«en deel gebruikt ter bewaring van zoogcnaamden diepgrond en gedeel
telik voor de berging van keien, waarvoor op dit oogenblik geene andere
geschikte plaats kan worden aangewezen.
In de tweede plaats hebben wij bezwaar legen den gevraagden afstand,
omdat, nu de hoeveelheid van beschikbaren grond in deze gemeente niet
meer aanzienlijk kan genoemd worden, het terrein in quaestie te eeniger
tijd zoude kunnen blijken benoodigd te zijn voor andere doeleinden in
bet gemeentelijk belang.
Wij achten ons derhalve verplicht u in overweging Ie geven om af
wijzend op hel verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. burgemeester en Wethouders enz.,
Leiden, 30 October 1872.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van G. J.
boelen te berichten, dat de Gemeenteraad bij besluit van 5 Mei 1870,
heeft afgewezen een soortgelijk verzoek, om een gedeelte van den Vest-
wal achter de R. C. begraafplaats in eigendom af te slaan, op grond
van het bezwaar, dat «de aanvrage niet bepaald het doel aanwijst,
«waarvoor de grond wordt verlangd't zij ter bebouwing of ten dienste
»van een fabriek of tafriek of wanneer dit alleen zou strekken lot eene
«plaats van berging of opscheping;" dal hetzelfde bezwaar, bij haar rap
port van den 13*» April 1870 ingebracht, ook grootendeelsgeldt ten aan
zien van hel nu gedaan verzoek, om te strekken «Ier berging en op- en
«afslag van houtwaren en ten einde daarop eventueel eene stoommachine
«van niet meer dan 10 paardenkracht tot snijden van hout te plaatsen",
zoodat daaraan eene bestemming zou worden gegeven even onbepaald en
gedeeltelijk onzeker, als tot afwijzing van het vorig verzoek grond gaf.
De Commissie ziet evenwel geen bezwaar, om thans eenigermale te
gemoet te komen aan het verlangen van den requeslrant; dal aan hem
de grond, Ier grootte van 520 centiaren, uitmakende een gedeelte van
het perceel bij het kadaster bekend onder Sectie A N°. 541en liggende
naast de afgesloten Zwemplaats, tusschen de Singelgracht en de binnen
vestgracht, tot wederopzeggens toe, en niet langer dan voorden tijd van
één jaar, na de dagteekening van het raadsbesluit, in gebruik wordt
gegeven tot op- en afslag van houtwaren, zonder dat eenige afgraving
van aarde wordt veroorloofd, en tegen betaling van het recht, bepaald
bij art. 3 n°. 26 van het tarief, vastgesteld 5 Maart 1857, of dat die
zelfde grond, na aan den openbaren dienst te zijn onttrokken, eerst dan
in eigendom wordt afgestaanals daarop een gebouw wordt gesteld, na
verkregen vergunning en ten genoegen van het Gemeentebestuur, binnen
den tijd van één jaar na de dagteekening van hel daartoe betrekkelijk
raadsbesluit, legen betaling van een koopprijs berekend legen het25malig
bedrag van een recognitie van IJ cent per vierk. meter, of 190, en de
kosten van overdracht.
Aan HH. burgemeester en Wethouders. De Commissie van Fabricage, enz.
JV#. 222. Leiden, 25 Movember 1872.
Blijkens Provinciaalblad n°. 84 van dit jaar bedraagt het aandeel van
deze gemeente in het beloop der kwade posten enz. wegens de grond
belasting, dienst 1869, en depersoneele belasting, dienst 1869/70, eene
som van ƒ4152.86; terwijl de daarvoor op de begrooling voor het loo-
pende jaar voorkomende post slechts is uitgetrokken tot een bedrag van
f 2400.zoodat hetgeen te kort komt zal behooren te worden gevonden
door af- en overschrijving uit andere posten der begrooting.
Wij bieden u derhalve hiernevens een staat van af- en overschrijving
i aan, strekkende om hoofdstuk X art. 10 der begrooting van uitgaven
voor dit jaar te verhoogen met 1752.86 en wel Ie vinden uit de posten
Jaarwedden der hoofdonderwijzers, enz., Vergoeding aan de hoofdonder
wijzers wegens gemis van vrije woning en Onvoorziene uitgaven, vermits
uit laatslgemelden post het geheele bedrag niet wel kan worden gevonden
en de beide eerste posten niet tot het volle bedrag behoeven te worden
uitbetaald.
Het aanmerkelijk verschil tusschen de raming en het werkelijk ver
schuldigde schijnt grootendeels een gevolg te zijn van de inwerkingtre
ding der wet van 9 April 1869 (Stbl. n°. 69) op den 1 Mei van dat jaar.
bij deze wet is wijziging gebracht in de wetten op de personeele be
lasting en daarbij is o. m. het beginsel aangenomen dat bij verhuizing
ook ontheffing wordt verleend van den aanslag naar de vier eerste grond
slagen, voor den lijd des dienstjaars welke na de verhuizing nog over
blijft.
Dientengevolge is het bedrag der verleende ontheffingen, waarin door
de gemeente voor haar aandeel moet worden gedragen, belangrijk ver
meerderd.
Tegenover de vermeerdering van uitgaven, ten gevolge van deze ont
heffingen, staat evenwel eene verhooging van de opbrengst der perso
neele belastingten gevolge van den aanslag naar de vier eerste grond
slagen der belasting, van hen die na den 15 Mei des dienstjaars een
perceel in gebruik nemen, waardoor wegens opcenten op en aandeel in
in die belasting door de gemeente meer zal worden ontvangen dan is
geraamd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.,
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBF..