HANDELINGEN TAB DIN fiEUEBTlBAAD TIN 1BI0EN. 22, Zitting van Zaterdag 11 Mel 1879. geopend te een uur. Voorzitterde heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler. Tegenwoordig de heeren Buys, Eigeman, LePoole, Van Hettinga Tromp Evers, De PremeryHarteveltWttewaall, Van Wensen, Krantz, Driessen Van Outeren, DercksenVeefkind, Goudsmit en Van den Brandeler. De heeren Stoffels, Verster, Du Bieu en Lezwijn gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaterdag 4 Mei 11. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede Missive van de Gedep. Staten van Zuid-Holland, ten geleide van door hen goedgekeurde besluiten van den Baad, van 25 April jl. Deze wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over 1°. Voordracht ter benoeming van een hulponderwijzer 1ste klasse op de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2de klassevoor jongens. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten, deze ter inzage van de leden in de leeskamer neder te leggen. 2°. Adres van D. J. Parmentier, te Zoeterwoude, om den eigendom van een gedeelte gronds van het Utrechtsche jaagpad. 3°. Adres van D. van den Akker, te Hazerswoudeom vergunning tot het leggen van een duiker door het Utrechtsche jaagpad naar twee door hem te bouwen woonhuizen aan het Boerenschouw. 4°. Adres van J. W. J. Gans, te Leiderdorp, om den eigendom van een gedeelte der gedempte sloot voor zijn huis aan den singel bij de voormalige Marepoort. Overeenkomstig de voordracht wordt besloten deze adressen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine van bericht en raad. Aan de orde is: I. Onderzoek der geloofsbrieven van de onlangs benoemde leden van den Gemeenteraadde heeren Jhr. Mr. J. N. van Puttkammer en J. Seelig. De Voorzitter. Mag ik de heeren DercksenVeefkind en Eigeman verzoeken de commissie van onderzoek uit te maken? Alvorens echter tot het onderzoek der geloofsbrieven over te gaan, wenschte ik het tweede aan de orde gestelde punt in behandeling te brengen. II. Verzoek van de heeren P. C. Knijff en A. Kaptijn, voorloopige con cessionarissen van den Bijnstreek-spoorwegom de inschrijving van de ge meente Leiden ten behoeve van gezegden spoorwegten bedrage van ƒ200.000 te willen verhoogen. (Zie Handd. 20, n#. 70.) De Voorzitter. Zooeven is ingekomen eene missive van genoemde heerendie ik den Secretaris verzoek voor te lezen. De Secretaris leest daarop voor den volgenden brief: «Woerden, II Mei 1872. Wij hebben de eer UEd. mede te deelen wij het rapport van heeren Bur gemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën hebben ontvangen in zake den spoorweg LeidenUtrechtwaarvan de conclusie luidtaan u voor te stellen om het vroeger door den Gemeenteraad ingeschreven bedrag in aandeelen terug te nemenen daarvoor onsonder zekere voorwaarden ƒ100.000 subsidie te geven. Wij moeten u echter mededeelendat na de correspondentie door ons daarover gevoerd, het aannemen van het voorstel om ons 100.000 sub sidie te gevenvoor ons het teeken zal zijn onmiddellijk op te houden verdere moeite en kosten te maken, daar de zaak door ons daardoor moet worden opgegeven. Het zij ons echter veroorloofd] op te merkendat als de Gemeenteraad kon beslissen de reeds ingeschreven som met ƒ100.000 te verhoogen, de zaak bepaald tot stand zal komendat van de aandeelen toch 5 pCt. wordt betaaldtot dat de weg in exploitatie komten uitgaande van het beginsel dat het de gemeente Leiden waard zou zijn de somma van honderd duizend gulden, zou dat, wanneer de aandeelen zijn volgestort en, even als al de spoorweg-aandeelenter beurze zullen worden verhandeldbij eene mindere waarde van 33 pCt.nog slechts ƒ100.000 verlies veroorzaken, gelijk staande met het bedrag dat wordt voorgesteld als subsidie te geven. Tegenover het gevaar dus dat de aandeelen nog eene mindere waarde dan 67 pCt. zullen hebbenstaat het totstandkomen der gewenschte zaak. Wij herhalende aanneming van de voorgestelde subsidie zal oorzaak zijn dat voor ditmaal weder de gewenschte spoorweg niet komt." De Voorzitter. Ik geloof niet dat het noodig zal wezen het rapport van Burgemeester en Wethouders en de Commissie van Financiën te doen voorlezen. De leden hebben de gelegenheid gehad inzage van de stukken te nemen. Ik open dus terstond de debatten over het rapport van Burge meester en Wethouders en de Commissie van Financiën. De heer Eigeman. Het besluit, dat de Baad in deze zitting zal nemen mag ik wel noemen een allerbelangrijkst besluit, omdat daarmede staan of vallen'zal eene onderneming, die niet alleen voor dé Bijnstreek, maar ook voor Leidennaar algemeen gevoeleneene zeer gewenschte en noodzake- 1872 I lijke is. Bijpelijk heb ik nagedacht over hetgeen Burgemeester en Wethou ders en de Commissie van Financiën in hun rapport zeggen, over de bezwa ren die zich voor hen in den gang van deze zaak hebben voorgedaanen ik acht het wenschelijk in het kort mijne stem, die ik denk uit te bren gen te motiveerenomdat het mij voorkomtdit genoemde colleges zich wat al te zeer door die bezwaren hebben laten leiden tot het doen van eene conclusie, die deze onderneming niet in de hand werkt. De aangegeven bezwaren beschouw ik niet van zulk eenen zorgwekkenden aarddat zij aan leiding moeten geven om terug te komen van een besluit, dat in de raads vergadering van 31 Juli des vorigen jaars met' zooveel bijval is genomen. Dat sedert toen het programma van de concessionarissen is veranderdtan ik niet als zulk een groot bezwaar opnemenmaar wel betreurenomdat ook ik het liever had gezien, dat zij de leening geheel en al in Nederland hadden kunnen sluiten. Doch omstandigheden van allerlei aarddie invloed hadden op het niet opvatten van eene gunstige opinie in deze, hebben dit doen mislukken en wat voor ons Nederlanders waarlijk niet vreemd is, de concessionarissen hebben zich genoodzaakt gezien zioh te wenden tot het buitenland. Daar zijn zij op een weinig na gereed gekomen doch duur,' en daarom niet aannemelijk, zegt het rapport. Dat het duurder is, dan wanneer de leening In Nederland ware gevonden, valt niet te ont kennenmaar het isnaar mijne meeningalweder een gevolg der omstandig heden, doch ook waarlijk niet zóó eenigzóó onoverkomelijk, om deze onderneming niet te steunen en in de hand te werken. Opoffering zal men zich moeten getroostenmaar daartegenover staat voor Leiden een direct belang. Deze onderneming toch is gelijk aan elke andere, van welke men zich in den beginne geene groote, zelfs niet de noodzakelijkste, voordeelen kan voorspiegelen. Over de andere bezwaren die aangevoerd zijnzal ik niet spreken. Daartegen zou ik u kunnen wijzen op zoovele andere spoor weg-ondernemingen, die waarlijk niet gunstiger zijn aangevangen, en toch goede uitkomstenna eenigen tijdopleveren. Ik bespreek alleen het be zwaar van het veranderde programma van de concessionarissen, omdat dit voorop gesteld wordt om te komen tot eene conclusie, waarmede ik mij maar voor een gedeelte kan vereenigen. Op de vraag van concessionarissen om vermeerdering van de inschrijving die de Baad heeft toegezegd, stellen Burgemeester en Wethouderszoo ook de Commissie van Financiënvoor om daarin niet te treden. Hiermede kan ik mij vereenigen, want de Baad heeft genoeg toegezegd. De conclusie van het rapport gaat echter verder, en zegt, dat de Baad, op grond van de verandering, welke in de voorwaar den van de opengestelde geldleening is tot stand gebracht, moet verklaren: dat hij de bedoelde inschrijving niet kan handhaven, maar terug zal nemen. Hiermede kan ik mij niet vereenigen; daartegen zal ik moeten stemmen, omdat ik zulks niet recht, niet billijk acht. Niet recht, dewijl de Baad bij besluit van 17 Januari van dit jaar heeft goed gevonden om voor het be drag van twee ton aandeelen in te schrijven, onder de uitdrukkelijke voor waarde dat, ingeval de leening niet mocht worden volteekend, de inschrij ving voor de gemeente niet verbindend zoude zijn. Aan dit beding ont breekt juist de voorwaardewaaruit men het recht kan ontleenen om de beloofde aandeelen in te trekken waartoe nu geconcludeerd wordt, namelijk deze: dat de inschrijving mede zal vervallen, indien de leening, in plaats van in Nederland, in het buitenland wordt gesloten. Niet billijk, omdat in plaats van die 2 ton in aandeelen eene aanbieding wordt aangeraden van een subsidie van 100.000. Deze aanbieding stelt de concessionarissen veel meer achteruit, en vermeerdert de kans van het niet slagen dezer on derneming. In mijne beschouwing noem ik dit een afschepen, om fatsoenlijk van de zaak af te komen. Is er geen vertroutven dezerzijds, dan ook geen geld daarvoor weggeschonken, waaraan men niets meerheeft. Heeft de Baad wel het recht om zijne inschrijving in te trekken, dan zie ik liever dat hij dit royaal doemet grondige redenenmaar dan ook zonder het ver- leenen van een subsidie, waartegen ik stemmen moet. Er komt mij geene enkele reden zóó overwegend voor om die inschrijving niet gestand te doen. Naar mijne meening vordert de eer van Leiden, dat de Baad zieh houde aan de inschrijving, welke hij in goed vertrouwen op eene goede uitkomst en ter bevordering van eene onderneming, welker behoefte zoo zeer ge voeld wordt, op den 3Isten Juli des vorigen jaars voetstoots heeft toegezegd. De heer Dercksen. Mijnheer de Voorzitter! Over het algemeen denk ik omtrent deze zaak in denzeliden geest als de vorige spreker, maar wensch evenwel eenige opmerkingen aan het door hem gesprokene toe te voegen naar aanleiding van het gecombineerd rapport. Daarin treffen mij bijzonder al dadelijk de woorden"Immers men koesterde toen vrij algemeen de ver pachting dat de aandeelen althans een dividend zouden opleveren van »2J procent, zoodat uit een financieel oogpunt eene inschrijving van 200.000 en het verleenen van een subsidie ad ƒ100.000 geacht werd "voor de gemeente dezelfde opoffering te zullen vorderen." Burgemeester en Wethouders zeggen niet dat zij dat meenden, maar dat men toen vrij algemeen het meende. Hoe nu Burgemeester en Wethouders te weten zijn gekomen dat men vrij algemeen die meening koesterde is voor mij, die natuurlijk den gedachtengang van Burgemeester en Wethouders niet kan nagaan, tot nogtoe een raadsel. Ik heb althans, toen ik in Januari aan het raadsbesluit mijne stem gaf, gemeend dat ja, in den eersten tijd, de rente minder zou kunnen bedragen dan 2 J pCt.maar dat dan ook later die rente meer dan 2| pCt. zou kunnen beloopen. Bij -elke mercantiele onderneming is de eerste tijd van haar bestaan veelal een tijd van druk maar eindelijk breekt er een betere tijd aan die de ondernemers ruimschoots schadeloos stelt voor den in den aanvang min gunstigen toestand. Als zoo danig begrijp ik niet het direct verband dat er bestaat tusschen de hon derdduizend gulden die men als subsidie wil geven en de honderdduizend (de helft der 2 ton) die men meent dat verloren zullen zijn. En ik kom daardoor tot deze vraagzoo men inderdaad gemeend heeft dat wij hier 25

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 1