De Voorzitter. Verleden jaar is voor het herstel uitgetrokken ƒ850. Ik zou wel wenschen te vernemen hoe de andere leden van de Commissie van Financiën over het voorstel van den heer Eigeman denken P De heer Buvs. De meerderheid van de Commissie van Financiën kan het voorstel niet overnemen, mijnheer de Voorzitter. Wat al ol niet billijk is, hangt dikwijls ai van geheel subjectieve opvattingzooveel is echter zeker dat ik voor mij de gronden van billijkheid, door den heer Cock aan gevoerdgeenszins kan deelen. Waar het onze particuliere financiën betreft mogen wij gul zijnmaar hierwaar wij beschikken over de financiën van de stad, kan ik tot het doen van ongemotiveerde uitgaven niet medewerken. Trouwens ik kan de onbillijkheid van het door Burgemeester en Wethouders gedaan en door ons ondersteund voorstel volstrekt niet inzien. Het motief dat wij hadden om ons van de klok te ontdoenvervalt daarenboven geheel als wij beginnen met aan hare verbetering ƒ800 ten koste te leggen, want juist omdat wij dat geld wilden besparen, is vroeger tot het vervreemden van de klok besloten. Wij bieden de kerk een geschenk aan. Wij heb ben de klok niet noodigen konden die dus als ons eigendom, dadelijk van de hand doen; maar alvorens daartoe te besluiten zijn wij zoo welwillend van aan de kerk te vragen of zij bij het behoud belang heeftin welk geval wij bereid zijn die af te staan. Het antwoord is bevestigend, maar de kerk verlangt dat wij de klok in volmaakt goeden staat overleveren en daarenbo ven nog een kapitaal stortenwelks rente voldoende zoude zijn om ze voort durend te onderhouden. Het laatste wil hier niemand, geloof ik, maar de inwilliging van het eerste voorstel verdedigt men op gronden van billijkheid. Waarom het echter billijk is dat de schenker zijn goed afsta in zoodanigen toestand als de begiftigde dat het liefst zou ontvangen verklaar ik niet te be grijpen. Ik kan mij om deze redenen niet met bet voorstef van den heer Eigeman vereenigen. Be heer Cock. Het zal mij natuurlijk moeielijk vallen den heer Buys tot andere gedachten te brengenmaar hij zelf zegt dat de opvatting van hetgeen billijk is zoo geheel van subjectieven aard is en ieder daarover zijn eigen denkbeeld heeft. Mij, ik herhaal het, komt het voorstel van den heer Eigeman wel billijk voor. Bovendien acht ik het voor de gemeente voordeelig die ƒ800 te geven. Doch op die wijze zegt de heer Buys vervalt geheel het motief der meerderheid van de Commissie van linanciën, want zoodoende economiseeren wij niet. Ik antwoordjuist het tegendeel zal hoogstwaarschijnlijk het geval zijn; geven wij de 800 niet, dan is het zeer denkbaar, ja zelfs waarschijnlijk, dat de Gemeente-commissie het ge schenk niet zal aannemen en dan blijft ons geen ander middel om te economiseeren over dan het middel van verkoop en afbraak. Maar, en dit is ook geheel eene subjectieve opinie van mijik geloof niet dat de Raad zoo lichtelijk zal besluiten tot het afbreken over te gaan. En gaat hij daartoe niet over, dan blijven wij in het bezit van een lastpost, van een klok die in een staat van verwaarloozing verkeert en waaraan, behalve de aanvankelijke reparatie a 800nog bovendien elk jaar minstens een kleinigheid zal moeten besteed worden. De Voorzitter. Ik meen den laatsten spreker te moeten doen opmer ken dat het mij voorkomt datals het voorstel van Burgemeester en Wet houders wordt aangenomen, daarin ligt opgesloten het besluit dat het klok- kehuis zal worden weggebroken. En zoo dus de Gemeente-commissie het geschenk niet aanneemt, vat ik niet waarom wij niet tot het afbreken zou den overgaan. Wat de quaestie van billijkheid betreft, terecht is reeds ge zegd dat de opvatting daarvan zeer subjectief is. Ik behoud mij dan ook mijne stem over het voorstel van den heer Eigeman voor. Maaren daarop druk ikmen wane niet datals het voorstel niet wordt aangenomen door de Gemeente-commissie, Burgemeester en Wethouders zouden aarzelen in de uitvoering van het besluit om den toren af te breken. Ik heb reeds daar straks gezegd datwat de raming betrefthet niet denkbaar is dat die zoo veel zal tegenvallen. De cijfers omtrent de opbrengst van de klok zijn zeer gemakkelijk te ramen en eveneens die van de kosten van afbreken van het klokkehuis en herstellen van het dak. Teleurstelling daaromtrent is dus niet wel denkbaar. De heer Cock. Ik had niet begrepen, mijnheer de Voorzitter, dat in het voorstel vén Burgemeester en Wethouders direct het besluit was gelegen de klok af te breken. Ik meende dat in elk geval later daaromtrent een voorstel door het Dagelijksch Bestuur zou moeten worden gedaan. Intus- schen moet het besluit dan toch altijd nog goedgekeurd worden door Ged. Staten. Maar nu ik van u verneem, dat dit de bedoeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders is, nu ben ik in dubbele mate daartegen, omdat ik niet wil medewerken tot het besluit om den toren af te breken. De heer Dercksen. Het verwondert mij êenigszins, mijnheer de Voor zitter door een der sprekers de vraag te hooren opperen of kan worden besloten tot het afbreken der klok. Ik meende dat men het daarover alge meen eens was, dat men dit niet kon doen. Het schijnt anders te wezen. Niettemin meen ik reden te hebben dit alsnog te mogen betwijfelen. Het 6e additioneele artikel der staatsregeling van 1798, waarbij zooveel van de kerk werd afgenomen wat aan de kerk behoorde, is het uitgangspunt voor het beweren dat wij daartoe het recht bezitten. Toen, in 1798, leefde men in een tijd waarin met een pennestreek wel meer rechten op zijde werden geschoven. Maar thans leven wij niet meer in de tijden van 1798, en ik betwijfel of de woorden van het 6e addit. artikel, dat de torens en klokken staan onder «beheering en onderhoud" van de burgerlijke ge meente, deze nu nog wel recht geven over die eigendommen te beschik ken zooals haar goeddunkt. Lag het niet in den geest van die woorden althans, te eeniger tijd die zaken aan de kerk terug te brengen? Ik wensch die quaestie nu niet in het breede te besprekenmaar ik vind daarin wel grond te waarschuwen voorzichtigheid in acht te nemenen ik voor mij geloof dat wij geen recht hebben de klok af te breken en dus in strijd te handelen met den geest der bepaling van het 6e addit. artikel. De heer Verster. Ik heb het voorstel van den heer Cock ondersteund, omdat het ook mij voorkwam met de billijkheid te strooken, dat, zoomen een cadeau geeft, men dit doe in een vorm waarin het aannemelijk is, en niet in een verwaarloosden toestand. Daarom ben ik er voor 800 bij de overdracht aan te bicden. Maar ik deel geenszins het gevoelen van den heer Cock, dat, wanneer de Gemeente-commissie, niettegenstaande de aanbieding der ƒ800, de overname weigert, er dan bezwaar zou bestaan om de klok af te breken. De heer Buys. Een enkel woord slechts naar aanleiding van hetgeen door den heer Dercksen is aangevoerd. Dat geachte lid twijfelt namelijk aan de bevoegdheid dezer vergaderingom krachtens het 6e addit. artikel der staatsregeling van 1798 tot het afbreken der klok over te gaan. Ik kan moeilijk eene poging doen om de bezwaren van den heer Dercksen tegen die handeling op te heffen, zoolang ik niet weet waarop zijne bezwaren eigenlijk steunen. Maar dit kan ik wel zeggendat de zin der bewoordingen van het 6e addit. art. voor mij zonneklaar is, en dat ik niet kan begrijpen hoe men daaruit met mogelijkheid eene onbevoegdverklaring dezer vergade- riug kan distilleeren. Art. 6 zegt: «De torens, aan de kerkgebouwen gehecht, benevens de klokken, met derzelver huizingen, worden verklaard eigendom te zijn en te blijven der burgerlijke gemeenten, staande ten allen tijde onder dezelver beheering en onderhoud." Zoolang dus de gemeente eigena resse is van bedoelde zakenis zij verplicht ze te onderhouden en te behee- renmaar dat zij daarom missen zou de bevoegdheid van den eigenaar om de hier bedoelde zaken van de hand te doen, zal men toch moeilijk kunnen volhoudenzoolang die onbevoegdheid nergens staat uitgedrukt. In dat zelfde 6e addit. artikel komt ook nog deze zinsnede voor«De alzoo genaaste kerken en pastorijen blijven, ten allen tijde, onder de bezitting, beheering en het speciaal onderhoud dier kerkgemeentenaan welken dezelven volgens het hier voorgaand onderling contract, zijn toegewezen." Nu zal toch wel niemand ooit uit deze bepaling opmaken dat de kerkgemeenten de bevoegd heid missen zoo zij niet langer de hier bedoelde kerken of andere gebou wen behoeven, dezen van de hand te doen. Ik twijfel dan ook volstrekt niet aan de bevoegdheid der gemeenten om hetzelfde te doen ten aanzien van klokken en torens. De heer Cook. Mag ik tot verduidelijking van het zoo even gesprokene hierbij nog voegen dat ik het omtrent het punt van het recht niet eens ben met den geachten sprekernaast mij gezeten. Met den heer Buys daarentegen ben ik van gevoelendat zoo de Raad tot de afbraak mocht besluitenhij volgens streng recht daartoe volkomen bevoegd is. Alleen zoude ik een dergelijk besluit in hooge mate betreuren. Overigens was de strekking van mijn betoog dezedat ik het in strijd achtte met de billijk heid en de fatsoenlijkheid den toren met klok af te staan in den verwaar loosden toestandwaarin hij door ons uitstel van noodig onderhoud is ge raakt. Wanneer men een voorwerp ten geschenke afstaat, geeft men het in goeden staat of men geeft het liever niet. De heer Dercksen. Toen ik daar straks het woord voerde, had ik het laatste gedeelte van het bedoelde zesde artikel niet onder het oog. Ik dank daarom den heer Buys wel voor zijne beleefde terechtwijzing. Alleen zou ik nu nog willen vragen in hoeverre het wenschelijk kan geacht worden ge bruik te maken van dergelijk artikel, dat gemaakt werd in een tijd toen men zooveel rechtenbij voorbeeld «de rechten van den mensch", te schenken had dat men er zich weinig om bekommerde er ook nu en dan eens een te ontnemen, zonder andere reden dan dat de lieden die het gezag in handen hadden dat zoo begeerden. De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangt, zal ik nu het voorstel van den heer Oock in stemming brengen. De heer Cock. Ik meen reeds gezegd te hebben het voorstel van den heer Eigeman te willen ondersteunen, zoodat het voorstel dus niet is van mij maar van dat geachte lid. De Voorzitter. Maar in uw primitief voorstel lag de bedoeling, de kerkelijke gemeente de verplichting op te leggen den toren c. q. te onder houden en niet alleen dien over te nemen maar dien ook in stand te houden. Want, als het voorstel van den heer Eigeman zoo wordt aangenomen, dan kan de kerk met de klok doen wat zij wil. Wanneer hare berekeningen falen, kan zij den toren afbreken en de klok verkoopenterwijl, in dien uw voorstel wordt aangenomendaarin ligt opgesloten de verplichting tot behoud van den toren met de klok. De heer Cock. Ik zou meenen dat men dezelfde clausule zou kunnen maken als indertijd bij den afstand van den toren van de Marekerk. Daar tegen kan geen bezwaar bestaan. Men zoude dus in de overeenkomst de be paling moeten opnemendat de kerk nimmer den toren mag afbreken zonder onze toestemming. De heer Eigeman. Mijn voorstel is: om den toren af te staan met toe voeging van ƒ800 tot herstel, en dan aan de kerk het onderhoud er van op te dragen. De heer Goudsmit. Mij is het voorstel nog niet recht duidelijk. Ik wenschte het gaarne te zien geformuleerd. De Voorzitter. De heer Eigeman stelt voor bij den afstand 800 te voegeii om in de kosten van herstel te voorzien. De heer Van Heukelom. Ik kan het denkbeeld wel deelen om het klokkehuis en de klok af te staan met bijbetaling van ƒ800, die gezegd worden tot herstel noodzakelijk te zijn. Het schijnt toch uitgemaakt dat beide tot nog toe eigendofu van de gemeente zijn en onze eigendommen mogen wij niet verwaarloozen en laten vervallen. Die ƒ800 hadden dus behooren besteed te zijn aan den toren en de klok. Maar van het geven van een kapitaal, om daaruit het voortdurend toekomstig onderhoud te vinden, wil ik niets weten. Ik ben er dus voor de klok en haar huis aan de ker kelijke gemeente af te staan met bijbetaling van 800, maar ook alleen onder de bepaalde voorwaarde dat zij dan ook niet zullen mogen worden gesloopt zonder onze toestemming. -De Voorzitter. Dat is juist wat ik bedoelde. Die bepaling moet aan de overdracht verbonden worden. De heer Van Heukelom. Het voorstel is mij echter nu nog niet recht duidelijk. De heer Cock. De bedoeling van ons is juist die welke de Voorzitter heeft uitgesproken. De Voorzitter. Ik verzoek den heer Eigeman zoo goed te willen zijn zijn voorstel te formuleeren. De heer Goudsmit. Bij nader inzien bestaat er bij mij tocli eenige be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 4