prijs van het gas voor particulieren. Is hetgeen de Commissie te dezen aanzien zeide, ook maar in een enkel opzicht weersproken? Is het niet waar, dat als de fabriek ophoudt winst te maken, de traetementen en loonen van alle personen aan de gasfabriek verbonden, verhoogd zullen moeten worden? Is het niet waar dat de gemeente aan zich zelve niet anders kan leveren dan tot den kostenden prijs? Ik heb niets gehoord dat naar eene ontkennende beantwoording van deze vragen zweemde, en zoo blijft het dus buiten kijf, dat de berekening van den heer Dercksen eene overdreven rekening was. Maar in de tweede en voornaamste plaats geldt het hier de vraag: welk karakter draagt de prijs van het gas aan particulieren geleverd. Èn de voorsteller, èn de heer Eigeman, èn de heer Krantz, doen het voorkomen alsof die gasprijs werkelijk is eene buitengewone belasting, uitsluitend op de gasverbruikers gelegd, welke deze moeten betalen in hun eigen nadeel en in het voordeel van alle andere belastingschuldigendie geen gas ge bruiken. Die opvatting nu aeht de Commissie eene dwaling. De meening was juist, toen men te Leiden nog 4.50 voor het gas betaalde, daar de gemeente toen van haar monopolie als gasleverancier misbruik maakteom den prijs te stellen verre boven het normaalbedragen in dien tijd heb ik dan ook behoord tot hendie met warmte en overtuiging samenwerkten ten einde de gasprijzen te verlagen, en dus dat misbruik van het monopolie tegen te gaan. Maar de toestand van het oogenblik is een geheel andere wij betalen nu ƒ3.50, en die prijs is, naar men vrij algemeen erkent, een normaalprijs, ook in veel grootere gemeenten dan Leiden. En zoo dit nu werkelijk het geval is en de gasfabriek slechts de gewone winsten maakt, welke ook de particuliere fabrikant zou maken als hem de leverancie van gas werd opgedragendan moet men ook niet langer bewerendat de gas verbruikers als zoodanig eene buitengewone belasting betalen. Vergun mij, mijnheer de Voorzitter, een voorbeeld ter opheldering? Gesteld eens dat de gemeente had gedaan, wat hier eenige jaren geleden particulieren deden, namelijk een broodfabriek opgericht, en dat die gemeen telijke fabriekop de gewone wijze geëxploiteerdeene jaarlijksche winst op leverde van 20.000, dan zou het resultaat voor de onderneming zijn, dat wij onzen hoofdelijken omslag met 20,000 verminderden. Maar zouden de gebruikers van het brood, uit die gemeente-fabriek afkomstig, dan kun nen beweren dat zij in den prijs van het brood eene buitengewone belasting opbrachten? Immers neen. Zij zouden den gewonen prijs van het brood betalen, maar in dien gewonen prijs lag de gewone winst, en die winst stelde de gemeente in staat minder belasting te heften. Welnu, ditzelfde is het geval met het gas. Zoo de fabriek geen gemeente-fabriek was, maar de eigendom van een particulier, dan zoudenook al kwam bij die fabriek eene tweede, de gasverbruikers blijven betalen wat zij nu betalen, en het resul taat dus zijn dat, terwijl het gas even duur bleef, de winst, nu door de gemeente genoten in handen van particulieren overging. De ingezetenen zouden dan veel meer in de belasting moeten betalen dan thans het geval isnu die winst strekt tot verlichting van lasten. Ik erken gaarne dat er in den tegenwoordigen toestand iets ongezonds ligt, en dat de gemeente eigenlijk geen industrieel behoorde te wezen; maar ik wensch vooreerst, dat men de kwaal niet erger make dan zij is en ten andere, dat men, strevende naar verandering, lette op bestaande toestanden. Ik beweer dan ook niet dat men niet dient te letten op de theorie, maar enkel dit, dat men op het gebied van regeering aan de wetenschap, dat eene theorie goed is, nog niet genoeg heelt. En als wij nu letten op den tegenwoordigen feitelijken toestand, dan, dunkt mij, is het genoegzaam bewezen dat Leiden nu niet missen kan het inkomen dat door het voorstel van den heer Dercksen voor de gemeente verloren zoude gaan. Wat nu betreft het voorstel van Commissarissen der gasfabriek; van hun standpunt beschouwd, moge het te verdedigen zijn, omdat er ook na eene nieuwe verlaging der gasprijzen nog winst overblijft, maar als leden van den Kaad hebben wij aan aie verzekering niet genoeg. Wij moeten weten of de financiëele toestand van het oogenblik gedoogt, dat wij het grootste deel van de winsten der gasfabriek opofterenen naar mijne overtuiging kan die vraag niet anders dan ontkennend beantwoord worden. Als wij staan tegenover eene winstderving van 17.000, is het dan rationeel te achten die winstderving door nieuwe prijsverlaging tot een bedrag van 25.000 op te voeren? Ik geloof het niet. Dit, mijnheer de Voor zitter tot verdediging van de voorstellen der Commissie van Einanciën komt het derde deel van de conclusie van ons rapport aan de orde, dan hoop ik ook dat nader toe te lichten. De heer De Feemeey. Commissarissen van de gasfabriek, mijnheer de Voorzitter, hebben in hun rapport dd. 5 Juni 11. met juistheid en naar waarheid doen uitkomen den toestand, zooals die zijn zal in 1873. Uit dit rapport blijkt dat de winstderving in het volgend jaar zal bedragen 17,000. Dit feit heeft mij geene vrijheid gegeven mede te gaan met het voorstel mijner mede-commissarissen om in 1873 den prijs op nieuw met 0.50 per 1000 kub. voet te verlagen; inderdaad toch wordt, ook bij behoud van den actuëelen prijs, reeds voor een goed deel te gemoet gekomen aan den uitge- drukten wensch, om minder winst te nemen. Mijne meening toch is dat, wanneer op de begrooting van het volgend dienstjaar de winst der gasfabriek op ƒ42.000, in plaats van opƒ59.000, moet worden uitgetrokken, daardoor reeds een belangrijk tekort op die begrooting ontstaan zal, een tekort dat alleen door den hoofdelijken omslag zal kunnen gedekt wordenzoodat er vooralsnog niet te denken is aan eene prijsvermindering. De heer Buys heeft den prijs die hier in Leiden voor het gas betaald wordt, genoemd den normaalprijs, en, naar ik geloof, naar waarheid. Ik heb hier toch voor mij eene opgave van den prijs van het gas in 19 ver schillende gemeenten. De gemiddelde prijs in die 19 gemeenten is 3.45 per 1000 kub. voet, en zonder ik de twee hoogste en de twee laagste prijzen er af, dan is de gemiddelde prijs in de overige gemeenten ƒ3.415 per 1000 kub. voet. Hieruit blijkt dus dat in Leiden de prijs niet zoozeer afwijkt van dien in andere gemeenten. Daarom blijf ik bij mijn gevoelen dat er vooralsnog geen drang, geen noodzaak bestaat om tot eene prijsverlaging over te gaan. Overigens ben ik zeer genegen om, wanneer de buitenge wone omstandighedendie aanleiding geven om mindere winsten te ver wachten voorbij zijn en uit de rekening kan worden aangewezen dat wij weder ƒ12.000 of ƒ17.000 meer winst van de gasfabriek trekken, eene 1872. voordracht tot prijsverlaging te ondersteunenomdat ook ik geloof dat de aanneming van een vast of nabijkomend cijfer van 50 of 40 duizend gul den, zooals door de Commissie van Financiën, sub 3*. is voorgesteld, wensehelijk is te achtenom voor te komen dat geene onvoorziene voor stellen in behandeling komendie door de toevallige af- of aanwezigheid van bepaalde leden in een anderen zin zouden kunnen worden beslist dan het meerendeel van den Kaadin het belang van een goeden financiëelen toestand, zou verlangen. Ik juich daarom het denkbeeld van de Commissie van Financiën toe en zal met ingenomenheid hare nadere inlichtingen af wachten. De heer Haetevelt, Ik acht het niet noodig het rapport van de Com missie van Financiën nader toe te lichtendaar haar geachte Voorzitter de heer Buys, dat reeds zoo juist en duidelijk gedaan heeft. Wat het besproken punt betreft nopens den normaal-prijswensch ik te kennen te gevendat ook ik geheel deel hetgeen daaromtrent door den heer de Fremery is aangevoerd en wat mij alles afdoende voorkomt. Ik wilde alleen nog daarop wijzendat de heer Dercksenzich beroepende op het voor beeld van vijf gemeentendaaronder ook heeft aangehaald Haarlem. Hij zegt daarvan: »Ten aanzien van Haarlem verdient het opmerking, dat d&ar de leverantie van gas geschiedt door eene particuliere gasfabriek, die uitste kende zaken maakt." Ik geloofdat de heer Dercksendie een man is Van groote billijkheid en rechtvaardigheidten minste hij heeft dat reeds zooveel malen doen uitkomen, zich op het voorbeeld van Haarlem niet had moeten beroepen. Het komt mij althans voor, dat hij in dat opzicht dwaalt, en niet genoeg is ingelicht. Het is mij toch gebleken, dat de gasfabriek te Haarlem een deel uitmaakt van vijf dergelijke ondernemingen van ééne zelfde maatschappijdie de winsten van de verschillende fabrieken door el kander slaat en daardoor alleen in staat is in Haarlem den prijs van het gas tegen 9 cent te leveren. Maar hoe kan de heer Dercksen zeggen, dat de fabriek te Haarlem alleen zulke uitstekende zaken doet De heer Derck sen heeft zich verder gemakkelijk afgemaakt van de opoffering van ruim ƒ50,000, indien het gas tot den kostenden prijs wordt verstrekt. Hij zegt daaromtrent: «Maar, vraagt men wellicht, is het niet te diep ingrijpen in de financiëele huishouding der gemeente, wanneer men op deze wijze met een enkel verordeningsartikel ƒ50,000 wegwerpt, die men thans zoo ge makkelijk int, en zouden die op andere wijzen zoo moeilijk te verkrijgen zijn? Ik geloof het niet." Ik voor mij geloof het wèl. Het komt mij voor, dat die ƒ50,000 niet zoo gemakkelijk op andere wijze zullen te ver krijgen zijn, allerminst van de kleine gasverbruikers, die er weinig mede zullen gebaat zijnen die dan te gelijk meer door den hoofdelijken omslag zouden moeten worden getroffen. De groote gasverbruikers, ja, die zouden zeer gebaat worden, hoewel die nu reeds niet meer dan 2,97J betalen; onder hen zal men er vinden, die ƒ800 a ƒ1000 'sjaars minder aan gas zullen betalen, en in den hoofdelijken omslag slechts ƒ200 meer zullen aangeslagen worden; particulieren daarentegen die in hunne huizen voor ƒ80 a 100'sjaars aan gas gebruiken, winnen bij het leveren tot den kos tenden prijs ƒ30 a ƒ40, maar worden daarentegen met ƒ200 in den hoof delijken omslag getroffen; die voorbeelden zouden bij becijfering blijken, niet uit de lucht gegrepen te zijn. En nu zoude ik wel eens willen weten, welke andere belasting dan de vigeerende hier zou zijn in te voerenom in het te kort van ruim 50 m. te voorzien. De ondervinding, dunkt mij, heeft geleerd, dat het niet gemakkelijk is in Leiden een ander soort van belasting in te voeren. Ten slotte noem ik hetgeen meer dan de kostende prijs voor het gas wordt betaald, geene belasting, het is de gezonde en normale prijs, die verbruikers betalen voor eene gewenschte goede waar. De heer Keantz. Nog slechts een paar opmerkingen, wat den normaal prijs betreft: te Haarlem is de prijs 2.55, te Utrecht ƒ1.98. De Haar- lemsche fabriek moet dus zeker goede winsten makenhetgeen ook hieruit blijkt dat in de gemeente Haarlem spraak is van het oprichten eener eigene fabriek, doch door de gas-compagnie worden alle mogelijke pogingen aange wend om dat te verhoeden waaruit wel blijkt van hare belangstelling. Behalve nu de billijke gasprijzen gerieft zij de verbruikers zeer door het aanleggen der pijpenwaarvoor slechts 5 pCt. jaarlijks van de kosten worden betaald. Het komt mij voor dat de plaatsen door den heer Dercksen opgenoemd, ter bepaling van den normaalprijs, zeer juist gekozen zijn, en als we daaruit zien hoe laag de prijs in Utrecht gesteld is, alwaar de fabriek nog slechts korten tijd gevestigd is, blijkt daaruit hoe onjuist de prijsberekening hier is. Utrecht handelt zooals het behoort, zal toonen wat eene gas-exploitatie ver mag en ons wel dwingen haar voorbeeld te volgen. De vergelijking door den heer Buys gemaakt tusschen een gasfabriek en een broodfabriek gaat, m. i.niet op. Een gasfabriek stelt een monopolie daar, een broodfabriek niet, want die heeft de ooncurrentie door te staan niet alleen met de bak kerijen in de gemeentemaar ook met fabrieken in naburige gemeenten gevestigd, zooals ook werkelijk plaats heeft. Die beide zaken zijn dus niet voor vergelijking vatbaarmaar de ondervinding zal leeren datal bestaat er nu ook eenig verschil over de waardeering der belasting, het publiek al meer en meer zal inzien dat de gasprijs is eene belasting op de verbruikers en niets anders. De heer Cock. Ik wensch, mijnheer de Voorzitter, met een paar woor den de stem te motiveeren, die ik over het voorstel van den heer Dercksen en over de drie punten van de conclusie van het rapport der Commissie van Financiën zal uitbrengen. Het standpunt dat ik in deze quaestie inneem is, geloof ik, genoegzaam bekend aan de leden van den Kaad, daar ik in de gelegenheid was het herhaalde malen uiteen te zetten. Nog pas kort na lid] geworden te zijn van den Kaad kwam toch deze quaestie reeds aan de orde, in 1869 op nieuw, en bovendien kwam ze herhaaldelijk bij de begrooting ter sprake. Mijn standpunt is eenvoudig dit: eene gemeente moet geene industriëele ondernemingen drijven en beheerenhet ligt niet op haren weg industrieel te zijn. Ik beschouw het dan ook als een onge luk, wanneer zij genoodzaakt is dit te doen, en in zoo ver stem ik volkomen in met de lessen der staathuishoudkunde op dit punt. Doch wanneer nu eenmaal, zoo als hier te Leidenhet feit aanwezig is en de gemeente eenmaal industrieel isdan zie ik niet indat de gemeentequa industrieelminder winst zoude mogen maken en van slechter conditie zoude moeten zijn dan elk ander particulier industrieel. Nu onze gemeente eenmaal in het bezit 35

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 5