toch werden behouden, den geloof ik daaruit te mogen afleiden, dat zij j
moeilijk uit de rij onzer instellingen kunnen worden gemist. Wat nu be
treft de inweving in het volkslevende volksbehoefteacht ik het verkeerd
dergelijke toestandendie eeuwen hebben bestaanplotseling te veranderen.
Ik blijf van oprdeel dat het beter is die te behoudenzoolang het niet ge
bleken is dat het nieuwere de voorkeur verdient.
De VopsziTTER. Ik breng hulde aan het uitstekend rapport van de
Oon^gi^sie, en ik wil ook gaarne medewerken tot de opheffing van de in-
brengkantoren. Intusschen geloof ik ookdat er zich practische bezwaren
pullen voordoen tegen het voorstel fler Commissie, om alles in een lokaal te
vereenigen. Ik zou wenschen, dat, wanneer het beginsel der opheffing
wordt aangenomende Commissiein overleg met Commissarissen van de
bankzich nader verstond over de uitvoering van dien nieuwen maatregel
daar laatstgenoemden met die inrichting van meer nabij bekend zijn. Ik
ben het eens met den heer Le Poole, dat er een hulpkantoor moet worden
opgericht, hetzij in een ander gedeelte der stad of wer bij de tegenwoordige
bankwaartoe eene geschikte gelegenheid te vinden is. Het lokaal van de
bank van leening toch zou daartoe m. i. te klein zijn.
Na al hetgeen gezegd is geloof ik dat de algemeene beraadslagingen thans
kunnen worden gesloten qn wij nu kunnen overgaan tot de behandeling van het
eqrstepunt: de regeling van de financieele betrekkingen tusschen de gemeente
en ,de bank. De Raadscommissie en Commissarissen zijn het daarover vrij wel
eens. De Commissarissen der bank echter wenschen, dat alle winst in de gemeente
kas zou terugkomen, terwijl de Commissie van oordeel is, dat jaarlijks zou
moetep worden bepaald het bedrag van de uit te keereu renten der kapitalen.
Dit is evenwel eene zaakdie later bij de vaststelling van het reglement kan
worden geregeld.
De heer Sei^ig. Ik zou gaarne wenschen te vernemen, welke regeling,
met opzicht tot het bankkapitaal, de Commissie de beste acht, en van
voornemep is in het door haar te ontwerpen reglement voor le stellen.
J)e yoorzitterDe Commissie heeft pp bladz. 9 van haar rapport reeds
dpidelijk ge.zegddat zij aan het tweede stelsel de voorkeur geeft. - Zij
voegt er zelfs de wijze bijwaarop zij dat stelsel in toepassing zou wenschen
gebracht te zien.
De heer Buys. Ik heb alleen het woord gevraagd, om het door u
gezegde, mijnheer de Voorzitter, te bevestigen. De bedoeling der Com
missie ie op hlz. 9 van haar rapport duidelijk uitgedrukt, naar ik meen.
De heer Seelig. Ik geloof dat eene regeling, waardoor de bank met
eigen kapitaal zou gaan werkenen een zelfstandig vermogen bekomen
niet in de eigenlijke bedoeling ligt der Commissie. Uit de woorden op
bladzijde 2, bovenaan, van haar belangrijk verslag, heb ik afgeleid, dat
zij de bank slechts wenscht behouden te hebben, om tijdelijk in de be
hoefte te voorzienin afwachting dat later de particuliere krachten dat
zullen mogen doen. Zoo lang het koninklijk besluit van 1826 bestaat, is
bemoeiing der particuliere nijverheid uitgeslotenen moet de bestaande
inrichting behouden blijven; doch slechts als tijdelijke maatregel, in af
wachting van nadere wettelijke regelingwelke vermoedelijk op afschaffing
der banken van leening zal gebaseerd zijn. Dat gevoelen, wat de toekomst
betreft, volkomen deélende, ben ook ik in dien zin voor het tijdelijk be
houd van onze bankmaar dan zou men naar mijn inzien eene inconse
quentie plegendoor haar een zelfstandig vermogen te gevenen te bepa
len dat zij met eigen kapitaal werkende daarvan eene vaste rente aan de
gemeentekas moet vergoeden en de overblijvende winst voor zich zoude
mogen behouden. Immers veel tijd 2oude noodig zijn, otn door vorming
van een reserve-kapitaal uit die overwinst het zóó ver te brengen, en zóó
doepde eene inconsequentie ontstaan ten opzichte van het gewenschte tijde
lijke karakter der bank; waarmede beter zou strooken, dat-zij geen eigen
kapitaal bekomt, maar telken jare slechts zooveel uit de gemeentekas ont
vangt, als voor het drijven der bankzaken noodig is, en de gekweekte
rente ten bate dier kas brengt.
De heer Buys. Wat de vorige spreker wenscht is ook de wensch van
de Commissie. Wij bedoelen allerminst dat de bank een eigen kapitaal zal
vormenen zoeken in eene reservekas dan ook slechts het middel om een
tijdelijk verlies over een, bepaald jaar te dekken. Trouwens het is, dunkt
mijniet noodigdat wij ons nu in dit vraagstuk verdiepenomdat zich
bij de vaststelling van het nieuwe reglement van zelf de gelegenheid zal
opdoen dit punt te behandelen en te beslissen.
De Voorzitter. Ook bij mij ontstaat de vraag, wat te doen als het
blijken mocht, dat reeds in het eerste jaar er een tekort zou zijn.
De heer Buys. Het verlies óver een bepaald jaar zou eene nieuwe schuld
vormen van de bank aan de gemeente. Bleef dat verlies aanhouden, dan
zou dit, naar mijne overtuiging, bewijzen, dat de rentetax te laag gesteld
isen deze verhoogd moetep worden.
Hierop worden de beraadslagingen over de financieele regeling gesloten.
Het eerste punt wordt in stemming gebracht en met algemeene stemmen
aangenomen.
De beraadslagingen worden alsnu geopend over het tweede punt, door de
Commissie voorgesteld, om de zes inbrengkantorenhier bestaande, met
den 31 December aanstaande te sluiten.
De heer van Heukelom. Ik meen te moeten vragen of het wel noodig
is den termijn van 31 December hier zoo imperatief te stellen. Ik zou
denkendat de tijdwaarop de opheffing zal geschiedenaan Burgemeester
en Wethouders of aan Commissarissen der bank kon worden overgelaten.
De heer De Fremery. Het was oök mijn voornemen aan de Com
missie in overweging te geven in hun voorstel de tijdsbepaling te wij
zigen, op grond dat in den winter de meeste panden worden'ingebracht
en die drukke tijd meerdere bezwaren zal opleveren voor de nieuwe rege
ling dan de zomermaanden, waarin, het aantal beleeningen zeer vermindert;
ik stel daarom voor de inbrengkantoren liever met ultimo Juni te sluiten
de bezwarenwaarop de Commissarissen van de bank hebben gewezenzul
len door die wijziging zeker ook verminderd worden.
De Voorzitter-- Dan ware het beter de zaak geheel in het midden te
laten en geen tijdstip hoegenaamd te bepalen.
De heer Buys. De Cpipni'ssie meende en vertrouwt, dat men met de
geheele regeling vóór 31 December aanstaande gereed zal zijn. Is dat het
geval, dan komt het haar zeer wenschelijk voor de reorganisatie met het
nieuwe jaar te beginnen. Vrees voor ongelegenheid daaruit voortvloeiende,
omdat de reorganisatie dan midden in den winter wordt ingevoerd behoeft,
dunkt mijniet te bestaan. Immers de reorganisatie zal dadelijk leiden
tot vermindering van uitgaven voor hen die van de bank gebruik maken
en dus zeker de lagere klasse niet drukken. De Commissie erkent intus
schen de mogelijkheid, dat men met alles vóór 31 December aanstaande
niet »ereed zoude zijn en ziet er dan ook geen bezwaar in voor de woor
den carnet den 31 December aanstaande," te stellen: »op een nader te be
palen tijdstip."
De heer Dercksen. Ik meen te moeten vragen, of het niet wenschelijk
en noodig zijn zou eerst het derde punt, nopens de herziening vpn het
reglement^, te behandelen en te beslissenwant zoo het derde punt van het
voorstel der Commissie mocht worden verworpen, dan zal het tweede punt
komen te vervallen.
De heer Bijleveld. Ik geloof dat wij eerst het hoofdbeginselwaar
over deze geheele discussie heeit geloopenof de inbrengkantoren al of
niet zullen behouden blijven moeten beslissen.
De Voorzitter. Ik heb het tweede punt, de opheffing der zes inbreng
kantoren aan de orde gesteld; ik meen, dat daarover nu eene beslissing
moet vallen.
De heer Dercksen. Ik blijf van oordeel, dat het derde punt het eerst
diende te worden uitgemaakt, doch laat het aan de hier aanwezige Com
missarissen der bank over op een amendement aan te dringen.
De Voorzitter. Als ik den heer Dercksen wel begrijpdan is het bij
hem voornamelijk de vraag, of de Commissie dan wel Commissarissen het
gewijzigde reglement zullen voordragen. Datzelfde resultaat kan worden ver
kregen door eene stemming over het tweede punt; want wordt dat verworpen,
dan ligt het in den aard der zaakdat de Commissie hare taak als geëindigd
beschouwt.
In omvraag gebracht, wordt het tweede punt van het voorstel-der Com
missie met de wijziging door den heer Buys voorgesteldaangenomen met
17 tegen 3 stemmen.
Tegen stemdende heeren DercksanStoffels en Driessen.
Alsnu worden de beraadslagingen geopend over het -derde puntluidende
«om uwe Gecommitteerden te machtigen ter verdere vervulling van hun man
daat, u een nieuw ontwerp-reglement voor de bank van leening voor te
leggen, opgemaakt met inachtneming der beginselen bij de besluiten onder
de nommers 1 en 2 aangenomen."
De heer Hartevelt. Hoezeer het tweede punt nu is afgehandeld meen
ik de Commissie toch nog te moeten vragen wat zij bedoelt met de nu
aangenomen woorden: /mp een nader te stellen termijn". Ik meen dat het
zeer wenschelijk is dat de regeling met" 1 Januarij 1874 een aanvang seme.
~Het dienstjaar is dan geëindigd en de boekhouding zal vrij wat gemakke
lijker met een nieuwen jaarkring kunnen worden ingevoerd en ingericht,
dan midden in het jaar. Bestaat er dus kans met alles gereed te zijn
vóór uit. December, dan vertrouw ik ook dat de ijverige Commissie voor
den door haar primitief gestelden termijn aal gestemd blijven.
Pe heer Buys. Ik hoop dat de Commissie binnen weinige weken in de
gelegenheid zijn zal hare ontwerpen in te dienen. Kunnen dan Commissa
rissen goedvinden hun praeadvies daarover spoedig gereed te maken, dan
belet niets het ontwerp-reglement tijdig genoeg te behandelen om den
termijn van 31 December 1873, zuo de vergadering dien goedvindt, te
handhaven. De Commissie verlangt in elk geval niets liever dan de nieuwe
regeling zoo spoedig mogelijk te doen ingaan.
De Voorzitter. Ik zou het wenschelijk achten dat de beide commissien
in overleg traden over de vraag of er eeti of meer hulpkantoren zullen moeten
worden opgericht. Dat zou de afdoening van de zaak zeker bevorderen.
De heer Ruys. De Commissie zal op het praeadvies van Cpmmissarissen
zeker zeer hoogen prijs stellenmaar of het praktisch is beide commissiën
te zamen met het ontwerpen van een reglement te belasten zou ik durven
Uqtwijfelepmijnheer de Voorzitter. De inzichten van beiden omtrent de
hoofdbeginselenhet is nu reeds geblekenloopen te veel uiteen om die
overal in één zelfde redactie te kunnen uitdrukken.
Hierop wordt het derde punt in omvraag gebracht en aangenomen met 19
stemmen tegen 1die van den heer Dercksen.
De Voorzitter. Alvorehs de beraadslagingen over dit onderwerp te
sluiten meen ik aan de Commissie te moeten vragen wat bedoeld wordt
met de woorden op bladz. 19 van haar rapport voorkomende: »daar (te
Utrecht) even als te 's Gravenhage werd verklaarddat men van geheime
pandjeshuizen niet wist en hun bestaan althans betwijfelde. Of men hier,
trots onze zes inbrengkantoren, wel hetzelfde zeggen kan?" Hieruit leid
ik af dat de Commissie aan het bestaan dier geheime pandjeshuizen, hier
ter stedeniet twijfelt. Tot nog toe is aan de ambtenaren van de, politie
wien ik het strengste toezigt had aanbevolen nog niets daarvan gebleken.
Mij is daarvan alzoo niets bekend.- En ik meen daarom de Commissie/te
moeten vragen, wat haar van het bestaan van pandjeshuizen te dezer stede
bekend is.
De heer Buys. Zoo de Commissie, mijnheer de Voorzitter, de weten
schap had gehad, waarnaar door u gevraagd wordt, dan had zij in haar
rapport zeker geen twijfel uitgedrukt, maar van die wetenschap dadelijk of
aan den Burgemeester of aan de politie kennis gegeven. Met de bedoelde
uitdrukking hebben wij dan ook slechts willen te kennen geven, dat wij
op onze vragen aan deskundigen, hoe men dacht over het al of niet bestaan
van geheime pandjeshuizen, hier ter stede veel meer twijfelachtige antwoorden
hebben ontvangen dan bijv. te 's Gravenhage het geval was.
De Voorzitter. Als de uitdrukking het gevolg is van eene bespreking,
die te Utrecht, 's Gravenhage en Leiden beeft plaats gehad, dan moet ik
zeggendat de 'opname van dje zinsnede in het rapport mij leed doet.
Zij strekt niet tot eer van Leiden. En hoewel het nu niete bewijst dan
alleen ditdat men te Utrecht en te 's Gravenhage iets positiefs durft bewe
ren omtrent het niet bestaan van pandjeshuizen, en mep te_ Leiden met
meer omzichtigheid zijn oordeel uitsprak, betreur ik het dat zij gebezigd is,