ik de eer had lid dezer vergadering te zijn, zeker wel 25 maal is voorge komen dat men zich op geheel buitengewone omstandigheden beriep, al was het dan ook maar om kwijtschelding van boeten te erlangen. Het begrip van buitengewone omstandigheden is zoo elastiek, dat men niet licht kan zeggen hoe ver het eigenlijk wel reikt. En wat nu betreft de bewe ring: wij zijn zedelijk verplicht den aannemers hun geheel verlies te ver goeden, dat gaat, dunkt mij, te ver. Ik erken zulk eene zedelijke ver plichting nu evenmin als in elk ander geval, waarin de aannemer bewijst dat hij buiten zijne schuld schade geleden heeft. De heer Le Poole. Mijne zienswijze is verschillend van die van den heer Buys. Naar mijn oordeel is alleen het voorstel van Burgemeester en Wet houders consequent. Zij zeggen: wij erkennen de billijkheid van het ver zoek en vergoeden daarom het geheele verlies. De Commissiën van Finan ciën en van Fabricage daarentegen zeggenook wij erkennen dat de in deze te nemen beslissing op gronden van billijkheid zal behooren te rustenen niet zoozeer op het streng recht, maar toch willen"zij slechts voor een ge deelte vergoeden. Mij dunkt, dat is juist niet consequent gehandeld, dat is een hinken op twee gedachten! Wilt ge billijk zijn, wees dan ten volle billijk. Ik zal om die reden voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders stemmen. Men moet toch ook niet vergeten dat de ƒ1400, als het bedrag van de onvoorziene uitgaven van het werk wel door de heeren Liernur en de Bruyn Kops zijn geraamdmaar zonder dat zij ten volle konden weten welke buitengewone omstandigheden zich later zouden voordoendoordien zij met den plaatselijken toestand onbekend waren. De heer Hartevelt. Volgens den heer Le Poole moet men zich ver eenigen met het laatste voorstel van Burgemeester en Wethouders; komt men tot aanneming van het voorstel van de Commissiën van Fabricage en van Financiëndan hinkt men op twee gedachtennaar zijne meening. Laat ik vooraf zeggen, dat de zaak zich niet heeft toegedragen zooals de heer Goudsmit meent, namelijk dat, nadat de aannemers zich verbonden hadden, eerst ^andere mededingers voor het werk zijn komen opdagen. Dit was geenszins het geval. Reeds vooraf hadden zich anderen voorgedaan en, wat erger is, men heeft ze niet laten mededingen. Dat was juist ook een van de redenenwaarom in der tijd de heer Ëigeman tegen de opdracht stemde, en ik zal de leden van den Raad toch niet behoeven te herinneren dat dit juist de oorzaak is geweest, waarom eenige fabrikanten en aanne mers in deze gemeente zich bij adres gewend hebben tot Gedep. Staten om op te komen tegen die onderhandsche aanbesteding. Ware men tot publieke aanbesteding overgegaan, dan had er nu van geen vergoeding sprake kunnen zijn. In de vergadering der Commissie van Financiën gal ik als mijn oordeel te kennen, dat men in deze niets behoefde toe te staanen wel hoofdzakelijk om de clausule in de overeenkomstdie als ongelukkig in deze vergadering wordt gesignaleerd door den Voorzitter van Fabricage. Het, mijns inziens, zoo juist uitgewerkte rapport van de Com missie van Fabricage heeft mij tot de daarin ontwikkelde zienswijze over gehaald. Daarin wordt gezegd: voor onvoorziene uitgaven waren f 1400 toegestaan, het is gebleken, dat er ƒ2904 onvoorziens is uitgegeven. Hoe wel nu niet verplicht om eene schenking van ƒ1504 temaken, zoo beslaan hier alle redenen van billijkheid en adviseerde ik mede hiertoe, maar door meer toe te staandan voor onvoorziene uitgaven is gebleken noodig te zijn zouden wij recht geven aan de bezwarendoor de adressanten in hun verzoekschrift aan Gedep. Staten ontwikkeld. Zouden wij zoo doende niet met hen moeten zeggen: nu, ja, op die manier kan iedereen aannemer worden, wanneer hij later, hetgeen hij te min heeft ingeschreven, toch van de gemeente terugkrijgt. Het voorstel van de Commissiën van Fabricage en van Financiën hinkt dus en dat was wat ik wenschte te betoogefl geenszins op twee gedachtenmaar het berust op eene consequente door voering van hetgeen onder onvoorziene uitgaven moet begrepen worden. De Voorzitter. Het is volkomen waar wat de vorige spreker zeide,dat zich fabrikanten gewend hebben tot Gedep. Staten om op te komen tegen de onderhandsche aanbestedingmaar wat was hier het geval. Het goldt hier geen gewoon werkhet betrof het nemen van een proef met een stelseldat op den gezondheidstoestand van de gemeente Leiden een overwegenden invloed kon nitoefenen. Moesten wij nu zoodanig belangrijk werk, waarop de aandacht van geheel het land gevestigd wasmaar prijs geven aan den eersten den besten aannemer? Van de proef hing veel te veel af; zij is volkomen geslaagdterwijl wij in het tegenovergestelde gevalom het zoo eens uit te drukkennog op den koop toe een dwaas figuur zouden gemaakt hebben. Deze omstandigheid mag toch ook wel eenigen invloed uitoefenen en mag de stad ook wel wat waard zijn. Ik beroep mij daarom ook op art. 139 der gemeentewet. De heer Hartevelt. Dat wij er nu met glans afgekomen zijnmijnheer de Voorzitter! wil ik volstrekt niet ontkennen, maar dat wij anders een mal figuur zouden gemaakt hebben wordt wel door u beweerd, maar niet bewezen. Wellicht zouden wij, ware het werk publiek aanbesteed, er met even veel glans en zeker met minder kosten zijn afgekomen. De Voorzitter. Dat betwijfel ik sterk; want, wanneer de inschrijving zoo laag is dat men vooruit ziet dat het werk er onmogelijk voor te leveren is, dan kan men moeielijk aannemen dat het zoo glansrijk zijn zal. Het is dikwijls genoeg bij andere aanbestedingen gebleken, dat er veel te laag was ingeschreven. Het zou mij leed doen zoo in dit geval de aannemers de lijdende partij zouden moeten zijn. De heer Cock. Eene opmerking slechts, mijnheer de Voorzitter! Men heeft bij de toelichting dezer zaak ook melding gemaakt van art. 139 der gemeentewet. Ik heb dat artikel eens opgeslagenmaar ik kan niet inzien dat dit van invloed hier kan zijn. Ik lees in art. 139 dat de Kaad «besluit tot het verleenen der kwijtscheldingdie krachtens de wet of eene overeen komst of op gronden van billijkheid, toekomt aan hen, die hebben aangenomen ten behoeve der gemeente iets te doen of te leveren." Er wordt daarin dus gesproken van «kwijtschelding." Maar het betreft hier geen kwijtschelding. Van kwijtschelding kan alleen sprake zijn als iemand eene boete beloopen heeft, zoo als dit bij aannemingen dikwijls gebeurt, zoo als bij voorbeeld bij te late leveringen of dergelijken. Maar dat is hier niet het geval. Ik begin er dus aan te twijfelen of wij met dat art. 139 hier wel iets te doen hebben. Hoe moet, hetgeen de gemeente den aannemers zal geven, beschouwd worden? Als een geschenk? of als het verschuldigde wegens bijwerk of als betaling van een geheel nieuw werkdat intus- schen reeds voltooid iszoodat de geheele zaak zoude neerkomen op een soort van bill van indemniteit of goedkeuring van reeds gedane betaling? De Voorzitter. Mij dunkt dat het gebracht kan worden onder de kwijt scheldingen van boete. De heer Cock. Maar er is hier van geen boete sprake. Ik zou haast bezwaar krijgen om voor een van de drie voorstellen te stemmen. De heer Buys. Een woord slechts, mijnheer de Voorzitter! Ik ben het volkomen eens met den heer Cockdat men zich hier ten onrechte op .art. 139 gemeentewet beroept. Ook mij was de onjuiste gevolgtrekking op gevallen maar ik heb er van gezwegenomdat ik geheel afgescheiden van dat artikel toch niet twijfel aan de bevoegdheid van den Raad om des noods de geheele schade te vergoeden. Ik ken althans geen artikel der gemeente wet dat het verbiedt. Trouwensalthans bij analogie zou men zich ook op artikel 139 kunnen beroepen. Immers als dit artikel aan den Raad de be voegdheid geeft een pachter diens huur kwijt te scheldendaar ligt het in den geest der wet dat de Raad ook de bevoegdheid hebbe den aannemer diens verlies te vergoeden. Ik geloof dus dat aan de bevoegdheid van den Raad om de gevraagde som toe te staanal het andere daargelatenniet kan getwijfeld worden. De heer Cock. Bij de milde uitlegging van het artikel, door den heer Buys gegeven, wil ik mij gaarne nederleggen. De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangt, zal ik in stemming brengen het voorstel van de Commissiën van Fabricage en van Financiën. Wordt dat verworpendan kan het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming worden gebragt. De heer Buys. Mijnheer de Voorzitter! Zou het niet beter wezen eerst het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming te brengen Dit toch heeft de verste strekking. Stemt men eerst over het voorstel der Commissie van Financiën, dan komt men allicht tot een onzuiver resultaat omdat niet enkel zij die meer willen geven dan de Commissie, maar ook zij die niets willen toekennen dat voorstel zullen afstemmen. De Voorzitter. Ik zal dan nu het eerst in stemming brengen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat voorstel, in stemming gebracht, wordt verworpen met 14 tegen 7 stemmen. Vóór stemden: de heeren de Fremery, Stoffels, LezwijnGoudsmit, Seelig, Le Poole en de Voorzitter. Het voorstel van de Commissie van Financiën, alsnu in stemming gebragt wordt aangenomen met algemeene stemmen, VI. Verzoek van D. van Leeuwen, om continuatie als leverancier van rivierzand en grint. (Zie Handd. 45 n°. 187.) Wordt, overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, met algemeene stemmen toegestaan. VII. Voordracht tot afstand van grond van de gedempte Binnenvestgracht tusschen de St. Jacobs- en de Koepoortsgracht. (Zie Handd. 45, n°. 188.) Wordt met algemeene stemmen aangenomen. VIII. Verzoeken om gedeeltelijke of geheele afschrijving van plaatselijke directe belasting over 1872. (Zie Handd. 42, n°. 130.) Aangenomen als voren. IX. Begrootingen der gesubsidieerde instellingen van weldadigheid voor 1873. (Zie Handd.- 42, noi. 178.) Al deze begrootingen, als: 1°. Van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis, 2°. Van het Roomsch-Catholijke Wees- en Oudeiiedenhuis, 3°. Van het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeiiedenhuis, en 4°. Van het Nederlandsch Israëlitisch Armbestuur, worden met algemeene stemmen aangenomen. Bij die sub 4° onthield de heer Goudsmit zich van stemming. X. Begrootingen der niet-gesubsidieerde gemeente-instellingen van wel dadigheid voor 1873. (Zie Handd. 44, n°. 183.) Deze begrootingen als 1». Van het Roomsch Catholijk Armbestuur, 28. Van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrou wenhuis, en 3°. Vrouwen Kraammoeders worden met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. Hiermede zijn de puntendie aan de orde gesteld waren, afgeloopen. Ik kan nog raededeelen dat ik eerstdaags de heeren hoop uit te noodigen het nieuw Akademisch Ziekenhuis te komen bezichtigen, dat weldra in werking zal treden. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. To Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 7