HANDEWffiEN VAN BEN 6EHEEHTERAAD TAN LEIDEN. 29. INGEKOMEN STEKKEN, ter Inzage van de leden nedergelegd. N°. 120*. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders hebben in hun brief dd. 17 dezer, aan uwe vergadering gericht, hun gevoelen bloot gelegd omtrent het voorstel van ons geacht medelidden heer Dercksenstrekkende om den prijs van het gas, van 3,50 per 1000 kub. voeten tot op 2,terug te brengen. De conclusie waartoe Burgemeester en Wethouders komen is, dat zij zich niet alleen niet kunnen vereenigen met dat voorstel maar ook be zwaar hebben tegen de voordracht van Commissarissen der gas-fabriek, die eene prijsverlaging van vijftig centen per duizend kubieke voeten in overweging geven. Geroepen tot het uitbrengen van praeadvies, hebben wij de eer uwe vergadering het volgende als uitdrukking van onze meening omtrent de verschillende voorstellenhier bedoeldmede te deelen. De heer Dercksen heeft bij de toelichting van zijn voorstel een zeer zuiver en daarom ook zeer sterk standpunt ingenomen. Het beginsel dat hij voorstaat wij erkennen het gaarne is op zich zelf volkomen deug delijk en hij wil dat goede beginsel met strenge consequentie hebben toe gepast. Stonden wij voor eene nieuwe zaak, dat wil zeggen, gold het de oprichting van eene nieuwe stedelijke gas-fabriek, wij zouden ons onvoor waardelijk aan zijne zijde scharen en meenendat bij de exploitatie van zulk eene nieuwe fabriek geen andere beginselen mochten gelden dan de door hem verdedigde. Intusschen de bestaande toestand is een andere en op dien toestand be hoort gelet te worden. De heer Dercksen maakt zich dunkt ons veel te gemakkelijk van de zaak af, wanneer hij, erkennende dat zijn voorstel een geldelijk verlies van minstens ƒ50000 zal opleveren, verklaart: «Men moet den moed zijner overtuiging bezittenen mijne overtuiging is dat de gemeente geen zoodanige winsten mag blij ven trekken van de gas-fabriek als tot dusverre door haar werden genoten." Op theoretisch gebied, waar het te doen is om het belijden van wat men voor waarheid houdt met al de gevolgen daaraan verbondenmoge zoodanige verklaring voldoende zijn op het gebied van de praktijk is zij het niet. Indien men onvoorwaar delijk wilde afschaffen alles wat krachtens een gebrekkig beginsel bestaat regeering van stad en staat beiden zou eene onmogelijkheid worden. Men moet dus naar meer vragen dan naar het beginsel alleen. Men moet vra gen of de bestaande toestand het toepassen van een zuiver stelsel verdraagt en niet enkel de kwaal maar ook het geneesmiddel toetsenten einde te weten of het laatste niet misschien nog meer nadeelen oplevert dan de eerste. Dit praktisch onderzoekdat toch aan de beslissing van eene praktische kwestie als wij hier behandelenvooraf moet gaanheeft de geachte voorsteller ter zijde gelatenen daarom zijn wij wel verplicht er een oogenblik bij stil te staan en te vragen: 1° hoe groot is de kwaal welke men wil genezen? en 2° welke zullen de gevolgen zijn van het ge neesmiddel dat men wenscht toegepast te hebben? Ad lum. Br bestaat al dadelijk veel verschil van meening over de vraag, hoe groot de winst van de gas-fabriek eigenlijk is? De heer Dercksen raamt die op f 70 a ƒ80,000. Is die raming juistdan zal de aan neming van zijn voorstel de gemeente niet op een verlies van ƒ50000 te staan komen, zoo als hij elders zegt, maar ten slotte werkelijk veel meer beloopenwant de zuivere toepassing van zijn beginsel en de voorsteller dringt daarop aan gedoogt niet dat er eenige winst, hoe klein dan ookvoor de gemeente overblijve. De raming is intusschennaar ons inzienveel te hoog. Vooreerst wijzen wij er opdat de heer Dercksen ook in de winst opneemt het aandeel dat daarin aan Directeur en beambten toekomt, ten bedrage van f 6810,'tls waar ook dat geld is winst; maar het is ook waar, dat de hier bedoelde uitkeering ten slotte op niets anders neerkomt dan op eene bijzondere wijze van tractementsbetaling. De laatste rekening kan alleen daarom een winst van ruim ƒ52000 aanwijzen, omdat zij slechts een deel der tractementen en arbeidsloonen onder de uitgaven bracht. Gaat men in het vervolg leveren tot den kostenden prijs, en komt dus alle winst te vervallen, dan zal het eerste gevolg van den maat regel moeten wezen, eene aanzienlijke verhooging van tractementen en loonen, eene verhooging zooal niet gelijk staande met de som van ƒ6800, dan toch die som nabijkomende. In de tweede plaats moeten wij ons eene enkele opmerking veroorloven omtrent het veel besproken en ook hier weder aangehaalde feitdat de gemeente, welke voor hare straatverlichting ƒ10000 heet te vergoeden, eigenlijk veel te weinig zoude betalen. De heer Dercksen berekent dat als de gemeente betaalde als een privaat persoonzij voor de verlichting ruim ƒ25000 zou moeten betalen. Zeer waar, maar dit is dunkt ons de vraag niet. Immers de gemeente kan aan zich zelve toch niet anders leveren dan tot den kostenden prijs. De vraag kan niet zijn of de fabriek niet nog veel meer zou winnen wanneer zij in plaats van aan de ge meente aan bijzondere personen dezelfde hoeveelheden gas leverde, de vraag is alleenhoeveel geld zij verliest wanneer zij aan de gemeente slechts ƒ10000 voor het geleverde in rekening brengt. Dat verlies moet zij uit haar winst betalen en dient dus bij de winst gevoegd te worden om te kunnen weten hoeveel deze werkelijk bedraagt. Men vrage dus niet hoeveel kost elke gaspit per uur aan een particulier; maar hoeveel kost ze aan de fabriek, en dan gelooven wij ons niet veel te bedriegen wanneer wij stellendat die kosten maar weinig meer dan de helft bedragen van de somwelke de particulier betalen moet. De hoeveelheid gaswelke de gemeente verbruikt, zou wel aan particulieren ƒ25000 kosten, maar aan 1872. de fabriek kost zij niet veel meer dan 14 a ƒ15000, en het verlies dat deze lijdt door eene uitkeering van slechts ƒ10000 komt alzoo niet op ƒ15000 maar slechts op enkele duizenden gulden te staan. Wij willen met het bovenstaande niet bewerendat de winsten door de gas-fabriek afgeworpen, niet aanzienlijk zouden zijn, maar meenden toch te moeten waarschuwen tegen overdreven voorstellingen daaromtrent. In de tweede plaats rijst de vraag of de gemeente bevoegd is uit de gas-fabriek winst te trekkenze moge dan groot of klein zijn. Wij achten het hier de plaats niet deze zuiver juridieke kwestie in het breede te be handelen en kunnen ons daarvan te eer onthouden omdat de heer Dercksen zelf, dat argument niet te sterk wil hebben aangedrongen. Naar onze overtuiging kan er zoowel vóór als tegen de meening, dat leverantie van gas begrepen is in de dienstenwelke art. 238 Gemeentewet bedoelt], vrij wat worden aangevoerdmaar in elk geval zal de Baad toch wel bevoegd zijn zich neer te leggen bij de bestaande administratieve jurisprudentie welke het trekken van winst uit eene gemeentelijke gas-fabriek alleszins toelaat. Het betoog van den voorsteller steunt dan ook niet op juridieke argu menten maar op gronden van billijkheid, «Ik beroep mij" dus zegt hij «op het gezond verstand en rechtsgevoel van hen tot wie ik'spreek. «Én dan vraag ik of een toestand mag blijven voortduren waarbij een «groot deel van de plaatselijke belasting, voor zoover zij direct door de «gemeente, in welken vorm dan ook, geheven wordt, betaald wordt «door de gas-verbruikersen wel door die verbruikers als zoodanig." In derdaad in dezen grond schuilt het hoofdbezwaarde reden waarom ook wij ons in beginsel met het gevoelen van den heer Dercksen vereenigen. Het valt niet te loochenen, dat de gasverbruikers alleen een deel van de lasten betalenwelke anders op de burgerij in het algemeen zouden rusten maar men zorge aan dit zeer wezenlijk gebrek geen grooter beteekenis te geven dat het werkelijk bezit. Men kan toch niet zeggen dat de gasprij- zen kunstmatig hoog zijn opgevoerd, en dat de werking van dien gasprijs dus gelijk staat met de werking van een accijns, welke den marktprijs van eenig product kunstmatig verhoogt door van den verbruiker van dat product nog eene zekere bijdrage voor de schatkist te vorderenwelke als zoodanig met de productiekosten niets te maken heeft. Neen de prijs van het gas is in deze gemeente een natuurlijke, want geen twijfel of die prijs, zou, wanneer een privaat persoon in plaats van de gemeente de fabriek exploi teerde, althans niet lager zijn. Wij behoeven om dit te betoogen ons slechts te beroepen op het voorbeeld van Amsterdam en Botterdam, de twee grootste steden, waar de prijzen lager konden wezen dan elders, niet alleen omdat daar het verbruik verreweg het grootst en dus ook de pro ductie het goedkoopst moet zijnmaar ook omdat men alleen daar wezen lijke concurrentie vindt. Welnu in beide steden betaalt men 3 voor het geen den privaat persoon hier ƒ3,50 en den industrieel en grooten win kelier 2,97 kost. Let men op het onderscheid tusschen grootere en kleinere steden dan kan men niet zeggen, dat het verschil in het nadeel van Leiden is, terwijl wanneer men er vroeger of later toe komt den prijs hier nog eens met 50 centen te verminderen, de toestand van den gasver- bruiker te Leiden zelfs bepaald gunstiger wordt dan in de genoemde grootste steden. Onze fabrikant betaalt alzoo het gas niet te duur, maar voor een prijs, vermoedelijk lager en zeker niet hooger dan die, welken hij zou moeten opbrengen als de vrije industrie hem dit product leverde. Hij klage dus niet over kunstmatige verhooging van den prijs, maar erkenne veeleer, dat zijne grief eigenlijk hierop neerkomt, dat men hem, nu daartoe de gele genheid bestaat, het gas niet voor kunstmatig lagen prijs verschaft. Wij zeggen kunstmatig laag: immers wat men wil is een product, geleverd voor den kostenden prijs, dat wil zeggen zonder winst voor den fabrikant. Dit nu is geheel onnatuurlijk, want in het gewone verkeer zal de winst van den fabrikant toch wel een even noodzakelijk element van den prijs der producten zijn als de waarde der grondstoffen waaruit men die producten vervaardigd heeft. Wij beweren daarom niet, dat de klacht onbillijk wordt, maar meenen toch, dat zij eene geheel andere beteekenis verkrijgt wanneer men eens erkent, dat zij niet de kunstmatige verhooging maar enkel de niet-kunstmatige verlaging van de gasprijzen geldt. 't Is waar de verbruikers van kleine hoeveelheden gas betalen vooralsnog meer dan die te Amsterdam en te Botterdam; maar zouden zij minder be talen wanneer de bijzondere industrie onze gasfabriek exploiteerde Wij twijfelen er sterk aan, en dit te eer omdat in betrekkelijk kleine steden meerdere gasfabrieken niet gemakkelijk tot stand komen. Daarenboven voor deze verbruikers is het gas veelal eene minder dringende behoefte, zoodat zij slechts dan aan het gas boven olie of petroleum de voorkeur zullen geven wanneer zij meenen dat dit in hun voordeel is. Ziedaar de kwaal waarop de heer Dercksen wijst, niet betwist zeker, maar enkel tot hare wezenlijke beteekenis teruggebracht. Kan men ze wegnemen zonder groote opofferingenwij zullen er van harte gaarne toe mede werken, maar daaruit volgt niet, dart wij om dat doel te bereiken elke opoffering gerechtvaardigd achten. Ad 2™. Om de gemeente in staat te stellen het gas tegen den kosten den prijs te leverenzal de winstWelke de fabriek nu afwerptop den hoofdelijken omslag moeten worden overgebracht. Stellen wij die winst op 50000, dan is eene verhooging van de plaatselijke belasting met 66 percent het onmiddellijk gevolg dat uit de aanneming van het aanhangig voorstel zoude voortvloeien. Wij noemen dit geneesmiddel erger dan de kwaal, want geen twijfel of het ongenoegen over die verhooging van de belasting zou vrij wat grooter en algemeener zijn dan het genoegen 't welk de prijsverlaging van het gas kan opleveren. Wij gaan zelfs verder en beweren dat die verhooging van belasting bijna onuitvoerbaar zoude zijn S3

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 1