HARIEUHGEB TAH DEN GEIiENTEBAAD TAB LEIDEB.
55.
Zitting van Maandag 18 Kotembei 1873.
geopend des avonds te acht uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. Van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren BijleveldVerster, Veefkind, DuRieu, Dercksen
Van HeukelomVan Outeren, Driessen, Krantz, Van Wensen, Wttewaall,
Stoffels, De Fremery, Lezwijn, Harte veltVan Puttkammer, Seelig, Van
Hettinga Tromp, LePoole, Eigcman, Cock, Buys, Goudsmit en Van den
Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
14 November worden gelezen en goedgekeurd.
De heer Lezwijn. Mijnheer de VoorzitterAlvorens over te gaan tot
de behandeling van de aan de orde gestelde onderwerpenwensch ik het
voorstel te doen eene besloten vergadering vooral te doen gaan.
De Vooezitter. Gaarne geef ik gevolg aan uw verzoek en stel mitsdien
voor deze openbare vergadering te veranderen in eene met gesloten deuren.
Daartoe wordt besloten en de openbare vergadering geschorst.
De deuren heropend zijnde, legt de Voorzitter over:
Eene voordracht tot benoeming van een leeraar in de wis- en natuurkun
dige vakken aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs
der le klasse, voor meisjes.
Overeenkomstig de voordracht wordt besloten, deze ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
Aan de orde is:
I. Verzoek van de heeren De Bordes, Wiggers Van Kerchem en baron
Sloetom ondersteuning uit de gemeente-londsenten behoeve van hun
plan tot aanleg van een spoorweg van Leiden naar Woerden.
(Zie Handd. 58, n°. 215.)
De Voorzitter. Mijne heerenWij zijn heden geroepen eene beslis
sing te nemen omtrent eene zeer gewichtige aangelegenheid voor deze ge
meente eene aangelegenheid die voor de toekomst van Leiden van het
hoogste belang is, hare aansluiting namelijk aan het groote spoorwegnet.
De voorstellen door Burgemeester en Wethouders in overleg met de Com
missie van Financiën aan uwe vergadering ingezondenzal ik alsnu in be
handeling brengen. Mochten ze uwe goedkeuring erlangen en deze verga
dering een blijk van sympathie geven in eene zoo hoogst wenschelijke spoor
wegverbinding, door ze met eene groote meerderheid van stemmen aan te
nemen.
Verlangt een der heeren het woord over de voordracht?
De heer Du Rieu. Mijnheer de Voorzitter 1 Met genoegen heb ook ik
kennis genomen van het rapport van Burgemeester en Wethouders in over
leg met de Commissie van Financiën. Zooals gij te recht opmerktetis deze
zaak van groot belang te achten voor de toekomst van Leiden. Wij heb
ben reeds zoolang uitgezien naar eene zoodanige directe verbinding van
onze gemeente met het groote Europeesche spoorwegnet, zonder dat het is
mogen gelukken die verbinding te makendat het mij genoegen doetdat
men nu eindelijk mag verwachten dat de zaak tot stand kome. Ik kan de
vergadering nog mededeelen dat de Kamer van Koophandel, die ook zeer
groot belang stelt in de zaakbesloten heeft van die belangstelling te doen
blijken en zich bij adres te wenden tot de vergadering der Provinciale
Staten van Zuidholland, om het verzoek van de heeren De Bordes c. s., om
een subsidie uit de provinciale fondsen te erlangen voor den aanleg van
den bedoelden spoorweg, krachtig te ondersteunen.
De Vooezitter. Ik dank den vorigen spreker voor die mededeeling.
Verlangt nog iemand het woord over de voordracht in 't algemeen Zoo
niet, dan stel ik voor nu over te gaan tot de stemming over punt I,
luidende:
»I. Burgemeester en Wethouders te machtigen om voor een bedrag van
tweemaal honderd en vijftig duizend gulden in aandeelen deel te nemen in de geld-
leening welke tot den aanleg van den spoorweg LeidenWoerden zal worden
aangegaan door de naamlooze vennootschap te dien einde door adressanten
op te richtenen zulks onder de navolgende voorwaarden
1°. dat aan Burgemeester en Wethouders zal zijn gebleken dat de voor
waarden der geldleening in hoofdzaak samenstemraen met die welke door
adressanten in hun adres en bij de nadere mondelinge samensprekingen
met het Dagelijksch Bestuur zijn opgegeven."
De heer Cock. Ik meende gehoord te hebben dat er eene wijziging
was gebracht in de voordracht, mijnheer de Voorzitter. Zoudt gij niet lie
ver eerst willen aangeven, waarin die wijziging bestaat?
De Voorzitter. Ik wilde dit juist doen. Door Burgemeester en Wet
houders is in overeenstemming met de Commissie van Financiën een rapport
opgestelddat ter lezing heeft gelegen. Intusschen hebben zij gemeend alsnog
eene wijziging te moeten brengen in de eerste der voorwaardennamelijk
om daaraan in het slot toe te voegen de woorden »naar den zin en de be-
teekenis die daaraan in dit rapport worden gehecht." Ik open nu de be
raadslagingen over het eerste gedeelte van de voordracht, dus luidende:
«Burgemeester en Wethouders te machtigen om voor een bedrag van
twee honderd en vijftig duizend gulden in aandeelen deel te nemen in de
geldleening welke tot den aanleg van den spoorweg LeidenWoerden zal
1872.
worden aangegaan door de naamlooze vennootschap te dien einde door
adressanten op te richten."
Verlangt nu nog iemand het woord over dit punt? Zoo niet, dan zal
ik het in stemming brengen.
Deheer Dercksen. Mijnheer de VoorzitterI Betreft de stemming de
wijziging alleen, of het geheele eerste punt, het toestaan van ƒ250,000?
De Voorzitter. Ik wenschte in omvraag te brengen het eerste gedeelte
der voordracht met het eerste punt der voorwaarden, zooals dit thans gewij-
zigd isindien geen der leden daaromtrent meer het woord wenscht te voeren.
De heer Dercksen. Dat had ik niet zoo begrepen. In dat geval echter
wensch ik alleen met een enkel woord te verklarenwaarom ik tegen de voor
dracht zal stemmenvoor zoover die strekt om in de aan te gane geld
leening deel te nemen voor een bedrag van f 250,000. Bij het vorige
voorstel om subsidie voor den spoorweg, dat van de heeren Knijfl en Kap-
tijn, had men zich tevreden gesttld voor ƒ200,000 in aandeelen deel te
nemen. De lijn, waarvoor die heeren steun vroegen, zou loopen van Leiden
naar Utrecht; deze, waarvoor nu ondersteuning is gevraagd, zal loopen van
Leiden naar Woerden. Nu zie ik niet inwaarom men voor deze lijn
LeidenWoerden meer wil toeslaan dan men heeft willen doen voor de
grootere li|n LeidenUtrecht van de heeren Knijff en Kaptijn. Ik weet
nu wel dat dit denkbeeld steunt op de meerdere rentabiliteit van het kapi
taaldie men ons thans voorspiegelt. Maar deze, toen evenzeer als nu,
berust op gissing. In eene vorige vergadering had men 2.J pCt. gegist. Bij
deze voordracht stelt, nu niet menmaar eene meer duidelijk aangewezen
persoonlijkheid, die rente op 3 pCt.op grond eener guarantie van ƒ3000
opbrengst per mijl, door de Nederlandsche Rijnspoorweg-maatschappij toege
zegd. Mij dunkt dat het de gemeente Leiden niet moet te doen zijn te
zien, hoe zij het best 5000 jaarlijks kwijt kan raken. Eu dit schijnt men
toch als standpunt te hebben uitgekozen. Zooals het nu in het rapport
staat, zegt men: Leiden moet jaarlijks ƒ5000 offeren in het belang dezer
zaak. Dat standpunt kan ik niet goedkeuren. Moet Leiden, wat ik geloof,
in deze zaak zich opofferingen getroosten, dan zie ik toch niet in, waarom
zij dan nu, even als bij de vorige aanvrage, niet kan volstaan met ƒ200,000.
En daarom neem ik de vrijheid als amendement op punt I voor te stellen
de woordentwee honderd en vijftig duizend te vervangen door twee honderd
duizend.
De Voorzitter. Ik moet beginnen met de opmerking dat de quaeslie
of de vroegere lijn zou loopen tot Utrecht of wel tot Woerden ons totaal
onverschillig is. Wij zullen krijgen, wat wij gewenscht hebben, eene aan
sluiting met Utrecht. Dat de tegenwoordige concessionarissen zich in ver
binding zullen stellen met de Rijnspoorwegmaatschappij levert voor óns de
zelfde uitkomst op, als wanneer, volgens het plan van de heeren Knijff en
Kaptijn, de weg LeidenUtrecht zou zijn tot stand gebracht. Wij krijgen,
en daarop komt het aaneene directe aansluiting. Wat de meening van
den vorigen spreker betreft, dat het den Raad niet te doen mag zijn, hoe
Leiden het best jaarlijks 5000 zou kunnen kwijt raken, behoeft geen
wederspreking. Ik wil hier alleen wijzen op de noodzakelijkheid die er be
staat om thans te toonendat deze gemeente groot belang stelt in het tot
stand komen van deze verbinding. Menigmaal is die wensch uitgesproken
welnu laten wij dan ook thans het bewijs geven van onze ingenomenheid
daarmede. Zoo wij nu voor een gelijk bedragals vroeger, bij gelegenheid
der aanvrage van de heeren Knijff en Kaptijn, inschrijven, kan dit lich
telijk een ongunstigen indruk te weeg brengen. Nu ons betere finan-
cieele vooruitzichten worden aangebodenimmers eene rente-guarantie van
3 pCt.is het wenschelijk onbekrompen bij te dragen uit de gemeentekas,
ook bij de eerstdaags te nemen beslissing van de Provinciale Staten. Het
komt er in. i. hier vooral op aanmijne heeren dat Leiden toone
belang te stellen in deze verbinding en daarvan doe blijken door zich
bereid te verklaren voor zulk eene aanzienlijke som bij te dragen. Bij
aanneming van het amendement van den heer Dercksen wordt inderdaad
minder gegeven aan de adressanten dan aan de heeren Knijfl en Kaptijn,
en dit zou ik betreuren.
De heer Buys. Bij hetgeen door u, mijnheer de Voorzitterter bestrij
ding van het amendement is in het midden gebracht, wensch ik nog een
enkel woord te voegen. Terecht is door u betoogd dat de gemeente Leiden
alle reden heeft voor deze onderneming althans dezelfde opoffering veil te
hebbenals zij zich voor de vorige wilde getroostenmaar de heer Dercksen
heeft op zijn standpunt volkomen gelijk, als bij zegt, dat, wanneer men met
een kleiner offer kon volstaandit nog meer te wenschen ware. Ongetwij
feld maar de vraag is juist, of men werkelijk het doeldat men zich voor
stelt, bereiken kan met eene mindere bijdrage. Ik twijfel er sterk aan. Gelooft
men dan inderdaad dat het zoo gemakkelijk zal vallen in Nederland eene
som van 3 millioen gulden te verkrijgen, als de rente-guarantie hoogstens
3 pCt. bedraagt? Wij hebben toch waarlijk ervaring genoeg opgedaan, om
te weten dat de Nederlandsche kapitalisten weinig genegen zijn zich tevre
den te stellen met zulk eene lage rente, ook al is de zaak van uitnemend
belang, zoolang zij in de Amerikaansche spoorwegfondsen, of in welke an
dere papieren ookeen veel hoogere rente bedingen kunnen. Had ik de
zekerheid dat door een subsidie in aandeelen van 2 ton toe te staan het
benoodigd kapitaal van 3 millioen zou worden verzekerd, ik zou de eerste
zijn om te vragen: waarom dan meer gegeven? Maar ik ben er volstrekt
niet van overtuigd dat, zelfs met een subsidie van 2J ton, als thans wordt
voorgesteld, de vereischte som verkregen zal worden. Daartoe zal inspan
ning van alle krachten noodig zijn. Iedereen zal zich opofferingen moeten
getroosten om het kapitaal van 3 millioen bijeen te krijgen. Zoo wij, ge
meente Leidennu beginnen met te vragenis twee ton misschien ook ge-
67