HUWEN TAN DIN TAN LEIDEN. 46 Zitting van Donderdag 16 October 1873, geopend te 2 wen. Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Van OuterenVan Heukelom, KrantzVan Wensen Stoffels, De Fremery, Hartevelt, Juta, SuringarLe PooleEigemanBuys Veefkind, Goudsmit, Lezwijn, Dercksen, Du Rieu en Van den Brandeler. De heeren Van Hettinga Tromp en Cock gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van 2 October 11. worden gelezen en goedgekeurd. Door den Voorzitter worden overgelegd: 1°. Een schrijven van de HH. Liernur en De Bruyn Kops, houdende aanbeveling van de toepassing van het Liernurstelsel op do Marendorps-achter- gracht en omliggende buurten. 2°. Adres van Commissarissen der Bouwvereenigingom kosteloozen afstand van het plein naast het Nosocomium tot het bouwen van woningen. 3°. Adres van B. Van Driel c. s.allen leden der vereeniging: //Bouw kunst en Vriendschap" alhier, verzoekende aanwijzing van bouwterrein en houdende aanbeveling van het ten vorigen jare ontworpen plan tot demping van de Geeregracht en een gedeelte der Binnenvestgraeht bij het plantsoen. 4°. Adressen van J. Steenstra en Jhr. Mr. J. Schuurbeque Boeyeom af schrijving van hunnen aanslag in de plaatselijke directe belasting. 5°. Adres van H. Van der Klipbewaarder der stads-timmerwerf, om ver hooging van jaarwedde. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze stukken te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders en van de Commissie van Finan ciën ten fine van bericht en raad. 6°. Missive van het Bestuur van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis, houdende voordracht voor de benoeming van eene regentesse van dat Godshuis. 7". Missive van de Vereenigde Commissie van toezicht op de gemeente- instellingen van hooger- en middelbaar onderwijs, houdende nadere aanbeve ling van het voorstel tot aanstelling van drie leeraren in de nieuwe talen aan gezegde instellingen. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze missives ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 8°. Adres van G. Breuleuxom ontslag uit de betrekking van leeraar in de Fransche taal- en letterkunde aan de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar onderwijs. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten dit adres te stellen in handen van de Vereenigde Commissie van toezicht op de scholen voor hooger en middelbaar onderwijs. 9°. Missive van de Gedep. Staten van Zuid-Hollandten geleide van een schrij ven van den Minister van Binnenlandsche Zaken houdende eenige opmerkin gen omtrent het onlangs vastgesteld Reglement voor de bank van leening. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze missive te stellen in handen van de raadscommissie ad hoc. De Voorzitter deelt nog mede dat de Gemeente-Commissie van het Ncder- duitsch Hervormd kerkgenootschap heeft bericht, dat zij bereid is de klok en huizing der Hooglandsche kerk te aanvaardenonder de bij raadsbesluit vnn 18 September jl. vastgestelde voorwaarden. Wordt voor kennisgeving aangenomen. Aan de orde is: I. Verzoek van F. C. Corbach, om ontslag als hulponderwijzer aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2de klasse voor jongens. (Zie Handd. 41; n°. 159). De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders, om aan den adressant een eervol ontslag te verleenenwordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. II. Verzoek van W. Brouwer, om ontslag als hulponderwijzer aan de openbare school n°. 1 voor minvermogenden. (Zie Handd. 42, n°. 167.) De conclusie als voren wordt op gelijke wijze aangenomen. III. Verzoek van Dr. E. Verwijs, om ontslag als lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie Handd. 42, n°. 163.) De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders, tot het verleenen van een eervol ontslag aan den adressant, onder dankbetuiging voor de door hem in het belang van het onderwijs bewezene diensten wordt op gelijke wijze aangenomen. IV. Begrootingen voor 1874 van de gesubsidieerde instellingen van weldadigheid. (Zie Handd. 42, n#. 164.) l)e gunstige conclusiën van het rapport van de Commissie van Financiën worden, zonder beraadslaging, met algemeeno stemmon aangenomen, als betrekkelijk o. het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis; b. het Roomsch-Katholijk Wees- en Oudeliedenhuis; c. het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis, en d. het Nederlandsch Israëlitisch armbestuur. Bij de begrooting sub a vermeld, hield de heer Hartevelt zich buiten stemming. V. Begrootingen van de niet-gesubsidieerde instellingen van weldadigheid. (Zie Handd. 42, n°. 165.) De gunstige conclusiën van het rapport der Commissie als voren worden op gelijke wijze aangenomen, ten aanzien van: het Roomsch-Katholijk Armbestuur; het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuisen c. Vrouwen-Kraammoeders. VI. Begrooting van het Werkhuis. (Zie Handd. 42, n°. 166.) De gunstige conclusie van het rapport der Commissie als voren wordt op gelijke wijze aangenomen. VII. Voordracht tot afstand van grond aan het Iiijk, ten behoeve van de oprichting eener Infirmerie. (Zie Handd. 42, n°. 168 en 43, n°. 16S*.) 1873. De gunstige conclusie van het rapport der Commissie als voren wordt, zonder beraadslagingmet 17 stemmen tegen 1die van den heer van Heuke lom aangenomen. VIII. Verzoek van de firma Wed. Van Haansbergen en Dutilhom een petro- leum-magazijn te mogen oprichten op het zoogenaamd Raamland buiten de voormalige Marepoort. (Zie Handd. 42, n°. 169, en 43; n". 169*.) De heer Du Rieu. Ik vind het wel geschikt om dat terrein af te staan voor het doel waarvoor het gevraagd is, maar ik zou toch willen weten of het niet ook verstandig ware daaraan te verbinden, dat de aanvragers een eigen brug zouden moeten leggen om op hun terrein te komen. Een ieder is dan vrijer op zijn terrein. Er is voorgesteld dat de adressanten de brug zouden gebruiken voor het magazijn dat er naast ligt. Mij dunkt, de ruimte van het terrein i3 niet zoo groot, of het zou bij het ontvangen van petroleum wel eens tot moeielij kheid kunnen aanleiding geven. De heer Stoffels. In der tijd is voor gelijk doel terrein afgestaan aan de heeren Verkouw en Stokhuyzen c. s. en is te gelijkertijd aldaar voor rekening der gemeente eene brug gelegd niet alleen, maar ook een hoofd geplaatst voor het lossen en laden van vaten met petroleum. Wij hebben dat gedaan, opdat een gedeelte van het gebouw voor de gemeente zou worden afgestaanten einde daarin te kunnen bergen datgene wat blij ken mocht in strijd met de verordening te zijn geborgen of op de openbare straat te liggen. Datzelfde is thans het geval met de firma Wed. van Haans bergen en Dutilb. Zij behoeft geene nieuwe brug to maken en kan de brug gebruiken die bij de schietbaan ligt. De heer Do Ribu. De conditie ten aanzien van den een gesteld behoeft naar mijn oordeel, nog geene reden op te leveren om dezelfde conditie te stellen met opzicht tot den ander. Ik vind het opleggen der verpliehting tot het leggen eener brug nog niet eene zoo onereuse conditie. Het komt mij nog zoo bezwarend niet voor te zeggenwij willen u dien grond afstaan mits onder die voorwaarde. De heer Stoffels. Men moet niet uit het oog verliezen, dat de adres santen ook een gedeelte van hun gebouw geheel ter onzer beschikking moeten laten en daarvan alzoo geen gebruik maken. De Voorzitter. Maakt de heer Du Rieu er een voorstel van om aan de adres santen <le verplichting op te leggen voor hunne rekening eene brug te leggen? De heer Dd Rieu. Ja, mijnheer de Voorzitter. Het voorstel van den heer Du Rieu, niet ondersteund zijnde, heeft geen verder gevolg. De gunstige conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders wordt alsnu in hoofdelijke omvrage gebracht en met algemeene stemmen aangenomen. De heer Krantz. Ik zou nog willen vragen, mijnheer de Voorzitter, of die grond in gebruik wordt gegeven tot wederopzegging toe. Onlangs is mij door iemand gezegddie gronden in gebruik verkregen haddat dit bij hem niet het geval was. De Voorzitter. Wij geven bepaald het terrein tot wederopzeggens toe zooals duidelijk uit de voordracht blijkt. IX. Voordracht tot wijziging van de algemeene politie-verordening. (Zie Handd. 41n°. 160.) De heer Buys. Ik acht het twijfelachtig, mijnheer de Voorzitter, of in den gerezen strijd tussehen Gedeputeerde Staten en den gemeenteraad over het al of niet wettig bestaan van art. 179 onzer politie-verordening de ge meenteraad op den duur zijn stelsel zal kunnen volhouden, ik bedoel altijd op juridiek terrein. Het argument van Gedeputeerde Statenontleend aan het koninklijk besluit van 29 April 1864, is, dunkt mij, nog al van gewicht. Volgens het koninklijk besluit van 31 Januari 1824, mogen de daar ge noemde fabrieken of trafieken niet worden opgericht dan al naar gelang van haren aardmet toestemming van den Koningvan Gedeputeerde Staten of van Burgemeester en Wethouders, en zulks onder inachtneming der voor schriften, welke het koninklijk besluit bepaalt. Bij het nader besluit van 1864 zijn de bewaarplaatsen van petroleum onder de inrichtingen van het besluit van 1824 opgenomen, en wel onder die, welke niet zonder toestemming van Burge meester en Wethouders tot stand kunnen komen. Nu is de bedoeling van Ged.~ Staten eenvoudig dezedat aangezien eene hoogere autoriteitte weten de Koning, de beslissing van de vraag: of de hier bedoelde bewaarplaatsen zullen worden toegelaten of niet, voor elk bijzonder geval heeft opgedragen aan Burgemeester en Wethoudersde Raad niet bevoegd kan zijnzich in de plaats te stellen van Burgemeester en Wethouders, en eens voor altijd de vraag uit te maken, althans met betrekking tot zekere soort van petro leum. Voor die meening is, dunkt mij, nog nl wat te zeggen. Ik laat nu daar, of het koninklijk besluit van 1824 al of niet wettig bestaat; het wordt door onze rechtbanken gehandhaafden daarin dienen wij te berusten. Welnu, als dat besluit aan Burgemeester en Wethouders de competentie ver leent om op aanvragen voor bewaarplaatsen van petroleum te beslissendan kan eene lagere autoriteit op die competentie geene inbreuk maken en dit geschiedt in art. 179 van onze politie-verordening. Ik acht het dus voorzichtiger ook op dit punt aan de bedenkingen van Gedeputeerde Staten toe te geven. Trouwens bezwaar levert het niet op, want Burgemeester en Wethouders zullen desverkiezende de bewaarplaatsen van ongezuiverde petroleum kunnen weren. Zijn zij overtuigd, dat liet in dit of dat geval niet wenschelijk is dat die bewaarplaatsen bestaan dan zullen zij de gevraagde vergunningniet verleenen. De Voorzitter. Wij hebben omtrent deze quaestie een antecedent. In 1867 is, met algemeene stemmen op één na, zoodanige bepaling vastge steld in de verordeninghoudende voorschriften voor hét bewaren van pc- troleum, die later in de algemeene politie-verordening met algemeene stemmen werd opgenomen. Gedeputeerde Staten hebben in die bepaling berust. Ik acht zulk een voorschrift zeer nuttig. Ten aanzien van sommige soorten van petroleumis de bewaring aan groot gevaar onderhevig. Het is waar, bij het koninklijk besluit is aan het college van Burgemeester en Wethouders wel in het algemeen de bevoegdheid gegeven om op aanvragen voor be waarplaatsen van petroleum te beslisseneen verbod omtrent ongezuiverde petroleum acht ik toch wenschelijk en bestaanbaar. De heer Buys. Ik erken gaarne, mijnheer de Voorzitter)» dat art. 179 eene goede en heilzame bepaling behelst, maar mijne opmerking gold alleen de rechtsvraag. Het js waar, die rechtsvraag is vroeger niet geopperdmis schien omdat zij qnaestieus is, misschien ook omdat zij toen niet werd 56

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 1