N°. 9 Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE. onder verplichting tot het behoorlijk afscheiden van den grond met een ijzer hekwerk in voege als-daarnevens staat, ten genoegen der Commissie; 2°. dat aan Petrus Matthijs Van leeuwenwonende te Leidenwordt vergund het dempen op zijne kosten van een gedeelte van het paarden- wed ter grootte van 78 centiaren en hel innemen en verheelen van den grond -aan zijn perceel, sectie A. n°. 1751, henevens een daaraan gren zend deel groot 42 centiaren van de ongenummerde wegen, tegen een grondrente van twee gulden, af koopbaar tegen het 25 voudig bedrag, ondar verplichting tol het behoorlijk afscheiden van den grond met een ronde afsnijding aan den hoek, door ijzer hekwerk, ten genbegen der Commissie. Aan II.H. Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz, en Wethouders. De Commissie van Financiën heeft, na kennisneming van de stukken betrekkelijk de demping van het paardenwed buiten de voormalige Mare- poort, de eer iuwe vergadering voor te stellen om de voordracht van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N®. 06. De heer J. H. Willink, huurder van het recht van de jacht op water wild in de vroonwaterenheeft tet ons college het verzoek gericht om dat recht wederom voor den tijd van drie jaren op de bestaande voorwaarden te mogen huren voot 801 per jaar. Naar het ons voorkomt moet eene onderhandsche verhuring in de gegeven omstandigheden geacht worden in höt belang der gemeente te zijn. Vooreerst zij opgemerkt dat vdór de vetharing van dit 'jachtrecht de daarvoor verleende acten van vergunning jaarlijks slechts eene som van ƒ100 a ƒ120 opbrachten, en vervolgens is het, met het oog op het gering aantal inschrijvingen hij de openbare verhuring in de maand Juli 1870, niet te verwachten dat bij eene eventueële openbare verhuring de opbrengst hooger zal zijn dan de thans betaald wordende huur van/301 per jaar, integendeel zoude in dat geval vermoedelijk op eene mindere opbrengst kunnen worden gerekend. Wij geven uwe vergadering alzoo m overweging de bestaande huurover eenkomst met den heer Willink voornoemd te continoëeren op de' tegen woordige voorwaarden voor den tijd van drie jaren, ingaande 1 Augustus dezes jaars en mitsdien zullende eindigen uit. Juli 1876. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden 12 Junij 1873. De Commissie van Financiën heett geene bedenkingen tegen de voor dracht tot onderhandsche verhuring van het jachtrecht op waterwild in de vroonwateren aan den Heer Willink op de bestaande conditiën. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. De sedert eenige jaren door het Gemeentebestuur en HH. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland met de Regeéring gevoerde onderhandelingen aangaande de heffing van rechten voor het ophalen van de Spanjaardsbrug waaromtrent aan nwe vergadering bij de indiening van voordrachten tot onderhandsche verpachting van .de opbrengst dier bruggelden herhaaldelijk mededeeling is geschiedhebben thans tot eene beslissingalthans tot eene voorloopige beslissing mogen leiden. Wij ontvingen namelijk door tusschen- komst van het college van Ged. Staten een schrijven van Z. E. den Minister v. binn. zaken en een koninklijk besluit dd. 14 Mei jL, n®. 16, waarbij aan de gemeente Leiden en het hoogheemraadschap van Rijnland gemeen schappelijk voor een jaar vergunning wordt verleend tot heffing van bruggeld aan bovengenoemde brugovereenkomstig een daarbij gevoegd tariefzijnde het vroeger vigeerend tarief daarbij met een vijfde verlaagd. Bij dat kon. besluit is tevens bepaald dat de opbrengst der heffing in de eerste plaats moet worden aangewend tot deugdelijk onderhoud van de brug en van dat gene wat daartoe behoort, dat het toezicht over de uitvoering dezer concessie wordt opgedragen aan Ged. Staten van Z.-Holland, volgens de door hen deswege te geven voorschriften en dat bij niet naleving van de bepalingen van dat besluit of bij niet-opvolging van de bovenbedoelde voorschriften de verleende vergunning ook vóór den afloop van den gestelden termijn wordt ingetrokken. De Minister van binn. zaken heeft in het bovenbedoeld schrijven het volgende tot toelichting medegedeeld. Uit het onderzoek betreffende den oorsjprong der brug is geblekendat in de 14de eeuw eene vaste brug over het toen reeds bestaand vaarwater de Zeyl is gebouwd, welke brug in 1486 door eene met drie openingen werd vervangen. Beide vaste bruggen met plat dek lieten geen doorvaart toe voor hoog beladen-of hoog gebouwde vaartuigen en voor vaartuigen met staanden mast. Ten dienste van de toenemende scheepvaart is de vaste brug later in eene beweegbare, zijnde eene klapbrug, veranderd, waardoor schepen met opper- last en staanden mast gelegenheid kregen de Zeyl te bevaren. Op een en ander gelet, zou, naar het oordeel van de Regeering, aan de j brug van (ie scheepvaart niet meer geheven mogen worden dan noodig is tot bestrijding van 1°. de kosten van bediening der klap of van het ophalen; 2°. de kosten van instandhouding van kettingenmeerpalen enz.met l andere woorden hetgeen de instandhouding der klapbrug meer kost dan de vaste brug zou gekost hebben. In overeenstemming daarmede is het bestaande tarief gewijzigd, terwijl volgens globale berekening de verlaging op één vijfde scheen te stellen. De Minister heeft ons tevens uitgenoodigd om gedurende het jaar waar voor de concessie verleend isaanteekening te doen houden van de opbreng sten en gedetailleerd van de kosten tot instandhouding der klapbrug besteed en omtrent een en ander opgave te doen bij de aanvrage tot verdere ver leening van copcessie. Wij hebben onverwijld na de ontvangst van deze beslissing de pachtster van de opbrengst der bruggelden met het verlaagd tarief in kennis gesteld, en haar opgedragen voortaan de heffing dienovereenkomstig te doen geschieden en tevens nauwkeurig aanteekening te hóuden van dé opbrengst, aan welke opdracht zij verklaard heeft te zullen voldoen. Inmiddels is de pachtovereenkomst met 1 Mei deze jaars geexpireerd en zal, nu de concessie slechts voor den tijd van één jaar is verleend, onzes inziens, mede voor ééu jaar moeten worden verlengd, wat de maand Mei betreft voor de bestaande pachtsom van ƒ400 per jaar en over de andere maanden voor een minder bedrag, in overeenstemming met de verlaging van het tarief. Vermits deze vermoedelijk eene vermindering van de opbrengst met on geveer ƒ150 zal ten gevolge hebben, behoort de pachtsom met dat bedrag te worden verminderd, zoodat deze moet worden vastgesteld over het ge- heele jaar, van 1 Mei ,1873 tot ulto. April 1874, op ƒ275. Wij stellen uwe vergadering alzoo, na overleg met HH. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland voor ombehoudens de goedkeuring van het college van Ged. Staten in Zuid-Holland, tot de verlenging der pachtover eenkomst met één jaar te besluitenonder de bestaaande voorwaardentegen de verminderde pachtsom als bovenvermeld en ondér bepaling dat door de pachtster nauwkeurig aanteekening zal worden gehouden van de opbrengt der bruggelden naar de onderscheidene rubrieken in het tarief vermeld en daarvan aan het gemeentebestuur mededeeling zal worden gedaan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 98. In uwe vergadering van 18 April jl. werd ten aanzien van de zooge naamde raamlanden toebehoorende aan de Administratie der Vereenigde Gast- en Leprooshuizen in verband met de adressen van de fabriekanten J. Zuurdeeg en Zoon e. s. en J. C. Zaalberg en Zoon o. s. besloten, dat de raamlanden buiten de voormalige Marepoort niet zouden worden verkocht en dat alvorens eene beslissing te nemen aangaande de landerijen gelegen buiten de Hoogewoerdspoort het advies van den gemeente-advocaat zou worden ingewonnen met betrekking tot de zakelijke rechten welke volgens het beweren van adressanten op gezegde landerijen gevestigd zouden zijn waardoor adressanten tevens in de gelegenheid zouden Worden gesteld om onderhandelingen over het treffen van eene minnelijke schikking te openen. De heer gemeente-advocaat heeft onvermijld aan deze opdracht gevolg gegeven en isblijkens het ter kennis van de leden van den Raad gebracht adviesvan oordeel dat de bewering dat op de bedoelde landerijen een recht van opstal zoude gevestigd wezen door niets wordt gerechtvaardigd, maar integendeel door de betrekkelijke stukken wordt gelogenstraft. Inmiddels hebben de fabriekanten J. C. Zaalberg en Zoon c. 9. zich tot uwe vergadering gewend met verzoek dat hun een gedeelte van het raamland, volgens aanwijzing op daarbij overgelegde sohetsteekeningin eigendom worde overgedragenten einde de bezwaren te voorkomen die voor hen zouden ontstaanbij eventuëelen openbaren verkoop. Uit de daarop plaats gehad hebbende taxatie van onzentwege is gebleken dat bedoeld gedeelte gelegen aan den straatweg ter grootte van 3 hectaren 12 aren en 17 centiaren geschat wordt op eene waarde van/12000. De hieromtrent gevoerde onderhandelingen met belanghebbenden hebben evenwel ten gevolge gehad dat zij gemeend hebben op dit hun verzoek te moeten terugkomen en thans aan ons college het verlangen hebben te kennen gegeven om den eigendom te erlangen van het geheele raamland buiten de Hoogewoerdspoort, kadastraal bekend gemeente Soeterwoude Sectie A. Nos. 129 en 2169, ter grootte van 7 hectaren 25 aren en 80 centiarentegen de waarde overeenkomstig de van gemeentewege plaats gehad hebbende taxatie, ten bedrage van 18000. Wij zien er geen bezwaar in omtrent dit verzoek een gunstig praeadvies uit te brengen. De afstand van het geheele terrein tegen een redelijke koopsom komt ons voor meer in het belang van de gemeente te zijn, dan de afstand van het oorspronkelijk aangevraagd noordelijk gedeelte, waarvan het gevolg zou zijn dat het resteerend zuidelijk deel belangrijk in waarde zonde verliezen en dat er wellicht moeielijkheden zouden ontstaan bij het treffen van eene overeenkomst omtrent het verleenen van een overpad en het maken van eene voldoende scheisloot en verdere afsluiting. Wij stellen u alzoo voor om te besluiten dat het bovenomschreven terrein onder de hand aan de adressanten J. C. Zaalberg en Zoon en Gebr. Van Wijk en Co. zal worden verkocht tegen betaling van eene koopsom van ƒ18000 en de kosten van overdracht, terwijl de huurpenningen tot aan het tijdstip waarop de eigendom wordt overgedragen, aan de Administratie der Vereenigde Gast- en Leprooshuizen zullen moeten worden voldaan, en verder aan HH. Gecommiteerden tot gezegde administratie de voor een en ander vereischte machtiging te verstrekken. In de tweede plaats is in onze handen gesteld een adres van Jan Zuurdeeg en Zoonwaarbij de eigendom wordt verzocht van dat gedeelte van het raamland buiten de voormalige Mare-poort, hetwelk "thans door hen met ramen is bezet met het recht van overpad daarheen, tegen volgens taxatie te bepalen prijs. Aan dit verzoek zal, onzes inziens, bezwaarlijk gunstig gevolg kunnen worden gegeven. Vooreerst is in uwe vergadering van 18 April jl. boven vermeld besloten dat het hier bedoeld raamland niet zal worden verkochten zoude, bij inwilliging dezer aanvrage, op dat besluit moeten worden terug gekomen maar bovendien hebben alleen de heeren Zuurdeeg en Zoon en niet de overige eigenaars van de op dit land geplaatste ramen den wensch te kennen gegeven om daarvan den eigendom te bekomen. De verkoop van een klein gedeelte van het hier bedoeld raamland zonde zeker niet wenschelijk zijn noch in het belang van de gemeente noch in het belang van de overige betrokken fabriekanten. Wij stellen u derhalve voor om aan adressanten te kennen te geven dat er bezwaar bestaat om aan hun verzoek gunstig gevolgen te geven. Zoodra overigens de Administratie der Vereenigde Gast- en Leprooshui zen ze;1 zijn opgeheven en de bezittingen dier Administratie aan de ge meente zullen zijn overgedragen, zal eene voordracht worden ingediend tot het aangaan van eene huurovereenkomst met de belanghebbende fabriekanten en wij vertrouwen dat de totstandkoming van zoodanige overeenkomst tot geene bezwaren aanleiding zal geven. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 2