dat adressant, naar zijne krachten, wil beproeven, inedetewerken tot
verbetering van dien toestand
dat er een plan bestaat tot demping der Binnenvestgrachten door
adressant ten Raadhuize is kennis genomen van het ontwerp van bebou
wing, na demping;
dat adressant wenscbt te hebben een deel van den aantewinnen grond,
tot doel als bovenvermeld;
Kedenen waarom:
adressant eerbiedig vraagt, bij demping der Binnenvestgracht, kostcloozen
afstand van den grond, aangewezen ter zijde van de schooien speelplaats,
als geprojecteerd voor 12 en 14 werkmans- of geringe burgerwoningen,
alsmede den aangeplempten grond, aan het einde der Geeregracht, aanslui
tende bij de eerste 12 woningen, welke grond op het voorloopig project
onbebouwd is gelaten, en welk terrein adressant, zóó mogelijk, wenschte te
doen dienen tot gemeenschappelijk nut van de bewoners der 26 woningen.
»Op den dag van Leiden's Ontzet" 'tWelk doende,
3 October 1872. Wjggers v. Kerchem.
N°. 195. Leiden, 26 Augustus 1872.
Aan den Edel-Achtbaren Baad der Gemeente Leiden geeft met de meest
verschuldigde eerbied te kennen de ondergeteekendedat hij is bewoner
en in eigendom heeft het huis staande en gelegen op de Langegracht
get. W. 5, No. 226 (nieuw), hetwelk grenst aan de zoogenaamde Bethle-
hemspoort, get. W. 5, Nos 951— 971, waarvoor hij jaarlijks 20 recognitie
betaaltbeleefd verzoekt de declarant dat de Edel-Achtbare Raad moge
besluiten genoemde Poort aan hem in eigendom aftestaan. Hij stelt zich
ten doel om dan op dien grond met zijn aangrenzend kantoor een woonhuis
te bouwen. Mocht dit verzoek te veel bezwaar opleverengeeft hij den Edel-
Achtbaren Baad een tweede voorstel in overweging, en wel, dat hem ver
gunning werd verleend om boven meergenoemde poort en kantoor een
bovenwoning te mogen plaatsen. Met het oog op gebrek aan woningen vlei
ik mijdat de Edel-Achtbare Baad op dit mijn eerbiedig verzoek op de
een of andere wijze eeue gunstige beschikking zal willen verkenen.
't Welk doende,
Edel-Achtbare Heeren, UWEd. üw. Dienaar,
A. Blansjaar.
Leiden, 7 October 1872.
Wij hehben de eer hiernevens aan uwe vergadering over te leggen het
door ons ingewonnen rapport van de Commissie van Fabricage, betrekkelijk
het adres van A. Blansjaar, verzoekende in eigendom te bekomen de in de
stukken nader omschreven perceelen grond gelegen tusschen de Langegracht
en de Binnenvestgracht; of om, zoo daartegen bezwaar mocht bestaan, als
dan de zoogenaamde Bethlehemsstraat te overbouwen.
In overeenstemming met dit advies geven wij u in overwegingbedoelden
grond aan adressant in eigendom af te staan, tegen betaling van de daarin
vermelde koopsomenvoor het geval de adressant daartoe niet genegen
mocht bevonden wordenhem de gevraagde vergunning tot overbouwing te
verleenenmits dit geschiede onder toezicht van den gemeente-architect en
onder bepaling dat de vergunning zal worden ingetrokken, wanneer de be
langhebbende mocht afstand doen van den ingenomen grond en de thans be
taald wordende recognitie mitsdien zoude komen te vervallen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 25 September 1872.
11e Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van Adrianus
Blansjaar te berichten, dat bij beschikking van den 27 Juni 1814 aan
C. Blansjaar Jr. precario en tot kennelijk wederzeggen is vergund het inne
men van zekere dwarsstraat, genaamd de Zaksteeg, tegen betaling eener
jaarlijksche recognitie van ƒ2.63, alsmede tegen betaling eener recognitie
van f 17.55 'sjaars van de Bethlehemsstraat, beide tusschen de Langegracht
en de Binenvestgracht gelegenen dat bij raadsbesluit van 1 November
1860 die vergunning is overgegaan op Carel en Adrianus Blansjaareigenaars
der daaraangrenzende perceelen, bij het kadaster bekend onder Sectie B,
No. 1563 en 1564; dat thans geen bezwaar bestaat om aan den requestrant
in eigendom aftestaande gronden sedert meer dan eene halve eeuw in ge
bruik verleend en bij het Kadaster bekend onder Sectie B, No. 676, ter
grootte van twee aren een en twintig centiaren, benevens de Zaksteeg, die
een gedeelte uitmaakt van het perceel Sectie B, No. 1563, waarvan de
koopprijs geregeld wordt naar het 25-voudig bedrag der daarvoor betaalde
recognitie.
De Commissie heeft voor het geval dat de belanghebbende bezwaar heeft
om tegen dien koopprijs den eigendom der gronden te aanvaardengeen
bedenkingdat vergunning worde verleendtot de gevraagde overbouwing
van de Bethlehemsstraat, mits dit geschiede onder toezicht van den ge
meente architect.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Fabricage, enz.
Leiden, October 1872.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen het nevens-
gevoegd voorstel van Burgemeester en Wethouders, voor zooveel betreft
den afstand van grond aan A. Blansjaar.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiënenz.
N®. 196. Leiden, 7 October 1872.
Op de begrooting van het loopende jaar werd eene som van ƒ600 be
schikbaar gesteld ten einde daarmede de onkosten te hestrijden die be-
noodigd zouden zijn voor de restauratie der Baadzaal. Bij de vaststelling
der begrooting, was uwe vergadering van oordeel dat dit bedrag voor de
volstrekt noodige herstellingen voldoende zoude zijn. Het is evenwel ge
bleken dat meerdere uitgaven zullen worden vereischt, wanneer men althans
wenscht dat de zaal in behoorlijken staat worde hersteld.
Nadat onderscheidene daartoe strekkende plannen bij ons collegie in over
weging waren genomen, is het ons, na overleg met deskundigen, voorgeko
men dat het behoud van liet thans aanwezig Gobelin-behang het meest
passend moet worden geacht in verband met de bouworde der zaalen dat
dit behang uitnemend geschikt is om te worden gerestaureerd. De Com
missie van Fabricage is blijkens het hierbijgevoegd rapport van oordeel,
dat dit werk behoort te worden opgedragen aan den heer C. L. Windt te
's Gravenhage, en deelt verder mede dat de kosten in het geheel zullen be
dragen de som van ƒ1000, derhalve ƒ400 meer dan op de begrooting
voor 1872 is uitgetrokken geworden.
Mocht uwe vergadering zich met dit plan kunnen vereenigendan stellen
wij u voor den betrekkelijken post der begrooting met ƒ400 te verhoogen
waartoe een concept-besluit tot vaststelling van eenen staat van af- en
overschrijving wordt overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethoudersenz.
[Bij dezen staat wordt voorgesteld van Hoofdstuk XI, volgnommer 152.
Onvoorziene uitgaven, af te schrijven de som van 400, en die som over
te, schrijven op Hoofdstuk I, volgnommer 59. Kosten van het onderhouden
en schoonhouden van het gebouw of vertrekbestemd voor de vergadering
van den Baad en van Burgemeester en Wethouders, mitsgaders van de
Secretarie der gemeente.]
Leiden, 2 October 1872.
Wij hebben de eer op uwe missive van den 16 September 11., No. 654,
te antwoorden dat na de inlichtingen die ons door den heer C. L. Windt te
's Gravenhage gegeven zijnten aanzien van de herstelling van het Gobelin-
behang in de Raadkamer, wij ons persoonlijk hebben overtuigd van de
uitkomsten die zijn arbeid heeft gehad bij eene dergelijke herstelling zeven
jaren geleden verricht in eene der zalen van het stadhuis te Haarlem.
Op grond van een gedaan onderzoek en verkregen inlichtingenmeenen
wij te mogen vertrouwendat de heer Windt genoegzame bekwaamheid
bezit, om aan hem op te dragen het restaureeren van het Gobelin-behang
en wat verder noodig is, om dat vast te hechten in de Raadkamer, zoodat
die zaal geheel in den antieken bouwtrant kan worden hersteld waarmede
een termijn van minstens vier maanden zou verloopen en waarvan de kosten
het bedrag van 550 niet zouden te boven gaan.
Inmiddels zou het verf- of schilderwerk zoowel als het kroon- of stuka
doorwerk kunnen worden verricht, maar aangezien voor een en ander meer
kosten zullen moeten worden besteed dan de toegestane 600 zal het
noodig zijn die som tot 1000 te verhoogen.
Aan den Heer Burgemeester De Commissie van Fabricage, enz.
dezer Gemeente.
N®. 197. Leiden, 9 October 1872.
Nadat in uwe vergadering van den 15 Augustus dezes jaars besloten was
tot de benoeming van een leeraar in de staatswetenschappen en geschiedenis
of in de staatswetenschappen en aardrijkskunde, aan de hoogere burger
school, op eene jaarwedde van ƒ1600, hebben wij eene oproeping van
sollicitanten gedaan. Wij leggen hiernevens de stukken over van hen die
zich daartoe hebben aangemeld.
Naar het eenparig oordeel van de plaatselijke Commissie van toezicht
en den Inspecteur voor het middelbaar onderwijs kan slechts één der solli
citanten worden aanbevolen, zoodat op de bij de wet gevorderde aanbeve
lingslijst van benoembaren geene anderen kunnen worden gebracht.
Wij nemen alzoo de vrijheid na verboor van den Inspecteur u voor deze
betrekking ter benoeming voor te dragen den heer Mr. Francois Henri
De Veije, thans leeraar aan de hoogere burgerschool te Harlingenedoch
onder deze voorwaarde dat hij vóór het einde van den cursus 1873/74 de
acte voor geschiedenis verkrijge.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 4 October 1872.
In antwoord op uwe missive van den 9den September 1872, n°. 634,
en onder terugzending der daarbij gevoegde stukken heeft de plaatselijke
Commissie van toezicht op de scholen van middelbaar onderwijs alhier de
eer u te berichten, dat de heer Mr. F. H. De Veije haar voorkomt de
meeste aanbeling te verdienen.
Zij grondt hare meening vooral hieropdat genoemde heer onder de
sollicitanten de eenige is, die in enkele der vakken ten minste, waarmede
hij hier belast zou wordenonderwijs gegeven heeft en datzooals der
commissie gebleken is, met zeer goeden uitslag.
Hij heeft echter evenmin als één der andere sollicitanten ten volle
de vereischte bevoegdheidnaar de meeniog der commissie zou hij daarom
moeten aangesteld worden tot leeraar in staatswetenschappen en aan zijne
benoeming de voorwaarde verbonden zijndat hij binnen den tijd van één
jaar de acte voor geschiedenis verkrijge.
Namens de Commissie voornoemd
Aan Heeren Burgemeester en Wet- P. L Bijke Voorzitter.
houders der Gemeente Leiden. H. J. Hamaker, Secretaris.
's Gravenhage, 8 October 1872.
Onder terugzending van de bijlagen van uwen brief van den 7 October
jl. n°. 712, heb ik de eer te berichten, dat ik mij geheel vereenig met
het gevoelen der Commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs en
met haar van gevoelen ben, dat de heer Mr. F. H. De Veijethans leeraar
aan de Hoogere Burgerschool te Harlingen, de eenige is, die kan worden
aanbevolen als leeraar in de staatswetenschappen, onder bijvoeging der voor
waarde dat hij binnen een zekeren termijn bevoegdheid verkrijge voor
onderwijs in Geschiedenis. Ik geef u evenwel in overweging of de door de
Commissie gestelde termijn van één jaar niet wat kort is; feitelijk toch
zal de heer De Veije dan in Mei 1873, dat is over een half jaar, examen
moeten doen. Het ware dus misschien wenschelijk dien termijn te stellen
op anderhalf jaar of nog liever vóór het einde van den cursus 1873/74.
Aan Burgemeester en Wet- De Inspecteur van het middelbaar onderwijs
houders van Leiden. Steyn Parvé.