HANDELINGEN TAK DID 6EHEEHTEBAAS VIN LEIDEN.
47.
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
N°. 173. Aan dep Gemeenteraad van Leiden.
Het min gunstig onthaal, dat het voorstel tot verhooging der jaarwedden
van het hulppersoneel op de openbare lagere scholen in twee sectiën gevon
den heeftgeeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen en inlichtin
gen die ik u ernstig verzoek bij de behandeling van dit deel der gemeente-
begrooting wel in overweging te willen nemen.
Eenige leden schijnen van meening te zijndat mendoor, volgens de
voorgestelde verhoogingsommige wedden thans reeds op het maximum te
brengen, handelt in strijd met de bedoeling der verordening. Ik moet
hiertegen protesteeren. Uit de bepaling van de opklimmende tractementen
der hulponderwijzers blijkt duidelijk het tegendeel. Men heeft hier gesteld
(zie vooral de nadere toelichting van art. 2 der conceptverordening bepalende
do jaarwedden)dat de hulponderwijzerdie zich uitstekend gedraagttelken
jare f 50 verhooging bekomt, en dus, als hij op zijn 18de jaar ƒ300 ge
niet, hij op zijn 23ste, d. i. het jaar waarin hij den hoofdonderwijzersrang
kan verwerven, ƒ500 ontvangt. En dat men ten opzichte van de bezol
diging der onderwijzers een anderen regel had willen gevolgd zien, blijkt noch
uit de verordening, noch uit de memorie van toelichting. Integendeel
de woorden der verordening: /.Jaarlijks wordt door Burgemeester en Wet
houders in ovèrleg met de hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen en
den Schoolopziener bepaald, of er termen zijn eene verhooging toe te ken
nen, die voor de onderwijzers en onderwijzeressen 100, voor de hulponder
wijzers en hulponderwijzeressen 50 bedraagt,'' deze woorden bewijzen
duidelijk, dat voor beide dezelfde regel moet gelden. Ware het anders
bedoeldeene beperkende bepaling zou niet mogen ontbreken. In de aan
gehaalde woorden wordt aan Burgemeester en Wethouders opgedragen, in
overleg met enz., te bepalen, of er termen zijn tot verhooging, en in de
reeds geciteerde nadere toelichting van art. 2 is omschrevenwat men hier
onder heeft te verstaan. Onder hen, voor wie thans eene verhooging van
wedde wordt voorgesteldis er geen op wien de daar omschreven termen
niet van toepassing zijn.
Niet iu tegenspraak met het bovenstaande is, wat in de memorie van
toelichting staat, dat /.het toekennen der verhooging eerst langzamerhand
en niet in den regel zal plaats hebben." Immers voor de onderwijzers
duurt het drie, voör de hulponderwijzers vijf jaar, voordat zij het maximum
kunnen bereiken. En de bedoeling der woorden «niet in den regel" is
klaarblijkelijk (vgl. de nadere toelichting), dat niemand aanspraak op ver
hooging heeft, en slechts daarvoor in aanmerking kan komenals hij geheel
voldoet aan de gestelde voorwaarden. Wij mogen ons gelukwenschen dat
de geest van het onderwijzend personeel aan de gemeentescholen in den
regel zoo uitmuntend isdat slechts edelen niet in aanmerking kunnen
komenen dan nog is dit soms ten gevolge van ziekte of huiselijke zorgen.
Van verscheidene onderwijzers zal de jaarweddeals de voorgestelde ver
hooging wordt aangenomenhet maximum bereikt hebben. Maar men
vergete niet, dat bij het vaststellen der verordening, het minimum voor
vele betrekkingen lager gesteld is, dan het tractement door de titularissen
toen reeds genotendat zij tot dusverre slechts ééne tractementsverhooging
hebben gehaden dat het meerendeels personen zijndie reeds verscheidene
jaren in hunne tegenwoordige betrekking zijn, wier ijver en getrouwheid in
't beti achten hunner plichten beproefd en boven alle bedenking verheven is,
die, als de verordening eenige jaren vroeger was ingevoerd, reeds lang het
maximum zouden ontvangen. Het was juist de bedoeling der verordening,
vooral de bezoldiging der onderwijzers te verbeteren, en hen met hun gezin
van dagelijksche broodzorgen te bevrijden. Men vergelijke nu den als
Bijlage A. hierbij gevoegden staat van inkomsten cn uitgaven van een onder
wijzer tweede klasse, die thans, na de verhooging in 1872 toegestaan, 700
tractement heeft en nu voor eene verhooging van ƒ100 wordt voorgedragen.
Ik meen dat eene nadere toelichting bij deze zoo welsprekende cijfers over
bodig is.
Verder: bij de toelichting der conceptverordening (vergelijkende tabel der
jaarwedden v&n het hulppersoneel) werd aangetoonddat als alle maxima
van verhooging werden toegekendhet eindcijfer der geheele vermeerdering
van uitgaven 8250 zou bedragen, doch dat men dit veilig op het
d. i. op 6500 kon ramen. Toen uwe vergadering de verordening vast
stelde, werd dus eene verhooging van het geheel der jaarwedden minstens tot dit
laatste bedrag in beginsel toegestaan. Welnu, hoewel bij de thans voorgestelde
verhooging verscheidene jaarwedden tot het maximum zullen stijgen, zal
toch het geheele bedragwaarmedebij aanneming dezer verhooging, sedert
de invoering der verordening het cijfer der jaarwedden zal vermeerderd zijn
slechts ƒ4200 beloopen zooals in een bijgevoegden staat (Bijlage B.) nader
is aangetoond. Men kan dus niet bewerendat men met deze verhooging
de grens overschrijdt. Indien men niet, wegens het toenemend gebrek aan
hulponderwijzers, herhaaldelijk verplicht geweest was, voor eene wedde ver
boven het minimum te beroepen, zou het eindcijfer van ƒ4200 stellig nog
lager zijn. Het spreekt van zelfdat de verhooging van het eindcijfer ten
gevolge van uitbreiding van het personeel Da vaststelling der verordening
bij deze vergelijking niet in aanmerking komt, terwijl ik aan den anderen
kant evenmin in rekening heb gebracht, dat er onder de voor verhooging
voorgedragenen reeds drie zijndie eervol ontslag gevraagd en bekomen
hebben.
1873.
Heeds is in 't voorbijgaan gezegddat men zich herhaaldelijk genoodzaakt
heeft gezienop wedden ver boven 't minimum te beroepen. Aan de jon
gensschool 1ste kl. heeft men een onderwijzer eerste klasse tijdelijk moeten
aanstellen op 200 boven 't minimumterwijl de vorige titularis terstond
op het maximum was aangesteld. Men heeft soms voor eene hulponderwij
zersplaats, waarvoor ƒ450 (ƒ150 boven 't minimum) werd uitgeloofdgeen
enkelen of ten minste geen geschikten sollicitant gekregenen reeds op het
maximum moeten benoemen. Yoor twee betrekkingen van onderwijzer op
eene wedde van ƒ500 was onlangs geen sollicitant, die in aanmerking kon
komenmen is verplicht geweest voor ƒ600 op te roepen. Wanneer men
nu een deel der voorgestelde vérhoogingen schrapt, bestaat er ernstige
vreesdat verscheidene jongere onderwijzers en hulponderwijzers, tot nog toe
vooral door het uitzicht op verhooging van wedde aan Leiden verbonden,
naar elders zullen gaan, terwijl men, te hunner vervanging, soms hoogere
wedden zal moeten aanbieden, dan zijook na de toekenning der ver
hooging, zouden genoten hebben. Daarom is het op zichzelf verstandige,
doch in elk geval met geven en nemen toe te passen, beginsel, geene ver
hooging te geven dan aan hen, die reeds een jaar in functie zijn, in den
tegenwoordigen tijd niet te handhaven. De onophoudelijke wisseling van
personeel werkt allernoodlottigst op het onderwijs. Waar men ze voorkomen
kan, zie men toch niet op enkele honderden guldens, die men bij slot
van rekening toch grootendeelszoo niet geheel, weder zal moeten uitgeven. Men
vergunnemij één voorbeeld te geven. De hulponderwijzer J. M. Van Kleeft,
thans bezoldigd met ƒ400, is voorgedragen voor eene verhooging van 50.
Ondertussohen heeft hij ontslag gevraagd en verkregendaar hem elders
eene wedde van 500 werd geboden. Men heeft aan zijn opvolger (J. Mast)
het maximum ad ƒ500 moeten geven. En waarlijk, ook met de voorge
stelde verhoogingen, zijn de jaarwedden nog alles behalve weelde. Er zijn
nog enkele hulponderwijzers aan de scholen voor on- en minvermogenden,
die voor 25 'smaands, of ƒ300, kost en inwoning hebbendoch dit sober
de meeste moeten 28 of ƒ336 betalen. Voor vuur en licht moet dit min
stens met ƒ25 worden verhoogd. En toch, men wenscht hen ordentelijk
gekleed te zien, men verlangt dat zij doorstudeerenwaarvoor boeken noodig
zijn, men wil niet dat zij afgezonderd leven, maar keurt het goed, zelfs
noodigdat zij in goede gezelschappen komen en eenig deel nemen aan
het maatschappelijk leven. Dit alles eischt geld, en zelfs voor den hulp
onderwijzer, die het maximum bereikt heeft, is het nog huishouden.
Wat van dezen geldt, is in grootere mate waar van het hnlppersoneel
der scholen voor uitgebreid lager onderwijs, aan wie men, met recht, wat
woning, kleeding enz. betreft, zwaardere eisohen stelt. De heer Japikse
heeft mij verzekerd, dat geen zijner hulponderwijzers voor minder dan 400
kost en inwoning kan bekomende meeste betalen meeren van anderen
heb ik dergelijke informatie. Hier is verandering van personeel nog meer
te betreuren dan op de eerste categorie van scholendaar men hier niet
slechts voor de meeste betrekkingen akten voor uitgebreid lager onderwijs
vraagt, waarvan de bezitters nog schaarscher zijn dan die van den enkelen
hulp- of hoofdonderwijzersrang, doch ook eene grootere mate van beschaving
vordert en dus in zijne keus nog meer beperkt is. De voor deze scholen
voorgestelde verhoogingen niet toe te kennenzou op zijn zachtst gesproken,
onvoorzichtig zijn. Daarbij mag ik niet nalaten nog in't bijzonder uwe aan
dacht te vestigen op de twee scholen der eerste klasse. Ook met toekenning
van al de voorgestelde verhoogingenblijft het eindcijfer van uitgaven ten
behoeve der jongensschool nog ongeveer f 800 beneden dat der ontvang
stenterwijl dat voor de meisjesschool, met hare hooge posten voor de
tweede atdeeling, zelfs bij de hoogste raming, op nog geen 1000 na
geheel door de schoolgelden gedekt wordt (zie Bijlage C.). Dat beide
scholen dus eerder aanspraak op mildheid dan op het omgekeerde hebben
behoeft geen betoog. Men ziet tevens indat het hooge cijfer voor het
onderwijs uitgetrokken; voorzoover het lager onderwijs betreft, alleen het
gevolg is van de zorgdie men voor de opvoeding der kinderen van on- en
minvermogenden en van het mingegoede gedeelte der burgerij heeft.
De slotsom van bet bovenstaande is:
1°. Het voorstel tot tractementsverhooging is geheel in overeenstemming
met de verordening.
2°. Hoewel verscheidene jaarwedden door de voorgestelde verhoogingen
op het maximum komen, is het cijfer van 5500, waarop bij de vaststel
ling der verordening de gewone vermeerdering van uitgaven werd geraamd
nog lang niet bereikt.
3°. Meer dan één verdienstelijk onderwijzer, die gehuwd is, heeft, bij
den tegenwoordigen hoogen prijs van levensmiddelen en huishuur, een kom
mervol bestaan, terwijl de nieuwe verordening tot hoofddoel had, hierin
verbetering te brengen.
4°. Hetzelfde geldt van enkele ongehuwde onderwijzers en van verschei
dene hulponderwijzers, die zich, als de verhooging, waarop zij op grond
der verordening gehoopt haddenniet wordt toegestaanelders verbetering
zullen zoeken.
5°. Bij het tegenwoordige gebrek aan bulppersoneel in ons vaderland
zal menom de vacante plaatsen goed te bezettenevenveelja soms meer,
moeten betalendan de tegenwoordige titularissenna toekenning der ver
hooging, zullen genieten. De gemeente-financiön zullen daarbij niet gebaat
zijnmaar het onderwijs groote schade lijden.
Ik heb de eer deze mijne opmerkingen en mededeelingen bescheiden,
maar ernstig aan uwe wijsheid ter overweging aan te bevelen.
De Schoolopziener in het Sde district
Leiden, 21 October 1873. van Zuid-Holland,
M. J. De Goeje.
57