gemeente-administratie te doen. Welnu, lettende op dat standpuntis
het mij voorgekomen dat onder de tegenwoordige omstandigheden het be
lang van de school niet overwegend genoeg is, om aan den wensch der
vereenigde Commissie te voldoen en daarvoor grootere belangen op te offeren.
Het is niet eens noodig hier te wijzen op de andere deelen van onze ge
meente-administratie; bepalen wij ons tot het onderwijs alleen. Als wij namen
honderd onpartijdige deskundigen en wij gaven dezen een rentebrief tot een
bedrag van f 4800, met het verzoek die te besteden ten beste van het on
derwijs; wanneer wij die deskundigen brachten eerst op onze middelbare
school, hen wezen op de goede zijden van het onderwijs, maar ook op de
gebreken die overblijven, ook op dat zwarte stipje, die klasse van 33 leer
lingen en wij gingen dan met hen in de lagere schoolin de opgepropte
en ten dcele geheel onvoldoende lokalenals wij hen wezen op de karige
bezoldiging der onderwijzers, op de zeer uitgebreide klassen welke men daar
overal aantreftop het feit dat kinderen die den naam dragen van kweeke-
lingen hier en daar als onderwijzers fungeerendanmijnheer de Voorzit
ter, ik durf het met volle zekerheid zeggen, dan zal er onder die honderd
onpartijdige deskundigen geen enkele gevonden worden die aarzelde in zijne
keuze, geen enkele die niet innig overtuigd was dat die f 4800 op de lagere
school te huis behooren en niet bij het middelbaar onderwijs. Wij mogen
hier niet te doen hebben met troetelkinderen, met instellingen aan welke
wij meer bijzonder liefde toedragen. Alle onze instellingenalle belangen
van Leiden zijn en moeten ons zijn even lief en even dierbaar. En waar
de middelen te beperkt zijn om.te voorzien in alles wat voorziening eischt,
daar moeten wij de middelen besteden voor die zakendie daaraan het
meest hehoefte hebben.
Ten slotte heb ik nog een derde reden waarom ik niet met het voorstel
der vereenigde Commissie kan instemmen, een reden van teederen aarddie
ik niet dan met de meeste voorzichtigheid zal aanvoerenik zal niet afürmee-
rendmaar enkel vragender wijze te werk gaan. Is de tegenwoordige
toestand, de bestaande verhouding tusschen het gymnasium en de middelbare
school op den duur houdbaar? Men wenscht de dubbeltallen, nu reeds voor
een of meer vakken bestaandeuit te breiden. Zal men op dien weg on
veranderlijk voortgaanook bij eventueel sterk toenemende bevolking van
het gymnasium? De gebreken van dat stelsel liggen, dunkt mij, zoo voor
de hand dat de vraag wel onderzocht mag worden of eene andere regeling
dan de bestaande niet mogelijk of wenschelijk is. Ik herinner mij den tijd
toen wij nog de zuivere Latijnscbe scholen hadden, later heeft men die
gemaakt tot gymnasiënten einde de behoefte aan onderwijs in de moderne
talen althans eenigszins te bevredigen, maar de vraag blijft over, of men,
zoo de hoogere burgerschool 25 jaar vroeger had bestaan, wel aan eene
vervorming der Latijnscbe school zou hebben gedacht. Zou men er niet
veeleer toe gekomen zijn het verblijf aan de hoogere burgerschool eenigszins
uit te breiden en het verblijf aan de Latijnscbe school te bekorten, maar
zoo dat dan ook die Latijnscbe school haar oude programma behield althans
het aanleeren der moderne talen schier geheel tot bijzaak werd gemaakt En
mochten er overwegende redenen bestaanwelke een terugkeer tot den vroe-
geren toestand onmogelijk maken, dan blijft nog de vraag over, of men de
leerlingen van het gymnasiumvoor zooveel de studie der nieuwere talen
betreft, niet in een minder getal klassen zou kunnen splitsen dan nu het
gëval is, en das de taak der docenten verlichten. Ik zal mij wel wachten
op al die vragen het antwoord te geven; wat ik wilde doen uitkomen is
enkel ditdat wanneer eene reorganisatie van hoogere burgerschool en gym
nasium, althans eene hervorming van hare onderlinge betrekkingen, iets
vroeger of iets later moet volgen men niet verstandig doet die reorgani
satie, zooals nu, vooraf onmogelijk te maken. Hoe tot inkrimping te ge
raken als eens het dubbeltal docenten bestaat? Het zijn deze redenen,
welke de Commissie van Financien gedwongen hebben het nu aanhangig