DEN
LEIDEN
INGEKOMEN STUKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
JN 1U4. Leiden, 25-Juni 1873.
In uwe vergadering van 18 November jl. werd op het adres van de
heeren J. P. De Bordes, C. F. W. Wiggers van Kercbem en Mr. L. A. J. W.
baron kloetverzoekende uit de gemeentefondsen ondersteuning te ontvan-
gen ten behoeve van hun plan tot aanleg van eenen spoorweg van Leiden
naar Woerden, besloten: Burgemeester en Wethouders te machtigen om
voor een bedrag van f 250.000 in aandeelen deel te nemen in de geldlee-
ningwelke tot den aanleg van gezegden spoorweg zal worden aangegaan
door de naamlooze vennootschap te dien einde door adressanten op te
richtenen zulks onder de navolgende voorwaarden
1°. dat aan Burgemeester en Wethouders zal zijn gebleken dat de voor
waarden der geldleening in hoofdzaak zamenstemraen met die welke door
a ressanten in hun adres en bij de nadere mondelinge zamensprekingen met
ii J^'J^ch Bestuur zijn opgegevennaar den zin en de beteekenis
welke daaraan in het rapport van lS November jl. worden gehecht;
iQ 8een geval de gunning van den aanleg geschiede zoogenaamd
a forfait en er derhalve van betaling in aandeelen of obligatiën geen
sprake zal zijn;
3 dat wanneer de benoodigde som niet in aandeelen zal kunnen worden
geplaatst, maar de uitgifte van obligatiën noodig zal blijken, de gemeente
bevoegd zal wezen hare inschrijving in aandeelen geheel of gedeeltelijk te
verwisselen in eene inschrijving van obligatiën
4. dat Burgemeester en Wethouders zich zullen hebben verzekerd, dat
eene naar het oordeel van den Kaad voldoende verbinding van de nieuwe
spoorbaan met den Hollandschen IJzeren Spoorweg te Leiden en het doorloo
pend rechtstreeks verkeer tusschen beide wegen voor personengoederen en
veewerkelijk zal verkregen worden;
5 dat de betrekkelijke raadsbesluiten de goedkeuring van HH. Gedepu
teerde Staten van Zuid-Holland zullen hebben verworven.
Tevens werd bepaald dat dit besluit zal geacht worden te zijn vervallen
wanneer de definitieve concessie tot aanleg van bedoelden spoorweg niet
V°w C'6n ^aar^ 1818 aan de adressanten zal zijn verleend.
Wat dit laatste punt betreft zij opgemerkt dat, blijkens de aan uwe ver
gadering medegedeelde missive van de heeren De Bordes en Sloetde con
cessie door hen den 24 Februari jl. is aanvaard, terwijl daarbij tevens werd
bencht dat de heer Wiggers van Kerchem zich wegens ziekte aan deze
onderneming had moeten onttrekkenten gevolge waarvan de concessie aan
beide eerstgenoemde heeren is verleend.
Zooals overigens aan uwe vergadering bekend zal zijn, hebben de conces
sionarissen in den loop dezer maand de inschrijving opengesteld in de op
te richten Naamlooze Vennootschap 'Spoorwegmaatschappij LeidenWoerden",
op de voorwaarden vervat in de door den Minister van Binnenlandsche Za
ken bereids goedgekeurde statuten en voor de tot stand koming der zaak is
het van het meeste belang, dat ook door de gemeente spoedig worde in
geschreven.
Vermits evenwel zulks niet kan geschieden alvorens, op grond van de sub
4 vermelde voorwaarde van het bovenaangehaald raadsbesluitdoor den
Baad zal zijn beslist of eene voldoende verbinding met den Hollandschen
IJzeren Spoorweg en het doorloopend rechtstreeks verkeer werkelijk zal wor-
den verkregenzoo nemen wij de vrijheid de betrekkelijke bepalingen van
de concessie aan uw oordeel te onderwerpen.
Art. 3 bepaalt o. m. «De concessionarissen zijn verplicht te voldoen aan de
volgende bijzondere bepalingen: 1°. nabij Leiden en Woerden moet de
spoorweg aan de bestaande spoorwegen aansluiten en daarmede in verbin-
ïng worden gebracht, zoodat de wagens der onderscheidene ondernemingen
ongehinderd van den eenen spoorweg op den anderen kunnen doorloopen;"
Art. 6. «De spoorweg moét zoodanig met de spoorwegen, aan welke hij
aansluit, verbonden worden, dat de reizigers en koopmansgoederen, wanneer
de inrichting van den dienst het eischt, zonder overlading van den eenen
spoorweg op den anderen kunnen overgaan." Art. 26. »l)e minister van
binnenlandsche zaken is bevoegd aan de concessionarissen de verplichting
op te leggen om de reizigers en koopmansgoederen van hunne stations naar
die van andere spoorwegondernemingen in de nabijheid te vervoeren."
Naar het ons voorkomt wordt door deze bepalingen eene voldoende aan
sluiting te Leiden en te Woerden aan de bestaande spoorwegenzoowel wat
den spoorweg ale het verkeer betreft, gewaarborgd, terwijl, wanneer de con
cessionarissen niet genegen mochten wezen om eene werkelijke aansluiting
te bewerkstelligen en te exploiteerende regeering hen in allen gevalle
daartoe zoude kunnen, verplichten. Tot laatstbedoelden maatregel zal evenwel
niet behoeven te worden overgegaanaangezien zoowel uit de mededeelin-
gen door concessionarissen in de op den 16 dezer gehouden openbare bijeen
komst verstrekt, als uit hun hierbij overgelegd schrijven blijkt, dat het
voornemen bestaat om reizigers en goederen van het eene station naar het
andere te vervoeren.
De belangen van deze gemeente schijnen, onzes inziens, alzoo voldoende
gewaarborgd, zoodat er tegen de inschrijving alsnu geen bezwaar kan
bestaan, overeenkomstig de beslissing van 18 November jl., terwijl
uit de openbaar gemaakte statuten blijkt, dat de voorwaarden dergeldleeuing
overeenstemmen met hetgeen door de concessionarissen indertijd is medege
deelden alzoo aan de hierboven sub 1°. vermelde bepaling van het raads
besluit is voldaan.
1878.
In overleg en in overeenstemming met de Commissie van Financiën stellen
wij u alsnu voor aan het college van Dagelijksch Bestuur de vereisehte
machtiging te verleenen om tot de inschrijving van 1041 aandeelen ad
ƒ240, uitmakende een bedrag van ƒ249.840, over te gaan, en zulks onder
de voorwaarden sub n°. 23 en B bovenvermeldterwijl wij tevens in over
weging geven bovendien aan de inschrijving de clausule te verbindendat
de inschrijving zal worden teruggenomen wanneer de naamlooze vennootsohap
niet voor 1 Juli 1874 zal zijn tot stand gebracht, ten einde te voorkomen
dat er eventueel onzekerheid besta of de gemeente al of niet door de ge
dane inschrijving is verbonden.
De Commissie van Financiëpenz. Burgemeester en Wethoudersenz.
Aan den Gemeenteraad.
N#. 105. Leiden, 21 Juni 1878.
Bij de wet van 17 Juni jl. zijn, gelijk uwe vergadering bekend is, de
noodige gelden beschikbaar gesteldten einde onverwijld een aanvang te
kunnen maken met de oprichting van een Akademie-gebouween Zoötomisch
laboratorium en een Museum van Natuurlijke Historie op het terrein der
groote BuÏDe alhier. Deze beslissing niet alleen van zoo uitnemend gewicht
voor den bloei der Leidsche Hoogeschool, maar tevens strekkende tot ver
hooging van het aanzien en tot vermeerdering van de stoffelijke welvaart
dezer gemeenteheeft ons aanleiding gegeven aan uwe vergadering het vol
gend voorstel in te dien niet twijfelende of het zal uwe goedkeuring ten
volle mogen wegdragen.
In de eerste plaats stellen wij u voor namens deze gemeente aan ZE.
den Minister van binnenl. zaken den meest oprechten dank te betuigen
wegens het door Z. E. in deze genomen initiatief en den loffelijken spoed
waarmede deze zaak ten voordeele van Leiden en hare Hoogeschool is voort
gezet en ten einde gebracht. Het meest raadzaam achten wij het om deze
taak op te dragen aan eene daartoe aan te wijzen commissie uit uwe verga
dering.
In de tweede plaats geven wij u in overweging, ten einde de uitvoering
van de regeeringsplannen zooveel mogelijk te vergemakkelijken, het terrein
der groote Ruïnehetwelk voor de oprichting van bovengenoemde gebou
wen in zijne geheele uitgestrektheid zal noodig wezenna aan den openba
ren dienst te zijn onttrokken, aan het rijk voor bovenvermeld doel aan
te bieden onder tekennengevingdat de Baad met de meeste voldoening
van de vaststelling dezer wet heeft kennis genomen.
Bij deze aanbieding zouden wij evenwel één punt gaarne ter sprake ge
bracht zien. Het geldt namelijk de behoefte aan bouwterrein in deze ge
meente waarin ten gevolge van den afstand van de Ruïnemet behoud
van de tegenwoordige grenzen, bezwaarlijk zal kunnen worden voorzien.
Uitbreiding van de gemeente kan derhalve thans wellicht noodzakelijk
worden en ten einde daartoe te geraken is de medewerking van het hoofd
van het departement van binnenlandsche zaken eene eerste behoefte.
Wenschelijk komt het ons daarom voor, dat de Baad bij den afstand
van meergemeld terrein het vertrouwen uitdrukt, dat de regeering deze ge
meente zal steunen bij het eventuëel nemen van maatregelen ter bekoming
van de noodige uitbreiding van territoir.
Overigens achten wij het niet noodig dat aan de overdracht van de Ruïne
aan het Rijk eenige voorwaarde worden verbonden.
Bij de discussiën in de raadsvergadering van 27 December jl. is wel de
behoette aan een exercitieveldin geval de Ruïne mocht worden bebouwd
ter sprake gebracht en de vraag geopperd of bij de overdracht niet zoude
worden geconditionneerd dat de kosten voor de inrichting van eene nieuwe
exercitieplaats ten laste van het Rijk zoude komen vermits die kosten evenwel in
geen geval ten laste van de gemeente kunnen worden gebracht als betreffende
een Rijksbelang, schijnt het, onzes inziens, overbodig daarvan in de acte
van overdracht melding te maken.
Evenmin wordt zulks verei9cht ten aanzien van de vraag of de voorwerpen
van waarde voor de ondheidkunde of geschiedenis, welke tengevolge van de
met de bebouwing in verband staande werkzaamheden wellicht gevonden
mochten worden, aan de gemeente zullen worden afgestaan.
In het, trouwens onwaarschijnlijk, geval dat de opgravingen tot min
of meer belangrijke ontdekkingen aanleiding mochten gevenmag met grond
worden verwacht dat deze vraag ten genoegen van de gemeente zal worden
beslist.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
Leiden, 23 Juni 1873.
Wij hebben met meer dan gewone belangstelling kennis genomen van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders om thans, nu de oprichting
van een nieuw Akademiegebouw en van een Museum voor Natuurlijke His
torie ten behoeve van de Leidsche Hoogeschool eene besliste zaak is gewor
den den staat uit eigen beweging de vrije beschikking aan te bieden over
het Ruïnepleinen dus dat plein ten dienste der bedoelde nieuwe stichtingen
kosteloos aan het rijk af te staan. De laatste sporen, welke de groote
ramp van 12 Januari 1807 achterliet, kunnen zeker op niet meer doelma
tige wijze worden uitgewischt, dan door aan de Ruïne de haar thans toe
gedachte bestemming te geven. Dat Leiden de behulpzame hand behoort
te bieden daar waar het geldt de oprichting van gebouwenwelke een
sieraad beloven te worden van de gemeente, dat het dankbaar behoort te
waardeeren de groote vrijgevigheid ten zijnen opzichte van welke de staat
op nieuw een zoo schitterend blijk gaf, en dat het door de uitgestrekte
terreinen van welke hier sprake is, geheel kosteloos af te staan, zijne over-
29