sionarissen ten behoeve van hunne onderneming bovenbedoeld een subsidie aan te bieden van ƒ100.000onder beding dat de uitbetaling eerst zal plaats hebben wanneer de spoorweg zal zijn opgeleverd en ter exploitatie gereed ligt, en dat de Betrekkelijke raadsbesluiten de goedkeuring van HH. Gede puteerde Staten van Zuid-Holland hebben verworven Aangenomen als voren. 3°. dat concessionarissen worden verzocht zich vóór 15 Juni e. k. te verklaren of zij op de gestelde voorwaarde dit subsidie aanvaardenzullende anders de gemeente na verloop van dit tijdstip niet meer aan haar aanbod gebonden zijn. Aangenomen met 14 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren Derckseu en Eigeman. III. Rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, over 1871. (Zie Handd. 12, n°. 43, 19, blz. 1 en 21 blz. 2.) Daar bij het verlaten der zaal door de leden der kamer de vergadering onvoltallig zou zijnwordt de behandeling tot later uitgesteld. IV. Verzoek van A. van Driel en Mr. P. H. Engels, dat de grond tus- schen de Zijdgracht en de Sint-Jacobsgrachtreeds aan eerstgenoemd^ afge staan aan beiden in gemeenschap worde overgedragen. (ZiejHandd. 20, n°. 71.) De conclusie van het rapport wordt zonder discussie met algemeene stem men aangenomen. De Voobzitteb. Daar het mogelijk zou kunnen zijn dat er straks te weinig leden aanwezig blevenverzoek ik de door mij benoemde commissie tot onderzoek van de geloofsbrieven van de heeren van Puttkammer en Seelig zich in de aangrenzende kamer met dat onderzoek bezig te houden en schors ik zoolang de zitting. De zitting heropend zijnde, geeft de Voorzitter het woord aan den heer Dercksen. De heer Dercksen. Ik heb de eer, namens de commissie, rapport uit te brengen. Zij heeft in de eerste plaats de geloofsbrieven van den heer Jhr. Mr. J. N. van Puttkammer onderzocht en in orde bevondenevenals al de stukken wier overlegging door de gemeentewet wordt gevorderdzoo dat ^zij geen bezwaar maakt tot toelating te adviseeren. Evenzoo heeft zij al de gevorderde stukken van den heer J. Seelig in volkomen orde bevondenzoodat zij ook tot diens toelating adviseert. De Voobzitteb. Dan stel ik voor zich met de conclusie van het rapport der commissie van onderzoek te vereenigen. De heer Gotjdsmit. Ik heb daar niets tegen, mijnheer de Voorzitter, maar ik kom terug op feene opmerking reeds in vroeger jaren door mij ge maakt, en toen door den Raad beaamd, dat namelijk de commissie van onderzoek niet kan volstaan met te verklaren dat de stukken in orde z(jn bevondenmaar veeleer verplicht is te vermelden welke bescheiden zij ge zien en onderzocht heeft en of deze bescheiden in behoorlijke orde zijn ge^ vonden, en dan is het aan den Raad om, op grond van eene door de com missie gemotiveerde conclusie, een besluit te nemen. De heer Dercksen heeft nog zooeven gesproken van een beroep op gezaghoewel ik de commissie volkomen vertrouwen schenk, moet ik toch doen opmerken dat de gemeente wet heeft gewild dat de Raad uit eigen oogenniet met die van anderen zoude zien. De heer Debcksen. Zoo ik niet al die stukken heb opgenoemddan was het omdat ik geloof dat het in den geest der vergadering was niet al te langwijlig te worden. Ik verklaar mij echter gaarne bereid op nieuw met opsomming van al de stukken te rapporteeren. De Voorzitter. Ik geloof dat wij voor ditmaal op gezag der commissie wel tot de toelating kunnen besluiten. De heer Goudsmit. Ik heb er niets tegenmaar het is toch bij de wet voorgeschreven. De Voorzitter. Ik stel nu voor ons met de conclusie van het rapport tot toelating te vereenigen. Zonder stemming wordt dit voorstel goedgekeurd. VI. Staat van af- en overschrijving op de gemeentebegrooting voor den dienst 1871. (Zie Handd. 20, n». 72.) Wordt zonder discussie met algemeene stemmen aangenomen. VII. Rekening van de Stads-bank van Leening, 1871. (Zie Handd. 20, n«. 68.) De heer Goudsmit. Mijnheer de VoorzitterIk wenschte wel eene vraag te doen. Indertijd is er eene commissie benoemd tot onderzoek in hoever de instandhouding van de bank van leening wenschelijk is te achten. Nu zou ik wel wenschen te vragenhoever die commissie met haar onderzoek is gevorderd en of wij nog vóór de aanstaande begrooting daaromtrent iets zullen vernemen. De Voobzitteb. Bij Burgemeester en Wethouders is daaromtrent niets bekend. Wellicht zal een der leden van de commissie van de bank u wel willen antwoorden. De heer Driessen. Ik kan daaromtrent mededeelen dat aan de be doelde commissie zijn verstrekto. a. stukkenhet reglement der Bank een staat van opbrengst over de laatste 30 jaren, de tarieven van rente-bere kening, zoodat daaruit het bewijs kan geput worden, dat de commissie actief is. De heer Goudsmit. Zoo het mogelijk ware, was het zeker wenschelijk dat die commissie nog voor de aanstaande begrooting rapport kon uit brengen. De heer Buys. Mijnheer de Voorzitter! Ik kan de vergadering verze keren dat de commissie bezig is met haren arbeidmaar het werk is zeer omslachtig en het onderzoek moeilijk. Of de commissie op het tijdstip door den heer Goudsmit aangewezen reeds gereed zal zijndurf ik niet beloven; maar wel kan ik den heer Goudsmit zeggen dat zij met zorg en ijver hare taak zal blijven ter harte nemen. De heer Goudsmit. Ik dank u voor uwe inlichtingen. De rekening wordt hierna zonder discussie goedgekeurd. VIII. Rekening van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Handd. 20, n°. 69.) Wordt met algemeene stemmen goedgekeurd. Niets meer aan de orde zijndewordt de vergadering gesloten Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 4