H1HDEL1H6SH VII DU SBIEÏÏTBBAAD VAN LEIDEN.
5.
INGEKOMEN STEKKEN,
ter inzage van de leden nedergelegd.
in 1862—1866. in 1867—1871.
f 26282.97 27318.39
N°. 18*. Leiden, 1 Februari 1873.
De Commissie van Financiën heelt geene bedenkingen tegen de vaststel
ling van den door Burgemeester en Wethouders overgelegden staat van
af- en overschrijving op de begrooting van dit jaar, tot een bedrag van ƒ500.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financien, enz.
N*. 19. Leiden, 3 Februari 1873.
De Commissie van Financiën heeft onderzocht den in hare handen gestelden
suppletoiren staat van begrooting en staat van af- en overschrijving van het
Gereformeerde Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis alhier, over
1872, en daarop geene bedenkingen hebbende, raadt zij u die goed te
keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N°. 20. Leiden3 Februari 187 3.
Bij de behandeling der begrooting voor dit jaar werd de aandacht ge
vestigd op het feit dat de marktgelden over het jaar 1871 minder hadden
opgebracht dan gedurende het vorige jaar, en werd de vraag geopperd of er
in het algemeen achteruitgang in de markten hier ter stede was te bespeu
ren, en, zoo ja, of dan van gemeentewege geene maatregelen zouden kun
nen worden genomen hetzij door wijziging van de betrekkelijke verorde
ningenhetzij op ahdere wijze, ten einde den bloei der markten te bevor
deren.
Naar aanleiding van de omtrent deze quaestie gevoerde discussiënheb
ben wij het gevoelen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier
ingewonnen als zijnde dit college bij uitnemendheid bevoegd het gemeente
bestuur in deze van raad en voorlichting te dienen.
In antwoord op ons verzoek mochten wij een uitvoerig en hoogst be
langrijk rapport ontvangen, hetwelk wij de eer hebben hiernevens aan uwe
vergadering ter kennisneming ovêr te leggen.
Blijkens dat rapport heeft de Kamer van Koophandel de opbrengst der
onderscheidene marktgelden over de jaren 1862 tot en met 1871, met de
meeste nauwgezetheid vergeleken en de gevolgtrekkingen die daaruit zijn af
te leiden overwogen. Zij deelt als resultaat van hare beschouwingen mede
dat, naar hare overtuiging, in stede van achteruitgang in de Leidscbe
markten, in tegendeel vooruitgang, bepaaldelijk in de voornaamste markt,
de beestenmarktvalt op te merken terwijl haar geene bepalingen bekend
zijn waardoor het marktwezen zoude worden belemmerdzoodat bij den
bestaanden toestand van gemeentewege geene maatregelen behoeven te wor
den genomen, bepaaldelijk ten doel hebbende den bloei der markten te
bevorderen, waarvoor dan ook te minder aanleiding bestaat, nu de onder
vinding heeft geleerd dat de onmiddellijk belanghebbenden geene verande
ring in de bestaande bepalingen noodig of wenschelijk achten.
Met belangstelling hebben wij van dit rapport kennis genomen en daar
uit met welgevallen bespeurd dat bepaaldelijk ten aanzien van de beesten
markt, de meest gunstige verwachtingen kunnen worden gekoesterd, zoodat
wellicht binnen betrekkelijk korten tijd eene uitbreiding van het daarvoor
bestemd terrein noodig zal wezen.
Wij zullen ons beijveren om, wanneer van de noodzakelijkheid eener
uitbreiding blijkt, de noodige voorstellen aan uwe vergadering aan te bie
den tot aanwijzing van voor dit doel beschikbaar terrein.
Ons overigens met de beschouwingen in het rapport ontwikkeld kunnende
vereenigen, verméenen wij ons daaraan te moeten refereeren en stellen wij
u voor het voor kennisgeving aan te nemen en tevens aan de Kamer van
Koophandel den dank van het Gemeentebestuur te betuigen voor het onder
zoek door haar ingesteld ten aanzien van een onderwerp waarmede de
bloei en de welvaart dezer gemeente in onmiddellijk verband staat.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 20 Januari 1873.
Bij missive van Burgemeester en Wethouders, dd. 13 November II. n°. 804,
werden aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken eenige vragen gedaan
betrekkelijk het al of niet achteruitgaan der Leidsche markten, en of van
gemeentewege iets kan worden gedaan om den bloei dezer markten te be
vorderen?
Wij hebben de eer hierop het volgende te antwoorden:
De eerste vraag is: gaan de Leidsche markten al dan niet achteruit?
Om die vraag te beantwoorden zijn wij begonnen de opbrengst der ver
schillende markten gedurende een tijdvak van tien jaren, van 1862 tot en
met 1871na te gaan. In twee onderdeden, elk van vijl jaren, gesplitst,
is het resultaat, dat het totaal van de opbrengst is geweest:
in de jaren 1862—1866 en in de jaren 1867—1871
f 37429.47 f 33347.24.
1873.
(Duidelijkheidshalve noemen wij in dit verslag alleen hoofdcijfers; de
detailcijfers over elk der tien jaren worden medegedeeld in de hierbij ge
voegde bijlage).
Oppervlakkig beschouwd zou uit deze cijfers schijnen te blijken dat de
markten in het laatste vijfjarig tijdvak niet onaanzienlijk waren achteruit
gegaan bij het eerste vijfjarig tijdvak. x
Deze totaal-cijfers echter kunnen niet aangenomen worden als volkomen
ware aanduiders van den bloei der markten. Onder de rubriekendie de
totaalsom helpeu vormen, zijn er twee die, onzes inziens, buiten rekening
moeten gelaten worden.
De eerste rubriekdie uit het totaalcijfer moet verwijderd worden is de
opbrengst der kermis. Hoe wisselvallig en van velerlei omstandigheden af
hankelijk dit cijfer is, blijkt uit het lijstje der tienjarige opbrengsten. In
1866 is de opbrengst 0, in 1865 ƒ1086, in 1869 ƒ854, in 1870 ƒ1101,
in 1871 ƒ55. Daarenboven gelooven wij dat de kermisgelden, die voor
staanplaatsen van kramen, spellen, draaimolens enz. betaald worden, geens
zins kunnen worden gerekend den bloei of den achteruitgang van den han
del en de bedrijvigheid der gemeente aan te duiden.
De tweede rubriek die van het totaal-cijfer moet afgetrokken worden is
die der aardappelmarkt. Wanneer men de opbrengst der aardappelmarkt
over tien jaren nagaat, ziet men in de laatste zes jaren en voorat in de
laatste vier jaren eene aanmerkelijke vermindering van cijfer. Van eene
opbrengst van 1500, 1700, 1600, 1300 en 1200, daalt men eensklaps
tot 400, 200 en 100 gulden. Is dit een bewijs dat zooveel minder aard
appelen aangevoerd of dat er zooveel minder verbruikt worden? In geenen
deele. De oorzaak van het veranderde cijfer ligt hierindat de aardappe
len die vroeger op de markt gebragt en daar verkocht werdenthans
regtstreeks uit het schip verkocht wordenwaardoor noodzakelijkmet de
markt, ook de heffing van het marktgeld vervallen is. De opbrengsten der
laatste jaren zijn dan ook geene markt- maar liggelden der schepen. Wil
men niet tot verkeerde gevolgtrekkingen komen ^loor ongelijke grootbeden
met elkander te vergelijken zoo moet men ook deze rubriek uit bet totaal
weglaten. Trekt men van de bovenstaande totaal-cijfers de cijfers der
kermisgelden en der aardappelmarkt af, dan is het resultaat aldus:
in de jaren 18621866 en in de jaren 18671871
126282.97 ƒ27318.39
of toeneming in plaats van afneming.
Hoe deze totaal-cijfers verkregen worden zien wij wanneer wij slechts de
overige rubrieken nagaan.
Zoo waren de opbrengsten der
1. Groentemarkt376.20 f 412.40
2. Weekmarkt2022.26 2185.01
3. Bloem- en boomrnarkt 278,20 286.20
4. Varkenmarkt889.20 1121.45
5. Korenmarkt 1556.10 1088.43
6. Voddenmarkt394.15 567.50
7. Ooftmarkt369.70 351.45
8. Zeeviscbmarkt1105.50 807.95
9. Riviervisehmarkt257.10 236.10
10. Hout- en turlmarkt 3302.50 3188.00
11. Beestenmarkt15732.00 17073.80
Van de elf markten zijn er zes: de groentemarkt, de weekmarkt, de
bloem- en boomrnarkt, de ooftmarkt, de riviervischmarkt en dej,hout- en
turfmarkt, wier opbrengst nagenoeg op dezelfde hoogte blijft. Twee, de
korenmarkt en de zeevischmarktgeven voor het laatste vijfjarig tijdvak
een vrij aanzienlijk lager cijfer. Drie eindelijk, de varkenmarkt, de vodden
markt en de beestenmarkt geven boogere cijfers.
De redenen waarom de zeevischmarkt in de laatste jaren minder opbrengt
zijn gemakkelijk te vinden. Er wordt minder zeevisch ter markt gebragt:
1°. omdat de verzendingen naar buitenlandsehe marktenwaar hoogere prij
zen betaald worden, door de verbeterde en versnelde middelen van verkeer,
ontzaggelijk zijn toegenomen, en 2°. omdat vele gemeentenaren zich van
visch regtstreeks op andere groote "markten, uit de zeedorpen of bij groote,
huiten de gemeente woonachtige, bandelaren in visch voorzien.
Waaraan echter is de groote teruggang van de opbrengst der korenmarkt
toe te schrijven?
Aan twee redenen. De eerste is, dat de eigenlijke korenhandel niet meer,
gelijk voorheen gedreven wordt door koop en verkoop op de markt van de
daar aangevoerde voorraden. Deze wijze van bandelen is in onbruik ge
raakt en de graanhandelaren komen thans in een of ander bekend lokaal te
zamen waar beurs gehouden en op monster verkocht wordt. De tweede
reden isdat zeer groote bezendingen gemalen meelbuiten de markt om
regtstreeks aan de voortbrengers, de bakkers, gezonden worden. Hoewel
derhalve het cijfer der marktgelden eene mindere opbrengst aantoont, blijkt
daardoor volstrekt niet dat de handel in granen verminderd is.
De beestenmarkt ten slotteteregt in den gemeenteraad genoemd »de
markt bij uitnemendheid hier ter stede," toont ontegenzeggelijk, ook in
het cijfer der opbrengsten vooruitgang aan. De zeer verminderde opbreng
sten in 1866 en 1867 zijn veroorzaakt door de veeziekte en de tijdelijke
sluiting der markt. Wij zouden deze beide abnormale jaren hebben wegge
latenwanneer het niet juist zoo trof, dat 1866 en 1867 elk in een ander
vijfjarig tijdvak vallen zoodat dit aan de beide totaal-cijfers niet schaadt.
Nadat wij ons tienjarig overzicht gesloten hadden is ons de opbrengst der
marktgelden over 1872 ter hand gesteld. Dit jaar behoort tot de minder
gunstigen. Wanneer wij van het totaal-cijfer aftrekken de gelden der kermis,
5