noegen gezien, dal door u de vraag gesleld is: op welke voorwaarden zij den eigendom en hel onderhoud van klok en klokkenhuis zoude willen overnemen. Zij stelt daartoe (onder nadere approbatie van het college van Nola belen) het navolgende voor; 1°. Restitutie van de som van ƒ800, die dadelijk vereischt wordt tol her stel van de huizing der klokaangezien dit lot hel verleden onderhoud behoort. 2°. Daar een vrij aanzienlijk deel der huizing uit hout bestaat, dat, aan zon en regen blootgesteld, dikwijls moet worden geverfd en vernieuwd, en het sleenen gedeelte van tijd tol tijd buitengewone reparatie vereischt, voor welk een en ander jaarlijks ruim ƒ100 benoodigd is, het eene jaar door het andere gerekend, vragen wij daarvoor in eens eene som gelds van dat bedrag dat zij in Neder). Schuld a 2\ pCt. belegd zijnde jaar lijks éénhonderd gulden zoude opbrengen. De Gemeente Commissie, hiermede de stad ontslaande van alle latere uitgaven voor dit onderhoudzal dan klok en klokkenhuis als hel eigen dom der Nederd. Hervormde gemeente in behoorlijken stand brengen en onderhouden. Zij meent zoo billijk en matig in dit haar voorstel te zijn, dat zij de hoop koestert, dat door Burgemeester en Wethouders deze voorslag zal worden ondersteund. De Gemeente-Commissie voornoemd, (get.) A. Rutgers, Voorzitter, (get.) M. S. Reyst, Secretaris. Aan HH. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. Bijlage N". III. Leiden, 30 Mei 1873. Aan het slot van uwe missive van 30 April jl.waarvan wij met de meeste belangstelling hebben kennis genomen, wordt ten aanzien van eene eventueele overdracht van de klok en het klokkenhuis van de Iloog- landsche kerk aan de hervormde gemeente voorgesteld uitbetaling van de som van 800, tot herstel van de huizing der klok en ten behoeve van het jaarlijksch onderhoud uitkeeriug van een kapitaal hetwelk in 2j Nat. Werk. Schuld belegd jaarlijks 100 opbrengt. Tot ons leedwezen moeten wij u mededeelen dal wij bezwaar maken dit voorstel overeenkomstig hel door u geuit verlangen te ondersteunen, zoowel op grond dat de voorwaarden ons onaannemelijk voorkomen, als dat -de Raad zich in geen geval daarmede zou kunnen vereenigen. Immers toen de Raad met eenparige stemmen besloot de voor het onderhoud der klokkenhuizing uitgetrokken som van de begrooling te schrappen, stond hel denkbeeld op den voorgrond dat de gemeente moest bevrijd worden van den last van onderhoud van voor de gemeente onnoodige- gebouwenwelk doel niet zou bereikt worden door aan de eigendomsoverdracht te verbinden de uitkeering van eene somme gelds waarmede de onderhoudskosten zouden kunnen worden bestreden. Wel kan verschillend worden gedacht over de vraag of de Raad destijds al of niet de bedoeling had de klok en hare huizing zonder betaling van eene koopsom aan de hervormde gemeente over te dragen, doch van kosteloozen afstand met bijbetaling van gelden voor onderhoud was in de verte geen sprake. Wij zien er derhalve bezwaar in aan den Raad een voorstel te doen in den zin van de door uwe Commissie gedane aanbieding. Mocht uwe Commissie alsnog genegen worden bevonden de klok en hare huizing zonder bijbetaling voor kosten van onderhoud over te nemen, dan zal het ons aangenaam zijn daarvan mededeeling te ontvangen, kan -hel zijn vóór de maand Juli, als wanneer de begrooting in zake de fabricagewerker wordt opgemaakt, en verklaren wij ons ten volle bereid een voorstel in dien zin bij den Raad aanhangig te maken. Wat overigens het eerste gedeelte van uwe bovenaangehaalde missive betreft, kunnen wij ons met het daarin ontwikkelde, als zoude de gemeente, casu quo, niet bevoegd zijn tot afbraak van het klokkenhuis en wegneming van de klok, niet wel vereenigen, evenmin als de heer gemeente-advocaat, wiens gevoelen wij in deze hebben ingewonnen. Het 6e additioneel artikel der staatsregeling van 1798, waarbij de klokken met hare huizingen worden verklaard eigendom te zijn.en te blijven van de burgerlijke gemeenten, staande ten allen tijde onder hare beheering en onderhoud, sluit, onzes inziens, die bevoegdheid in geenen deelffuil. Kennelijk bedoelen de woorden »staande ten allen tijde onder derzelver beheering en onderhoud" alléén dal hel beheer en onderhoud van de klokken en hare huizingen voortaan niet meer zouden zijn bij de ker kelijke maar bij de burgerlijke gemeenten, als hebbende dezen den eigendom daarvan verkregen. Door de onderwerpelijke bepaling is noch aan de burgerlijke gemeenten eene publiekrechtelijke last van onderhoud opgelegd, noch voor haar eene civielrechtelijke verplichting geschapen, ten aanzien van de kerkelijke gemeenten. Die bepaling kan derhalve, onzes inziens, voor het gemeentebestuur geen beletsel zijn om, zoo de klokken en hare huizingen overigens van geen belang voor de gemeente worden geacht, tol hare wegneming over te gaan. Burgemeester en Wethouders van Leiden, (get.) Van den Brandeler Burgemeester, (get.) E. Kist, Secretaris. Aarr de Gemeente-Commissie van het Ned. Hervormd Kerkgenootschap alhier. Leiden, 31 Juli 1873. In uwe laatst gehouden vergadering werd medegedeeld dat bij ons College was ingekomen een advies van den heer gemeente-advocaat over de vraag of de aan de gemeente toekomende obligation ten laste van Kerkmeesleren vati de voormalige hoofdkerken d. d. 12 Maart 1789 en 9 November 1789 al of niet door de gemeente zouden kunnen worden Wij hebben thans de eer dat advies met alle daarbij behoorende stuk ken, zijnde extracten van de op deze zaak betrekking hebbende beslui ten en de door ons met de Gemeente-Commissie van het Nederd. Herv. kerkgenootschap gevoerde correspondentie, aan uwe vergadering ter ken nisneming over te leggente welken einde die stukken ter inzage van de leden in de leeskamer zijn gedeponeerd. Blijkens dat advies is de gemeente-advocaat, na overweging van hetgeen uit de archieven ter zake is kunnen opgespoord wordentot de conclusie gekomen dat de Gemeente-Commissie hare bewering, als zouden de be doelde obligatiën thans niet meer opzegbaar zijn, niet heeft bewezen en dal alzoo de gemeente ten volle gerechtigd is die kapitalen na opzeg ging op te eischen. Na aandachtige overweging van de in het advies vervatte beschouwin gen, hebben wij ons daarmede in allen deele kunnen vereenigen en ver- meenen ons derhalve, bij het uitbrengen van een rapport aangaande het door uwe vergadering in onze handen gesteld schrijven van de Gemeente- Commissie, daaraan te kunnen refereeren. Het zal evenwel niet overbodig zijn om, alvorens eene bepaalde be slissing worde voorgesteld, u met een enkel woord de geschiedenis dezer aangelegenheid in herinnering te brengen. In ons aan den gemeenteraad ingediend en in de vergadering van 1 Juni 1871 behandeld rapport betrekkelijk den afstand van den toren der Marekerk gaven wij te kennen, dat het bij ons College niet buiten over weging was gebleven om de door de Gemeente-Commissie voor de over name van dien toren gevraagde uitkeering van ƒ5250 in verband te- brengen met eene gedeeltelijke aflossing van de schuldvordering ten laste van de voormalige hoofdkerken, doch dat daartegen bedenkingen bestonden, omdat nog andere schuldbekentenissen ten laste van arm- en weesbesturen onder de bezittingen der gemeente gevonden werden, waar omtrent eerder algemeene dan bijzondere regeling of beschikking raad zaam scheen. De Commissie van Financiën wis evenwel van oordeel dat de uit te keeren som van ƒ2250, noodig voor hel buitengewoon herstel van den toren, gevonden moest worden door ze af te schrijven van de bestaande schuldvorderingen. Gelijk bekend is werd echter overeenkomstig ons voor stel in de bovenaangehaalde zitting besloten. Bij het ontwerpen der begrooting voor dit jaar hebben wij andermaal onze aandacht op deze aangelegenheid gevestigd en gemeend dat de tijd gekomen was om met eene algemeene en geleidelijke aflossing een aan vang te maken. Wij besloten dientengevolge een voorstel te doen lol opzegging en aflossing, zoowel van de schuldvordering groot ƒ1000, ten laste van regenten der huiszitlen- en diaconiearmen alhier als van die ten laste van de voormalige hoofdkerken. Wal deze laatste betreft meenden wij te moeten voorstellen eene af lossing van ƒ2000 'sjaars, waardoor de schuld in den tijd van 8 jaren zoude zijn afgelost. In het laatst van de maand Juli 1872 hebben wijofficieus van ons voornemen kennis gegeven aan één lid der Gemeente-Gommissie, die zijnerzijds den Voorzitter dier Commissie daarvan heeft in kennis gesteld. Naar aanleiding van de opmerking van bedoeld lid dat eene aflossing van ƒ2000 te bezwarend zoude zijn, omdat er nog vier jaren moesten verloopen voordat de leening aangegaan voor de festauratie van de St. Pieterskerk zoude zijn afgelostverklaarden wij ons terstond bereid om de voorgestelde aflossing met ƒ1000 te verminderen voor de eerste vier jaren en alzoo te bepalen bp ƒ1000 en voor het 5de en de volgende jaren op ƒ2000 tot dat de geheele schuld na verloop van 10 jaren zoude zijn gekweten. Bij missive van 2 Augustus jl. gaven wij hiervan officieel kennis aan de Gemeente-Commissie. Nadat op 29 Augustus daaraan volgende de begrooting aan den gemeen teraad was ingediendontvingen wij onder dagteekening van 4 September den brief, welke bij de stukken is overgelegd en waarbij de Gemeente- Commissie o. m. verklaarde onaangenaam verrast te zijn door hel bericht dat reeds op den 3den September de sectiën waren benoemd tol onder zoek van de begrooting, waarin deze opzegging werd voorgesteld en zich verder op de nietopzegbaarheid beriep op de daarbij aangevoerde gronden. Na deze toelichting rest de vraag welke gedragslijn in deze bij de vaststelling der begrooting voor het volgend jaar zal moeten gevolgd worden. De zienswijze tijdens de vaststelling van de begrooling voor dit jaar en vroeger gehuldigd, dat deze schuldvorderingen successievelijk zouden moeten worden afgelost, wordt ook nu nog door ons gedeeld. Wij hebben althans in de met de Gemeente-Commissie gevoerde cor respondentie geen aanleiding kunnen vinden om, nu de bezwaren welke uit een juridisch oogpunt tegen de opzeggiug zijn aangevoërd, zijn opge heven op ons vroeger gevoelen terug te komen. Met het oog op den financieelen toestand van de Hervormde gemeente blijven wij evenwel van oordeel dal niet meer dan eene geleidelijke aflos sing over een ruim tijdvak kan worden gevorderd. De eerste termijn van 1000 zouden wij wenschen bepaald te zien tegen het einde van bet.jaar 1874, en de verdere aflossing overeenkom slig hel oorspronkelijk voorstel en derhalve gedurende de drie volgende jaren ƒ1000 per jaar en over de daarop volgende zes jaren telken jare 2000. Wanneer uwe vergadering zich met dit voorste! mocht vereenigen dan zullen de vereischle posten in ontvangst en uilgaaf gebracht worden op de in te dienen begrooting voor hel volgende jaar. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz. N°. 131?. Leiden, 25 Augustus 1873. Ten vervolge op de mededeeling van den Voorzitter, in de zitting van 2 Augustus jl., betrekkelijk de kosten noodig voor de herstellingen aan den stadhuistoren, het carillon en de groote klok, hebben wij de eer aan uwe vergadering hiernevens ter vaststelling aan te bieden een staat van af- en overschrijving op de begrooting dienst 1873, strekkende om hoofdst. III art. 1, volgn. 88 met 300 te verhoogen, door afschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven. Blijkens de Memorie van Toelichting was voor onderscheidene herstellin gen aan den stadhuistoren met het verven en de hesteigering geraamd eene som van ƒ1200, en voor de herstellingen aan het carillon en de groote klok 400. Nadat met het werk een aanvang was gemaaktis het evenwel gebleken dat er eenige andere reparatiën, vooral wat het lood- en ijzerwerk betreftdringend werden vereischt, ten einde te voorzien in zoodanige gebreken, welke eerst na en tengevolge van de hesteigering konden worden ontdekt. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DB.ABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 4