van bij gedeelten ontvingen tot (lat het pand finaal kon gelost worden. Ik wist niet dat eene dergelijke terugbetaling in termijnen hier plaats had en wil gaarne toegevendat zij in sommige gevaHen zeer ten gerieve van arme lieden kan zijn. Kon zij dan ook aan het hoofdkantoor der bank ingevoerd worden, waar alle handelingen onder toezicht van verantwoordelijke stads ambtenaren geschieden, ik zoude het zeer toejuichen, maar ik betwijfel of de invoering practisch wel mogelijk is. Maar in alle geval keur ik het ten hoogste af, dat zoo iets bij de inbrengers geschiedt. Deze immers zijn, volgens het reglement, volstrekt niet verplicht terugbetalingen bij gedeelten te ontvangen. Indien zij het doen is het eene bloote goedheid van hunne zijde, want het is bun streng verboden boven en behalve het bij het regle ment bepaalde inbreng-loon iets hoegenaamd te genieten. Ik zoude dus vreezendat op die wijze de inbrengers in eene te sterke verleiding werden gebracht en er licht misbruiken konden plaats hebben; in den handel toch meende ik, dat men niets voor niet deed. Ik herhaal hier voor mijn per soon wat reeds in ons rapport is gezegdik heb hier volstrekt niet op het oog de hier gevestigde inbrengers, ik ken zelfs geen enkelen van hen en nog veel minder hunne handelingenik spreek hier enkel in beginsel zonder op iemand te doelen. Ten slotte nog dit. Wat stellen Commissarissen van de bank van leening nu eigenlijk aan den Raad voor? en wat de. CommissieP Wat uwe Com missie voorstelt is, ik durf het gerust te zeggen, duidelijk uiteengezet en behoudens de détails volkomen gedefinieerd te vinden op bl. 19 van haar rapport. Wat Commissarissen daarentegen voorstellen is, op het eerste punt na, waaromtrent wij het beiden eens zijn, namelijk het kapitaal der bank, geheel onbepaald en zweeft in het duister. Commissarissen stellen ons immers het volgende voor op bl. 9: »dat door ons (dat zijn Commissa rissen) binnen den tijd van uiterlijk zes maanden aan den gemeenteraad worde ingediend een ontwerp van herziening van het bestaande reglement waaraan in menig opzicht behoefte is, zoolang" enz. Dit zegt eigenlijk niet veel, want juist de vraag, waar het op aankomt, welke dan toch die bepalingen zijn welke herzien zullen worden en herziening behoevenen waarin die herziening zal bestaanblijft geheel onbeantwoord. Ik ben dus wel genoodzaakt mij hier op het gebied der gissingen te verplaatsenen dan geloof ik dat men mag aannemen, dat men voornemens is die herziening hoofdzakelijk te doen bestaan in het invoeren van één der beide maatre gels, die op bl. 8 bovenaan als een soort van alternatief zijn gesteld, te weten óf vermindering van het ipbreng-loon tot op de helft, óf bepaling dat de inbrengers geene andere panden zullen mogen aannemen dan die, welke de geldleener zich verbindt niet binnen de 14 dagen te zullen komen lossen. Het eerste alternatief is al zeer weinig aannemelijk. Al de kwalen aan het stelsel van inbrengers verbonden die in ons rapport door den heer Buys zoo uitvoerig zijn uiteengezetblijven daarbij bestaan. Het eeriige 'onderscheid is, dat bet loon voor het inbrengen en lossen van een pand van b. v. één gulden, in plaats van vijf cents te bedragen, zoo als nu, als dan twee en een halve cent zal bedragen. Voor een weekpand van die waarde, dat twee en vijftigmaal in bet jaar beleend en gelost wordt, zal dit, ik geef het toe, veroorzaken, dat de interest daarvan, in stede van ver over de twee honderd procent per jaar te bedragenalsdan ver over de honderd procent zal zijn; maar dit blijft nog altijd ontzaggelijk veel. De geheele maatregel is niets dan een palliatief. Het tweede alternatief zal indien ik het goed begrepen heb want ook hier vind ik het rap port niet zeer duidelijk ten gevolge hebben, dat de weekpanden niet meer bij de inbrengers zullen mogen ingebracht wordenmaar aan het hoofdkantoor in de Nieuwsteeg zullen moeten worden beleend en gelost; want Commissarissen schijnen niet te willen weten van een hulpkantoor, meer bepaald voor de weekpanden bestemdzoo als wij voorstellen. Maar hoe dit te rijmen met den grooten ja onoverkomelijken omslag en de be lemmering in de administratie; die men vroeger beweerde dat door het ontvangen van weekpanden aan het hoofdkantoor veroorzaakt werdeene belemmering zoo groot, dat zij Commissarissen of liever hunne voorgangers, in het jaar 1835 genoodzaakt heeft over te gaan tot de bekende in ons rapport vermelde wijziging van het Leidsche regiement op die bankvan welke wijzigingdit zij in het voorbijgaan gezegdde wettigheid mij hoogst twijfelachtig voorkomt. Een ander gevolg van dit tweede alternatief zal zijn, dat hij, die bij een inbrenger leent, zich daardoor verbindt zijn pand niet binnen de veertien dagen te komen lossen. Maar eene dergelijke be perking van de vrijheid om zijn pand te lossen is in strijd met een der grondbeginsels voor alle banken van leening. Bij het blijven voortbestaan van bet groote maar noodzakelijke maatschappelijke kwaad in het behoud der banken van leening gelegen, was er ten minste nog deze kleine licht zijde te vinden, dat de arme man, die er zijn goed had gebracht, ten minste de vrijheid behield het ten allen tijde weer te kunnen lossenzonder aan eenige voorwaarde van tijdsbepaling, dan die voor den verkoop gesteld gebonden te zijn. Zoo iets mag dan ook niet geschieden en is bepaald in strijd/ met art. 34 van het nog vigeerend organiek besluit van 1826. Ik eindig met te herhalen dat, wat de plannen van Commissarissen betreft, ik mij tot gissingen heb moeten bepalenik konde niet anders doenwant iets meer bepaalds heb althans ik in het rapport niet gevondenterwijl ik mij tevens toch verplicht achtte datgene te bestrijdenwat ik giste dat door hen zoude worden voorgesteld. De heer Stoffels. Ik vertrouw, dat, als de Raad als beginsel mocht aannemen den bestaanden toestand niet te bestendigendaarin nog niet ligt opgesloten, dat de vergadering geheel zich vereenigt met hetgeen door de Commissie ad hoc is voorgesteld. Het Bestuur over de bank wil zelf verbetering voor de toekomst. Maar het heeft zich afgevraagdwat brengt het belang mede van hen die hun goed wenschen te beleenen Het zijn voor een deel behoeftigenvoor een deel zij die tijdelijke hulp verlangenen wat is dus het best en meest gewenschte voor de toekomst zoo voor pandgevers als beleeners? Nu hebben Commissarissen gemeend dat zonder inbrengers of hulpkantoren de zaak niet uitvoerbaar is, en bij afschaffing der inbrengers zeker groot ongerief voor het publiek zal ontstaan tevens met nog al belangrijke schade voor de gemeentekas, zonder bate voor hen die beleenen. Ik moet daarbij nog eens herhalen wat met andere woorden' in ons rapport voorkomt. Waar tot nog toe bij een zestal inbrengers de menscben in den regel des Zaturdagsavonds tot 12 ure kunnen geholpen worden, zullen die allen dan op één kantoor kunnen tereoht komen? Dat is bijna onuitvoerlijk doch Commissarissen hebben daaromtrent hunne denkbeelden zoo zij meenen genoegzaam uiteengezet, en laten gaarne aan deze vergade ring Je beslissing in deze over, vertrouwende dat het belang der gemeente op den voorgrond zal staan. De heer Debcksen. Ik laat daarwelke redenen voor de oprichting der inbrengkantoren hebben gepleit, rhaar nadat die gedurende eeuwen heb ben bestaan, geloof ik nietr dat die redenen van bestaan op eenmaal kunnen vervallen. Dit echter slechts in het voorbijgaan gezegd; want ik wensch mij nu alleen tot de hoofdzaak te bepalen, en die is: of wij on- middelijk en rauwelijks het voorstel der bijzondere Commissie zullen aan nemen tot opheffing der inbrengkantorendan of wij zullen aannemen het voorstel van de Commissarissen der bank van leening, om-hen te machti gen, binnen den tijd van zes maanden, een gewijzigd reglement aan te- bieden. Heeren Commissarissen hebben zich daartoe bereid verklaarden het komt mij voor, dat wij dat aanbod behooren aan te nemen. De bijzon dere Commissie verlangt dat wij haar een mandaat opdragen naar regelen vooraf door haar in het rapport- voorgestelden Commissarissen van de bank, erkennende dat het reglement wijziging behoeft, wenschen in de gelegenheid gesteld te worden daartoe eene voordracht te doen. Nu schijnt het mij toe, dat Commissarissen, die in deze eene~langdurige ondervinding hebben opgedaan en geacht mogen worden goed op de hoogte van dë zaken te wazen beter in staat zullen zijn een gewijzigd reglement voor te dragen dan eene bijzondere commissiedie eene ondervinding heeft opge daan, welke niet in zoodanige mate kan berusten op de kennis van het volkslevenals die van Commissarissenen die bovendien zeer veel van anderen heeft moeten vernemen. Door de Commissie wordt in haar rap port gezegd, dat zij veel te danken had aan de inlichtingen, haar gegeven door den heer Van Heel, ambtenaar bij de bank van leening te 's Graven- hagedie als eene specialiteit in deze aangelegenheid bekend isen als eene autoriteit in deze mag genoemd wordenkwam het tot eene uit voering van het voorgesteld plaudan had de heer Van Heel zich be reid verklaard een handje te helpen. Hieruit leidde ik af, dat er van de bijzondere Commissie geen meerderlicht is te verkrijgen, maar wel van een ambtenaar bij de bank te 's Gravenhage. Is dit nu zoodan zou ik voorstellen die taak op te dragen aan onze eigen Commissarissendie beter dan iemand anders, met de behoeften dezer gemeente bekend zijn. Laat zij ons voorstellen welke wijzigingen in de reglementen moeten ge bracht worden. Ik wensch dus dat die opdracht aan Commissarissen der bank van leening plaats vinde. De heer Le Poole. Volgens het Middelburgsche reglement op de banken van leening van het jaar 1757, dienen de inbrengers #opdat alles met meerdere ordre ende secretesse zoude mogen toegaan." Na hetgeen de beide eerste sprekers over hen gezegd hebben, wil ik liever met vsecretesse" over hun beroep bezield zijn, en alleen constateeren dat ik een onvoorwaardelijk voorstander ben van de afschaffing der inbrengkantoren en dat ik het dus in de hoofdzaak volkomen eens ben met het uitstekend rapport van de bij zondere Commissie. Intusschen bestaat er bij mij nog een enkel bezwaar. Uit genoemd rapport blijkt dat die Commissie, na de opheffing der inbreng kantoren, het tegenwoordige banklok^al voor Leiden voldoende acht. Ik deel dit gevoelen niet, en zou ook, ter gemoetkoming aan de bezwaren van de Commissie van de bank van leening, tegen de opheffing van de inbreng kantoren, één hulpkantoor naast de tegenwoordige bank willen gevestigd zien. Als toch alle personen op eene plaats hunne panden moeten inbren gen dan kan daaruit een groot nadeel ontstaan. De meervermogenden met hun zilveren onderpand zullen niet terzelfder plaats willen verschijnen met den min- of onvermogenden met zijn wollen pandof m. a. w. Croesus met den bedelaar, zooals een vorige spreker gezegd heeft, zullen zich niet gaarne aldaar vermengen. Om dit bezwaar te voorkomen, moeten wij er wel op bedacht zijn doeltreffende maatregelen te nemen, en ik wensch daarom dat, als de inbrengkantoren worden afgeschaft, er dan toch meer dan eene plaats zal worden opengesteld om panden te kunnen beleenen. De heer Buys. Een paar woorden ter beantwoording van de twee laatste sprekers. Vooreerst den heer Le Poole, die vreest dat als men geen hulpkantoor vestigt, de panden van waarde allengs zullen verdwijnen. Ik deel die vrees allerminst; de geachte spreker vergete niet dat het lokaal van de bank gedurende den geheelen dag zal openstaanzoodat zij die de aanraking met de lagere klassen vreezenvoor het brengen hunner panden zeer gemakkelijk een uur zullen kunnen vinden, waarop die klasse de bank niet bezoekt. Maar daarenbovenwij willen de hier opgeworpen quaestie nu volstrekt niet praejudicieeren. Laten wij eerst de ervaring raadplegen; mocht deze aantoonen dat het niet mogelijk is om met één lokaal behoorlijk in den dienst te voorzien dan kan men later zonder eenig bezwaar hulp kantoren vestigen. Zulke kantoren op te richtenwaar zij nog niet bestaan is vrij wat gemakkelijker, dan die, eenmaal gevestigd, weder op te heffen. De Commissie zou liefst op de meest eenvoudige wijze willen beginnen. Wat de opmerkingen van den heer Dercksen betreft, deze zijn moeilijker te beantwoordenomdat zij een vrijpersoneel karakter dragen. Dat het ontwerpen van een reglement wel zoo goed aan Commissarissen kan worden toevertrouwd als aan onze Commissiezal ik waarlijk niet betwisten. Maar de beslissing van deze vraag behoort aan den Raad niet aan ons. Wij hebben ons toch zeker niet opgedrongen aan de vergadering, maar uit hare hand een mandaat aanvaard. Dit mandaat volvoerden wij nog slechts ten deele, en nu verklaren wij ons bereid het te voltooien; het natuurlijk aan hare wijsheid overlatende te beslissenof de verdere uitvoering niet beter aan anderen kan worden toevertrouwd. Welke voordeelen het ontwerpen van een nieuw reglement door Commissarissen zeiven ook moge opleveren zeker niet het voordeel door den heer Dercksen genoemd dat. namelijk in dat geval de quaestie der inbrengers ongepraejudicieerd zou blijven. Neen, die quaestie wordt in elk geval beslist. Immers onze Commissie heeft be paald voorgesteld de inbrengkantoren op te heffenterwijl Commissarissen der bank niet minder bepaald adviseeren om die kantoren te behouden. Aan welke zijde de Raad zich nu ook voege, in elk geval beslist hij de hoofdquaestie. En waarom ook niet Door de twee rapporten, welke ter tafel liggen, zal de Raad toch wel genoegzaam-op de hoogte zijn gebracht om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1873 | | pagina 4