om door particuliere deelneming te verkrijgen een kapitaal van drie mil-
lioenen guldenwaarop zij den aanleg van den spoorweg schatten
dat zij zich daarom wenden tot U, Mijne Heeren, aan wie zij het
groote nut van het ontwerp niet behoeven te belogen, met vorken eer
bied verzoekende, dal het U moge behagen hun voornemen uit de ge
meentefondsen krachtig te ondersteunen op die wijze, welke het meest
in het belang der gemeente wordt geacht.
't welk doende,
De Bordes.
Den 22SWn October 1872. L. A. J. W. Sloet.
Leiden, 15 November 1872.
In uwe vergadering van 14 November jl. werd besloten het adres van
de heeren J. P. De Bordes, C. F. W. Wiggers van Kerchem en Mr.
L. A. J. W. baron Sloet, verzoekende uit de gemeente-fondsen onder
steuning te ontvangen ten behoeve van hun plan tot aanleg van eenen
spoorweg van Leiden naar Utrecht langs de zuidzijde van den Rijn, ten
fine van praeadvies te stellen in handen van Burgemeester en Wethou
ders en van de Commissie van Financiën.
Na de ten vorige jare en in den loop van dit jaar door den Raad over
eenkomstig de adviezen van onze collegiën genomen besluiten ten aan
zien van de ontwerpen tot aanleg van een spoorweg van Leiden naar
Utrecht, zal het wel niet noodig zijn thans nog het belang te bespreken
hetwelk voor deze gemeente gelegen is in de tot standkoming van eene
spoorweg-communicatie met de zoo welvarende Rijnstreek en het mid
den des landsen evenmin te betoogen dat dit belang eene geldelijke
ondersteuning uit de gemeente-fondsen alleszins rechtvaardigt.
Wij zijn nog steeds ten volle overtuigd van de wenschelijkheid dat de
bovenbedoelde verbinding moge tot stand komen en twijfelen er niet aan
of de overgroote meerderheid van uwe vergadering zal deze zienswijze
deelen.
Het geldt derhalve thans alleen de vraag of de wijze waarop adres
santen aan hun plan wenschen gevolg te geven, gegrond uitzicht ople
vert dat de eventueel te verleenen ondersteuning inderdaad zal strekken
in het belang van deze gemeente en wel in verhouding tot de geldelijke
opoffering welke de gemeente zich daardoor zoude moeten getrooslen.
Zonder aarzelen meenen wij die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden.
Toen de heeren Knijff en Kapteyn zich in den aanvang van dit jaar
tot uwe vergadering wendden met hel verzoek de door de gemeente ge
nomen inschrijving in de leening ten behoeve van den door hen aan te
leggen spoorweg LeidenUtrecht, te verhoogen, ontwikkelden wij in ons
advies van den 7den Mei jl. een tal van bezwaren tegen de inwilliging
van hun verzoek.
Van al die bezwaren kan er geen legen het thans aanhangig ontwerp
worden aangevoerd.
Ten betooge daarvan wijzen wij slechts op de navolgende punten.
De exploitatie zal worden opgedragen aan eene buiten allen twijfel so-
lidie spoorwegmaatschappij, n. 1. die van den Rijnspoorweg, waardoor
de groote moeijelijkheden die hel gevolg moeten zijn van de exploitatie
eener kleine spoorwegonderneming door de op te richten vennootschap
zelve, worden vermeden.
De lijn zal slechts worden aangelegd tot Woerden en alzoo het be
zwaar vervallen, aan het ontwerp Knijff—Kaptijn verbonden, dat tus-
schen Woerden en Utrecht naast den Rijnspoorweg een tweeden, onnoo-
digen weg moest worden aangelegd.
Het valt in het oog dat door een eri ander de kosten van aanleg en
exploitatie thans met een zeer aanzienlijk bedrag zullen worden verminderd
terwijl bovendien de wijze waarop de vroegere concessionarissen genoodzaakt
werden het vereischt kapitaal op te nemen, de door hen geprojecteerde
lijn buitengewoon kostbaar moest maken, hetgeen ten aanzien van de
tegenwoordige ondernemers in geenen deele het geval is.
Eindelijk wordt thans door de Rijnspoorwegmaatschappij aan de aan
deelhouders eene minimum zuivere opbrengst van f 3000 per mijl of
3 procent van het benoodigd kapitaal van drie millioen gewaarborgden
zal hetgeen verder de weg zuivei opbrengtvolgens eene afdalende schaal
in het adres nader omschreven, worden verdeeld tusschen de exploitee-
rende maatschappij en de vennootschap.
Met hel oog op deze omstandigheden zal het uwe vergadering wel niet
bevreemden, dat wij, nu de concessie Knijff—Kaptijn is vervallen en
derhalve ook het daarvoor aangeboden subsidie, thans tol u komen met
het voorstel om der adressanten onderneming, van gemeentewege gelde
lijk te ondersteunen, en wel door deel te nemen in de uit te schrijven
geldleening.
Bij de overweging lot hoedanig bedrag door de gemeente zoude belmo
ren te worden ingeschreven, hebben wij gemeend het beginsel te moeten
volgen van hetwelk men is uitgegaan bij de behandeling der aanvragen
van de heeren Knijff en Kaptijn.
Toen in de raadsvergaderingen van 31 Juli 1871 en 17 Januari jl. tot
eene inschrijving van 200,000 werd besloten, werd op een dividend van
ongeveer 2\ procent der aandeelen gerekend, en werd eene opoffering van
ƒ5000 per jaar voor de financieële krachten der gemeente niet te bezwa
rend geacht met het oog op hel belang van de destijds ontworpen onder
neming voor den bloei en de welvaart dezer gemeente.
Hetzelfde systeem) werd gehuldigd bij de aanbieding van een subsidie
van ƒ100,000 in de raadsvergadering van 11 Mei jl.
Nu thans een jaarlijksch dividend van 3 procent wordt gegarandeerd
zal de inschrijving, onzes inziens, zonder bezwaar tot een hooger bedrag
dan vroeger kunnen en behooren te geschieden en tot ƒ250,000 kunnen
worden opgevoerd.
Bij een rentestand van 5 procent zal dan de geldelijke opoffering voor
de gemeente in geen geval meer kunnen bedragen dan de bovengenoemde
som van ƒ5000 'sjaars.
Wij stellen uwe vergadering derhalve voor tot de vaststelling van het
hierna volgend concept-besluit over te gaan:
De Raad der gemeente Leiden;
Gezien het adres van de heeren J P. De Bordes, C. F. W. Wiggers
van Kerchem en Mr. L. A. J. W. baron Sloet, verzoekende ondersteu
ning uit de gemeente-fondsen ten behoeve van hun plan tot aanleg van
een spoorweg van Leiden naar Woerden;
Overwegendedat de tot standkoming van dit plan geacht moet worden
in het belang der gemeente te zijn;
dat de voorloopig aan de heeren P. C. Knijff en A. Kaptijn te Woer
den verleende concessie tol aanleg van eenen spoorweg van Leiden naar
Utrecht is vervallen, als zijnde die concessie niet op dén bepaalden tijd
aanvaard;
dat dientengevolge mede als vervallen moet worden beschouwd het
Raadsbesluit van 11 Mei 1872, waarbij aan bovengenoemde voorloopige
concessionarissen ten behoeve van hunne onderneming een subsidie van
ƒ100.000 uit de gemeentekas is aangeboden geworden;
Heeft besloten:
I. Burgemeester en Wethouders te machtigen om voor een bedrag
van tweemaal honderd vijftig duizend gulden in aandeelen deel te nemen
in de geldleening welke tot den aanleg van den spoorweg LeidenWoerden
zal worden aangegaan door de naamlooze vennootschap té dien einde door
adressanten op te richten, en zulks onder de navolgende voorwaarden:
1°. dat aan Burgemeester en Wethouders zal zijn gebleken dat de
voorwaarden der geldleening in hoofdzaak samenstemmen met die welke
door adressanten in hun adres en bij de nadere mondelinge zamenspre-
kingen met het Dagelijksch Bestuur zijn opgegeven;
2°. dat in geen geval de gunning van den aanleg geschiede zoogenaamd
a, forfait en er derhalve van betaling in aandeelen of obligatiën geen
sprake zal zijn,
3°. dat wanneer de benoodigde som niet in aandeelen zal kunnen wor
den geplaatst, maar de uitgifte van obligatiën noodig zal blijken,
de gemeente bevoegd zal wezen hare inschrijving in aandeelen geheel of
gedeeltelijk te verwisselen in eene inschrijving van obligatiën;
4°. dat Burgemeester en Wethouders zich zullen hebben verzekerddat
de verbinding van de nieuwe spoorbaan met den Hollandschen ijzeren
spoorweg te Leiden en het doorloopend rechtslreeksch verkeer tusschen
beide wegen voor personen, goederen en vee werkelijk zal verkregen
worden
5°. dat de betrekkelijke Raadsbesluiten de goedkeuring van HH. Ge
deputeerde Stalen van Zuid-Holland zullen hebben verworven.
U. Te bepalen dat dit besluit zal geacht worden te zijn vervallen,
wanneer de definitieve concessie lot aanleg van bedoelden spoorweg niet
vóór of op den fsten Maart 1873 aan de adressanten zal zijn verleend.
De Commissie van Financiënenz. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
Ook namens,
WlGGERS VAN KeRCHEM
buiten 'stands.