HAHDEL0I6ER VAN DIS 6EIEENTERAA1 TJUf LEDEN. 58. INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd. N". 319*. Leiden, 30 November 1S72-. Bij besluit uwer vergadering van 28 November jl. werd de voordracht van Burgemeester en Wethouders, strekkende tot wijziging van art. 2 der instructie van den gemeente-architect, met den daarbij overgelegden brief van Commissarissen der gasfabriek, ten fine van praeadvies in onze handen gesteld en wel op grond dat de voordracht in verband stond met even- tuëele uitgaven ten laste van die inrichting. Ten einde nadere inlichtingen omtrent de plannen van Commissarissen voornoemd te bekomen, hebben wij den heer Wethouder, thans belast met het voorzitterschap van dat bestuur tot het houden eener conferentie uitge- noodigd, eene uitnoodiging waaraan deze met de meeste bereidwilligheid heeft gevolg gegeven. De besprekingen in deze bijeenkomst en eene nadere overweging van de ingediende voordracht hebben ons tot de overtuiging geleiddat aan Commissarissen der gasfabriek de noodige vrijheid moet worden gelaten omtrent de keuze van personen aan wie de leiding en de uitvoering van eenig werk tot hunne administratie behoorendezal worden opgedragen en dat zij met volkomen recht verlangen dal dienaangaande geen twijfel besta ten gevolge van mindere duidelijkheid van de betrekke lijke verordeningen of instructiën. Met Commissarissen en Burgemeester en Wethouders erkennen wij dat de bij die collegicn bestaande twijfel met het oog op de bovenbedoelde verordeningen wordt gewettigd, en dat alzoo eene herziening der betrek kelijke bepalingen noodig is, ook ten einde, gelijk Burgemeester en Wet houders het in hun rapport uitdrukken, quaestiën als in het jaar 1867 werden ter sprake gebracht, voor het vervolg worden voorkomen. Wel zijn de bewoordingen van art. 2 der instructie op zich zeiven dui delijk genoeg, aangezien deze, althans naar ons inzien, niet anders kunnen worden uitgelegd dan in dien ruimen zin dat daaronder ook de stedelijke gasfabriek begrepen wordt (als zijnde deze fabriek dan toch in elk geval een eigendom der gemeentebestuurd door gecommitteerden uit den Baad en alzoo staande onder het beheer der gemeente), doch wanneer men de overige bepalingen der instruclie nagaatdan schijnt daaruit te moeten worden opgemaakt, dat men bij de vaststelling dier instructie aan de gas fabriek althans niet bepaaldelijk heeft gedacht en destijds kennelijk uitslui tend het oog heeft gehad op de gemeentewerken waarvan het beheer is opgedragen aan Burgemeester en Wethonders en aan de tot hunnen bij stand dienende Commissie van Fabricage. Immers reeds art. 1 bepaalt dat de architect rechtstreeks staat onder de bevelen van Burgemeester en Wethouders en meer bijzonder onder die van genoemde Commissie, doch maakt geen melding van de besturen over die inrichtingenwaarvan het beheer niet aan het dagelijksch bestuur, maar aan afzonderlijke raadscommissiën is opgedragen. Nog duidelijker blijkt zulks onder meerderen uit art. 11waarbij den architect de verplichting wordt opgelegd om toe te zien dat al de gemeentewerken in behoorlijken staat worden onderhouden en om zich daarbij te regelen naar de daarvoor op de gemeentebegrooting uitgetrokken sommen. Vermits toch op de be grooting geen kosten voor onderhoud der gasfabriek worden uitgetrokken valt deze inrichting niet in de termen van dit artikel. Hetzelfde geldt ten aanzien van de tweede zinsnede van gezegd art. 11, bepalende dat de da gelijksche geringe herstellingen, beneden het bedrag van f 50, door hem worden bevolen, terwijl die waarvan de kosten meerder beloopenalleen geschieden op machtiging van de Commissie van Fabricage, welke bepaling mede niet op de gasfabriek van toepassing kan worden geacht. De verordening van 14 Mei 1858, houdende reglement op het beheer en bestuur der gasfabriek (Gemeenteblad n°. 1 van dat jaar) bevat even min bepalingen waardoor omtrent de onderwerpelijke quaestie meerdere zekerheid zoude kunnen worden verkregen. Burgemeester en Wethouders stellen nu voor omter gemoetkoming aan de bestaande bezwaren, te bepalen, dat de gasfabriek niet behoort onder de gemeente-eigendommen of werken waarover het opzicht aan den gemeente architect is opgedragen. Met dit voorstel kunnen wij ons evenwel in geenen deele vereenigen. In de eerste plaats vermeenen wij dat uit den aard der zaak de zorg voor en het opzicht over alle gemeente-eigendommen of werken door de gemeente beheerd in den regel moet worden opgedragen aan den gemeente architect, als behoorende tot diens gewonen werkkring. Maar in de tweede en voornaamste plaats zoude de voorgestelde wijziging ten gevolge hebben, dat, wanneer de diensten van den architect door Commissarissen der gas fabriek werden ingeroepen, deze, behoudens de vereischte toestemming van Burgemeester en Wethouders ingevolge art. 17 der instructie, alsdan niet zoude optreden als gemeente-ambtenaar, maar als particulier deskundige en dientengevolge aanspraak zoude kunnen maken op belooning voor alle door hem bewezen diensten. Vooral tegen de aanneming van dit beginsel moe ten wij ons verzetten. Wanneer door een gemeente-ambtenaar werkzaamhe den worden verricht in het belang der gemeente, dan moet de hem toege kende jaarwedde geacht worden als belooning van die werkzaamheden te strekkenen het verleenen van afzonderlijke toelagen voor zoogenaamd bui tengewone diensten om meer dan één reden worden geweigerd. Mochten nu die buitengewone diensten van zoodanigen omvang worden dat de vastgestelde bezoldiging niet meer geacht kan worden daarmede in overeenstemming te zijndan is het veel beter die bezoldiging te verhoogen dan op andere wijze aanvulling van het ontoereikende te zoeken. 1872. Kunnen wij ons alzoo niet wel vereenigen met het voorstel van Burge meester en Wethouders, dan zal toch op andere wijze aan het billijk ver langen van Commissarissen der gasfabriek kunnen worden te gemoet ge komen. Eene wijziging van het bovenvermeld reglement op het beheer en be stuur der stedelijke gasfabriek van 14 Mei 1858, zoude ons te dien einde het meest geschikt voorkomen. Tusschen de artt. 2 en 3 voege men een nieuw artikelinhoudende dat Commissarissen de diensten van den gemeen te-architect, wanneer zij die be hoeven kunnen inroepen, doch dat zij bevoegd blijven, zich, zoo noodig, van de hulp, raad of voorlichting van andere deskundigen te bedienen. Ten gevolge van zoodanige bepaling zullen de Commissarissen de noodige vrijheid in het beheer van de aan hunne zorgen toevertrouwde administratie bekomen en zal in elk geval worden uitgemaakt dat hun die vrijheid toekomt. Tevens zal dan art. I der instructie van den gemeente-architect in dien zin behooren te worden aangevuld, dat daaruit duidelijk blijke dat deze ambtenaar voor zooveel betreft werken beheerd wordende door Burgemeester en Wethouders staat onder de bevelen van dat collegie en van de Commis sie van Fabricageen voor zooveel aangaat de gemeentewerken waarvan het beheer is opgedragen aan afzonderlijke commission uit den Baadonder de bevelen van die commissiën. Op grond van een en ander geven wij u in overweging het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aan te nemenmaar de beide meergemelde verordeningen te wijzigen in dier voege als in dit rapport wordt aangegeven. Indien wij zeiven die wijzigingen niet formuleeren dan geschiedt dit enkel om geen inbreuk te maken op den werkkring van de commissie uit uwe vergaderingwelke met het ontwerpen en herzien der plaatselijke huishoude lijke verordeningen belast is. Wij geven u dus in overweging bedoelde commissie uit te noodigen een daartoe strekkend voorstel aan uw oordeel te onderwerpen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz. N°. 333. Leiden, 28 November 1872. In uwe vergadering van 3 September dezes jaars werd besloten tot de aanstelling van twee tijdelijke hulponderwijzers aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der le klasse, voor jongens, één in het bezit eener acte voor de Fransche taal, op eene jaarwedde van ƒ500, de andere op eene bezoldiging van /'400 's jaars. Ter vervulling van laatst bedoelde plaats werd bereids door uwe vergadering eene benoeming gedaan. In eerstgemelde betrekking moet nog worden voorzien. En het is daartoe dat wij de vrijheid nemen u thans uit te noodigen onder aanbieding van de navolgende voordracht, door ons in overleg met den betrokken hoofdon derwijzer en den districts-schoolopziener opgemaakt, als: 1. Simon Yzak Stoel; 2. Hendrik Wilhélm Bosman; 3. Gerrit Jan van der Poll; de eerste te Kampende beide laatsten binnen deze gemeente werkzaam. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 334. Leiden, 28 November 1872. Naar aanleiding van art. 3 der verordening regelende het onderwijs in teekenen en gymnastiek aan de openbare lagere en middelbare scholen (Gem. blad n°. 14 van 1872), is door ons eene oproeping gedaan van sollicitanten naar de betrekking van teekenonderwijzer aan die scholen. Wij hebben de ter u hiernevens de stukken over te leggen van hen die zich op onze oproeping hebben aangemeld. Omtrent de geschiktheid der sollicitanten zijn wij, overeenkomstig de be staande wettelijke voorschriften, in overleg getreden zoo met de hoofd onderwijzers en -onderwijzeressen der openbare lagere scholen en den dis tricts-schoolopziener, bIs met de plaatselijke commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs en den provincialen inspecteur van dat onderwijs, wier adviezen hierbij worden overgelegd. En het is in overeenstemming met die verschillende rapportendat wij de vrijheid nemen u de navolgende voordracht aan te biedenmet uitnoo diging daaruit eene benoeming te doen, als: 1°. Johannes van der Keilen, te Utrecht; 2°. Gerardus Martinus Kosters, te Botterdam; 3°. Klaas Bes, te Harlingen. Ingevolge art. 7 der bovenaangehaalde verordening moet vcor dezelfde scholen een onderwijzer in de gymnastiek worden benoemd. Ter vervulling dier betrekking is door ons het navolgende drietal opgemaakt: 1°. J.H. C. Martin, 2°. C. A. Bader, 3°. J. T. H. Weygers, allen in het bezit eener acte voor middelbaar onderwijs en binnen deze gemeente werkzaam. Ook met deze voordracht hebben de betrokken autoriteiten zich vereenigd. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 335. Leiden, 30 November 1872. Nu de werkzaamheden van de tienjarige vernieuwing der bevolkings-regis- ters zijn afgeloopenis het gebleken dat het daarvoor op de begrooting voor 1872 uitgetrokken bedrag niet voldoende is; de raming toch bedroeg eene som van ƒ1750, terwijl de kosten voor druk- en bindwerk en be looning der met deze werkzaamheden belaste personen eene uitgave van ƒ1949.20 znllen vereischen, blijkens hierbij overgelegde specifieke opgave, en alzoo de raming met een bedrag van ƒ199.20 overschrijden. Toen de begrooting van het loopende jaar door ons werd opgemaakt, hebben wij gemeend eene som van 1950 te moeten ramen. Bij de vaststelling der 70

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 1