ken omslag, niet anders dan menwanneer andere inkomsten der gemeente zijn toegenomen, deze aanwendt tot ontheffing der burgerij. Vermindert men daarentegen om de belastingen de gasprijzenzoo verlaat men het terrein dat men zich zelf gekozen heeft en waarop wij nog thans staan. De Voorzitter. Ik kan mij wel vereenigen met het door den heer Goudsmit aangevoerde, mits men daarbij het oog boude op den normalen prijs van het gas en men bij daling der prijzen elders, hetgeen toch allengs- kens het geval zal zijnook de prijzen hier vermindere in gelijke mate. De heer Veefkind. Ik zal stemmen vóór het voorstel van den heer Dercksen en wanneer dat (zooals ik vrees) is verworpendannaar ik hoop met meer succes, vóór dat van Commissarissen der gasfabriek. Mijne gron den daarvoor zijn reeds door den geachten voorsteller zelf en ook door den heer Krantz uiteengezet; ik wil het debat niet noodeloos rekken en zal daarom mijne stem niet nader motiveeren. Op één enkel punt slechts wil ik nog even de aandacht vestigen. Er is hier veel gesproken over hetgeen men den normaalprijs van het gas gelieft te noemen en er zijn statistieke opgaven ter tafel gebracht om aan te toonen dat 3.50 per 1000 kub. voe ten de normaalprijs is. Wel mogelijk, mijnheer de Voorzitter, maar in elk geval hecht ik er zeer weinig waarde aan, veel minder althans dan aan de verklaring der Commissie van Einaneiën: »Het gas kost aan de fabriek weinig meer dan de helft van de som, die daarvoor den particulier wordt in rekening gebracht." Of nu 3.60 de normaalprijs is of niet, doet er in mijn oog al heel weinig toe, maar wanneer ik zie dat aan een courantartikel, waarvan zoo'n belangrijken afzet is, bijna 100 pCt. wordt verdiend, noem ik de prijsbepaling onredelijk en voel me volkomen gerechtigd om op eene belangrijke vermindering aan te dringen. De heer Dercksen. Voor de laatste maal wensch ik nog over dit onder werp het woord te voeren, ofschoon ik niet voornemens ben weder alle sprekers te beantwoorden, daar, met eenige variatie, het meest van hetgeen door hen is aangevoerdreeds was in het midden gebracht en ook genoeg zaam door mij is beantwoord. Maar ik wensch nog alleen dit te vragen of het wel juist is wat de heer Buys heeft gezegd, en of op dien gedenk- waardigen October-avond door mij verlangd is het door hem opgegeven ge deelte der winst van de gasfabriek aan de begrooting te ontnemen? Of het niet veeleer waar is, dat door mij was voorgesteld geen ƒ50,000, maar 15,000 van de begrooting met betrekking tot die winst af te nemen, in welk geval van de geraamde 55,000 juist de f 40,000 zouden zijn overgeblevendie door de Commissie van Financiën eenigszins als normaal cijfer in overweging worden gegeven. Wat den heer Bijleveld betreft, moet ik zeggen, dat, indien ik de iuridieke quaestie heb geëcarteerd, ik dat gedaan heb, meenende, dat de behandeling daarvan in deze vergadering niet noodig, zelfs minder wenschelijk, was. Ik geef den heer Bijleveld de verzekering dat geen afkeer van nadenken of gebrek aan lust tot studie mij daarvan terughielden; dat ik zelfs niet ongenegen zou zijn bij monde of geschrifte de quaestie te behandelen; maar ik herhaal tevens dat ik hier ter plaatse daarvan geen ander resultaat zou verwachten dan het te voor schijn brengen van een enkel wellicht nieuw denkbeeld en het citeren uit over dit punt bestaande literatuur, zonder dat wij de quaestie zelve tot eene besliste zouden kunnen maken. Daarbijwaarom zou ik het Dagelijksch bestuur toeroepen: //Gij moogt dat niet doen?" als ik meende met een: »Iiet is niet wenschelijk" te kunnen volstaan. De Voorzitter. In tegenoverstelling van hetgeen door sommige leden is te kennen gegevenmoet ik verklarendat ik behoor tot hendie zich verheugen dat de Baad in 1848 het besluit nam om de gasfabriek voor rekening van de stad op te richten. Het is alsof men toen reeds de financiëele moeilijkheden voorzien heeft waarin Leiden, even als zoo vele andere gemeenten, ten gevolge van de afschaffing der accijnsen, zou gera ken. Twee tonnen gouds zijn daarmede verloren. Voorwaar een aanzienlijk cijfer, en wat kreeg men door het 4/5 van het personeel daarvoor in de plaats, ƒ90,000. Er is herhaaldelijk gesproken van een normalen prijs van het gas. Van de qualiteit hoorde ik niets. Daarom wil ik mijne medeleden vooral ook wijzen op het uitmuntende gas dat in deze gemeente wordt gele verd. Leiden maakt daarin eene gunstige uitzondering op menige gemeente in ons land. In het rapport van Burgemeester en Wethouders zijnzoo ik meenvoldoende uiteengezet de financiëele bezwaren tegen de door den\ heer Dercksen voorgestelde reductie van den gasprijs. De Commissie van Financiën is het eens met ons collegie. Op dit oogenblik gedoogt de finan ciëele toestand niet om tot eene vermindering van prijs over te gaan. Ik moet mij dan ook bepaald verklaren tegen het voorstel van den heer Dercksen. De heer Driessen. Ik moet erkennen dat ik aanvankelijk nog al waarde hechtte aan de door den heer De Fremery genoemde cijfers. Nu ik echter plaatsjes hoor noemen als Grave en dergelijke, die toch met Leiden niet vergeleken kunnen wordenwordt daaraan alle waarde ontnomen, Had de heer De Fremery alleen de fabrieken opgegevendie van gemeentewege ge ëxploiteerd wordenhij zou een heel ander normaal cijfer gekregen hebben. De beraadslaging wordt hierop gesloten. In stemming gebracht, wordt het eerste punt van het rapport der Com missie van Financiën, strekkende om het voorstel van den heer Dercksen niet goed te keuren, aangenomen met 18 tegen 5 stemmen. Tegen stemden: de heeren Krantz, Driessen, Veefkind, Van Wensen en Dercksen. Het tweede punt, strekkende om het voorstel van Commissarissen der gasfabriek tot verlaging der gasprijzen vooralsnog mede niet aan te nemen wordt aangenomen met 16 tegen 7 stemmen. Tegen stemden: de heeren Krantz, Driessen, Veefkind, Van Wensen, Dercksen, Du Kieu en Eigeman. De Voorzitter. Nu blijft over het derde punt van het rapport der Commissie van Financiën. Heeft de heer Goudsmit nu daaromtrent een voorstel te doen? De heer Goudsmit. Neenmijnheer de Voorzitter. Ik heb daaromtrent geen voorstel te doenmaar ik heb er alleen over gesproken om een wenk voor de toekomst te geven. r De heer Krantz. Ik meen dat het derde punt reeds door de Commissie van Financiën is geamendeerd in dien zindat Burgemeester en Wethouders er op zouden letten bij het opmaken der begrooting. De heer De Fremery. Is het mij geoorloofd te vragen aan de Com missie van Financiën, of het nu enkel de bedoeling is, dat Burgemeester en Wethouders op de zaak zullen letten bij het opmaken der begrooting? De heer Buys. Ik kan slechts herhalen wat ik reeds zeide: de Com missie van Financiën wil nu geen debat over de quaestie, maar enkel de gelegenheid open houden om later dat debat te voeren. Van daar de uit- noodiging aan het collegie van Dagelijksch Bestuur. Meent men nu dat voor die uitnoodiging geen formeel raadsbesluit noodig isdan heb ik er volkomen vrede mede. Alzoo geene stemming verlangd wordende over het derde punt boven bedoeld is de behandeling dezer zaak daarmede afgeloopen. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering ge sloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 8