HAMWEH VAK DEN 61HEENTEBAAD VAN LEIDEN. 53. INGEKOMEN STUKKEN ter inzage van de leden nedergelegd. N°. 310*. Leiden, 11 November 1872. Wij kunnen ons geheel vereenigen mei hel rapport van Burgemeester en Wethouders, betrekkelijk het adres van Diakenen der Nederduitsch Hervormde gemeente alhier, houdende verzoek om te worden vrijgesteld van de voor het gebruik van gemeentegrond, krachtens de raadsbeslui ten van 8 Maart I860 en 2 Mei 1861lot dus verre geheven wordende jaarlijksche recognitiën. Wij geven uwe vergadering mitsdien in overweging om, op de gron den in het rapport vermeldafwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N*. 811*. Leiden, 11 November 1872. Ten aanzien van het adres van den heer P. Engels alhier, houdende verzoek dat hem de levering van schrijf- en bureaubehoeften voor de gemeente worde opgedragen, zijn wij met Burgemeester en Wethouders van oordeel, dal er in casu geen termen bestaan om aan dit verzoek gunstig gevolg te geven. Nu de onderhandsche continuatie der leverantie verzocht wordt legen een verhoogd tarief, zal ook, onzes inziens, het verzoek, al ware het alleen op dien grond, behooren te worden afgewezen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 812*. Leiden, 11 November 1872. Burgemeester en Wethouders zijn, blijkens hun rapport omtrent het adres van den heer van Dijk, van oordeel dat het niet raadzaam is de verordeningen op de heffing van schoolgeld overeenkomstig het voorstel van adressant in dien zin te wijzigen, dal de vermindering van school geld wegens gelijktijdig schoolbezoek van 2 of meer kinderen uit één gezinook daar worde toegepast waar dit schoolbezoek geldt eenerzijds eene school voor meer uitgebreid lager onderwijs en anderzijds de Hoogere Burgerschool. De zienswijze van het dagelijksch bestuur wordt door ons niet ge deeld integendeel meenen wijdat het voorstel van den adressant op zeer aannemelijke gronden steunt. Burg. en Weth. hebben zeker gelijk als zij beweren, dat de vermindering van schoolgeld bij het bezoek der school door meerdere kinderen uit één gezin is eene exceptie op den algemee- nen regel en daaruit volgt ongetwijfeld, dat die exceptie niet verder kan gelden dan werkelijk bepaald is. Naar de bestaande verordeningen zoude derhalve in geen geval eene vermindering van schoolgeld, als de adressant bedoelt, kunnen worden in toepassing gebracht. Het is evenwel juist de vraag of die verordeningen goed zijn en of zij de exceptie zoover, maar ook niet verder, uitstrekken dan de aard der zaak medebrengt. Hieraan twijfelt de adressant en, naar het ons voorkomt, op goede gronden. Burgemeester en Wethouders beweren dat het hier eigenlijk zoude gelden eene gunst bewezen aan hoofden van min of meer talrijke gezin nen; ware dit het geval, dan zoude de geheele exceptie behooren te vervallen, want gunstbetoon ligt allerminst op onzen weg. In werkelijkheid is het echter anders; de exceptie is geen gunst, maar eene consequente toepassing van het systeem omtrent de heffing van schoolgelden aangenomen. Immers dat systeem heeft ten doel het bedrag der schoolgelden niet te laten afhangen van de kosten van hel onderwijs, nog minder van de waarde van dat onderwijs, maar enkel van de draagkracht der onderscheidene klassen van onze bevolking, voor welke men deze of gene school bestemt. Men wil dat "die klassen de voor haar bestemde school werkelijk kunnen gebruiken, en om dat mogelijk te maken, moeten de schoolgelden binnen haar bereik vallen. Wie zich op dat standpunt stelt en bij de vaststelling van de betrekkelijke verordeningen heeft men dit inderdaad gedaan moet natuurlijk tol de conclusie komen, dat wanneer eenig school geld, stellen wij f 30, voor zekere klasse van burgers past, die klasse vermoedelijk niet in staat zoude zijn dezelfde som van f 30 drie of viermaal te betalen. Toch wenschle men dat al de kinderen der be doelde klasse de voor hen bestemde school zouden bezoeken en dus bleef er niet anders over dan omvoor dit gevalgetrouw aan hel aan genomen systeemhel schoolgeld voor meerdere kinderen uit één gezin le verminderen, en wel zooveel als noodig was om te blijven binnen de grenzen van de vermoedelijke draagkracht der ouders. Zijn deze beweringen juist, dan zal men moeten toegeven dat het er eigenlijk niets toe doel of al de kinderen uil één gezin dezelfde soort van scholen bezoeken dan wel verschillende soorten. De ratio legis blijft volkomen dezelfde; men moet het schoolgeld tot zoodanig bedrag vast stellen als noodig is om dit le verkrijgen: dat de schooldeuren niet ge sloten blijven juist voor hen voor wie die scholen bestemd zijn. Dat deze onze zienswijze geheel strookt met de opvatting van den Gemeenteraad, kan ten overvloede blijken uil het Baadsbesluil van 20 November 1862, dat een soortgelijk geval als ons nu bezig houdt, op soortgelijke wijze besliste als wij voorstellen. Immers dat besluit bracht eene wijziging in de Verordening op de heffing van schoolgeld van 1872. 9 Augustus 1860, ten einde onder meerderen de daarbij toegestane vermindering van schoolgeld op de scholen onder litt. c en d vermeld voor twee of meei kinderen uit één gezin, gelijktijdig ter school gaande, ook dan van toepassing te maken, wanneer het kinderen van beiderlei sexe geldt, die verschillende scholen bezoeken waar een gelijk schoolgeld geheven wordt. De Raad was toen van oordeel dat dezelfde reden waarom zij die óf twee jongens óf twee meisjes ter school zonden, vermindering van schoolgeld erlangenook bestond voor hendie een jongen en een meisje getijklijdig hel onderwijs op die scholen deden genieten. De onregelmatigheid in het hier behandeld adres aangewezen is van denzelfden aard als de bovenbedoelde. Wil men consequent zijn dan moet die ook op dezelfde wijze worden uit den weg geruimd, al is het ook waar dal daaruit voor de gemeente geldelijk nadeel, volgens schat ting ongeveer ƒ600, moet voortvloeien. Op vorenstaande gronden geven wij u in overweging op het verzoek van adressant gunstig le beschikken, en Burgemeester en Wethouders mitsdien uit le noodigen aan uwe vergadering dienovereenkomstig de noodige voorstellen te doen tot wijziging van de verordeningen op de heffing van schoolgeld. Bij de behandeling van het onderwerpelijk verzoek deed zich in onze commissie nog de vraag voor of hel tarief der schoolgeldenzooals het hier beslaatwel in alle opzichten aan de behoeften voldoet. Ook al houdt men vast aan het beginsel dat bij dit tarief enkel gevraagd moet worden naar het vermogen der ouders om schoolgeld op te brengen, ook dan nog meende men daarin eenige onregelmatigheid te bespeurenwelke misschien zou kunnen worden weggenomen. Intusschen begreep uwe Commissie niet alleen dat het hier de plaats niet was om deze quaestie uil le makenmaar ook dal herziening van het tarief eene zaak is zoo moeilijk en zoo teeder, dat die in elk geval niet dan na rijp overleg en na een grondig onderzoek van al de gevolgen, welke die herziening kan opleveren, zou kunnen worden afgedaan. De Commissie van Financiën enz. N°. 215. Aan het Bestuur der gemeente Leiden. Mijne Heeren! Geven zeer eerbiedig te kennen: J. P. De Bordes, oud-Hoofd-Ingenieur voor den aanleg van een spoor weg van Samarang naar de Vorslen-Landen C. F. W. Wiggers van Kerchem, oud-President der Java-Bank, en Mr. L. A. J. W. Baron Sloel, oud-Gouverneur-Generaal van Neder- landsch Indië, wonende de eerste te 'sGravenhage, de anderen te Leiden, dat zij het voornemen hebben opgevat te trachten langs de zuidzijde van den Rijn een spoorweg te leggen, uitgaande van het station van'de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij te Leiden en eindigende bij dat van de Nederlandsche Rijnspoorweg-Maatschappij te Woerden, dat het in hun plan ligt te plaatsen een hoofdstation bij de voormalige Koepoort te Leiden, zoodanig dat het in verbinding komt met alle water wegen in en om die stad en zoo gerieflijk mogelijk voor den handel in gericht; en verder stations of halten te Hazerswoude bij de brug te Kou dekerk, te Alphen, Zwammerdam en Bodegraven, en verder op die punten, waarvan het nut en de noodzakelijkheid, om rechtstreeks in hel spoor wegverkeer te deeleuzullen blijken en met een goede exploitatie overeen te brengen zijn, dat zijom een overzicht te gevenhierbij overleggen eene kaart waarop de richting met eene roode lijn is aangewezen dat de Minister van Binnenlandsche Zaken hun de voorwaarden heeft medegedeeld waarop hij, in de aangegeven richting, hel verleenen eener concessie zal bevorderen, welke voorwaarden de adressanten vóór den gestelden termijn den ls,en Maart van het volgende jaar zullen aanvaarden zoodra er zekerheid is, dat de noodige gelden voor den aan leg van den spoorweg beschikbaar zijn, dat de spoorweg gemaakt zal worden op de wijze als voor een goeden spoorweg met zijn loebehooren een vereischle is en waarvoor die van Gouda naar den Haag tot model zal dienen, zullende echter alle noode- - looze weelde bij de inrichting der stations en halten vermeden worden dat de spoorweg, die eene lengte zal hebben van ongeveer -30 mijlen, te kort is om, met uitzicht op voordeel, in eigene exploitatie genomen te worden, waarom adressanten zich in verbinding hebben gesteld met de directie van de Nederlandsche Rijnspoorweg-Maatschappij, met wie zij de grondslagen van een contract van exploitatie hebben gelegd, waarvan eene der hoofdbepalingen is, dat die maatschappij, zoodra de spoorweg in exploitatie is, waarborgt jaarlijks eene minimum zuivere opbrengst van ƒ3000 per mijl, zullende verder hetgeen de weg zuiver opbrengt verdeeld worden volgens eene afdalende schaal, zoodal de onderneming van adressanten van de netto opbrengst boven de ƒ3000 zal ontvangen van ƒ500 800/o en afdalende tol 50%, wanneer de netto opbrengst f 7000 en meer is boven de ƒ3000. dat de adressanten wenschen op te richten eene naamlooze vennoot schap, waarvan het kapitaal verdeeld zal zijn in actiën of aandeelen van ƒ1000 of' onderdeelen daarvan, en waaraan zij zoowel de concessie als het exploitatie-contract zonder eenige ontgellenis zullen overgeven, dat de spoorweg gelegd zal worden door kostbare landerijen en'bij het stijgen der prijzen van alle materialen onder de duren gesteld moet worden dat adressanten zich dan ook geenszins de moeielijkheid ontveinzen, 65

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 1