de prijs bij ons dus 2 ets. per 100 kilo's hooger zijn dan nu te Amsterdam I
liet geval is, en daarbij komt nog liet voordeel dat in het voorgedragen i
concept-contract geene belemmerende bepalingen zijn opgenomen over de
gehalte; er kan dus daarover geen verschil ontstaan, zooals in Amsterdam
het geval kan zijn. De conditiën bij ons gesteld, zijn dus niet zoo nadeelig
als men aanvankelijk meende, toen men de voorwaarden van Amsterdam niet
volkomen kende.
De heer^BcYS. Nog één woord, mijnheer de Voorzitter! De heer de
Fremery trachtte te betoogen dat de prijs van 45 centen op zich zelf niet
laag is, maar voegde er tevens bij, dat naar hij roeent de heer van de Bloc-
query aan artikel 12 zeer gehecht is. Is die mededeeling juist, dan blijkt
het niet alleen dat de pachter voor zich in die bepaling belangrijk voordeel
ziet, maar ook dat zij weinig strookt net het financieel belang der gemeente.
De Voorzittee. Ja, maar hij heeft de faculteit om, na verloop van
2 jaar, niet te continueren voor dien verhoogden prijs.
De heer Krantz. Mij dunkt dat doof het mededeelen dezer discussie
aan den heer van de Blocquery het gewenschte resultaat niet zal verkregen
worden. Het, voorstel van de Commissie van Financiën schijnt mij zeer
juist te zijn. De waarde van de faecale stoffen zal over het Liernur-stelsel
beslissendaarmede staat of valt die zaak. Ik zoude het zeer onvoorzigtig
achten, de verpachting, voor langer dan twee jaren aan te gaan, en nog
eerder, zoo noodig, voor een jaar die stoffen voor niets afstaan, dan ons
voor 4 jaren te binden. Indertijd heeft men voor 10 jaren een contract
aangegaan tot het wegvoeren van het straatvuil en ander afval, dat men zich
naar mijne meening later zal beklagen. Zoowel die afval als de faecale
stoffen kunnen bij doelmatige behandeling belangrijke voordeelen opleveren.
In enkele gemeenten worden proeven op groote schaal daarmede genomen.
Ik ben alzoo tegen eene verpachting voor 4 jaren en zal gaarne zien dat
het voorstel van de Commissie van Financiën in ernstige overweging wordt
genomen.
De heer Goudsmit. Ik heb, mijnheer de Voorzitter, een juridisch
bezwaaren gij zult het mij niet euvel duiden% dat ik juist daarmede
voor den dag kom. Het komt mij voor dat art. 12 dubbelzinnig en voor
twee uitleggingen vatbaar is. Het luidt: »Bij het eindigen van dit con
tract, heeft de pachter de voorkeur den pachttijd met twee jaren te ver
lengen, tegen een verhoogden prijs van 50 pCt. boven het oorspronkelijk
bedrag." Deze woorden nu kunnen beteekenen dat als er, na verloop van de
eerste 2'jaar, meerdere personen zijn die 50 pCt. boven het oorspronkelijk
bedrag willen geven, alsdan de tegenwoordige pachter de voorkeur heeft,
maar indien een ander b. v. 51 pCt. wil geven, de voorkeur van den
pachter ophoudt; maar de zin kan ook deze zijn, dat de pachter, mits ook
50 pCt. verhooging aanbiedende, ook boven een hooger bieder de voorkeur
heeft.
De Voorzitter. Dat is niet de bedoeling,
De heer Goudsmit. Maar dat is er toch zeer goed uit op te maken. Om
nu den pachter bij gelijke prijsaanbieding de voorkeur te gevenhiertegen
heb ik geen bezwaar. Maar als de bedoeling is den pachter in elk geval
de faculteit te geven, na verloop van 2 jaren, met 50 pCt. verhooging de
pacht te continuerendan deel ik het bezwaar van de Commissie van Fi
nanciën te meer omdat eerst na 1 a 2 jaar het gehalte en de waarde der
faeces kan worden bepaald. Door eene dergelijke bepaling zou men zich
alligt een strop om den hals halen. Over 2 jaar toch kan de waarde der
faeces zeer gestegen zijn, en dan zouden wij in hetzelfde euvel vervallen als
de Gemeenteraad van den Haagdie voor 30 jaren concessie heeft gegeven
aan eene gasfabriek. In het algemeen dus ben ik het met den heer Krantz
eensdat het beter is 1 jaar, des noods voor een zeer geringen prijs de
faeces te leveren dan ons voor een aantal jaren onherroepelijk te binden.
De Voorzitter. Burgemeester en Wethouders houden dan de voordragt
aan en zullen zien den heer van de Blocquery te bewegen van de bepaling
af te zien; de Commissie van Financiën heeft onze bedoeling juist gevat.
IV. Adres van P. Kooreman Pz.houdende verzoek dat hem ter bebou
wing in eigendom worde afgestaan een stuk gemeentegronds buiten de
Zijlpoort.
(Zie Handd. 12, n°. 44.)
Zonder discussie wordt met algemeene stemmen de afwijzende beschikking
op dat adres aangenomen.
V. Adres van P. C. Maks, waarbij hij gedeeltelijke afschrijving verzoekt
van zijn aanslag in de plaatselijke directe belasting 1871.
(Zie Handd. 12, n°. 41.)
Zonder discussie wordt met algemeene stemmen daarop eene gunstige be
schikking genomen.
VI. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving
van het Werkhuis, dienst 1871.
(Zie Handd. 12, n°. 42.)
Zonder discussie met algemeene stemmen goedgekeurd.
VII. Voordragt tot den openbaren verkoop van boomen.
(Zie Handd. 14, n°. 47.)
Met algemeene stemmenzonder discussieaangenomen.
VIII. Bekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1871.
(Zie Handd. 12, n°. 43.)
De heer Krantz. Ik meen, mijnheer de Voorzitter, dat als de leden dei-
Kamer van Koophandel en Fabrieken zich zooals zij dienen te doenver
wijderen uit de vergaderinger een te min aantal leden aanwezig is om
nog beslissingen te nemen.
De Voorzitter. Dan zal dit punt worden aangehouden tot de volgende
vergadering.
1872.
De Voorzitter. Hiermede zijn de punten, die aan de orde gesteld
waren, afgeloopen. Verlangt nog een der leden het woord P
De heer Krantz. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb in de couranten ge
lezen dat er eene aanbesteding zal gehouden worden voor te leveren stuca-
doorswerk in de nieuwe gehoorzaal. Daaraan wordt alzoo de laatste hand
gelegd. Nu heb ik( van verschillende zijden klagten vernomen omtrent de
gebrekkige verwarming en ventilatie in die zaal. Ik weet wel dat dit geen
gemakkelijke zaak is, maar zij kan niettemin tot een goed einde gebragt
worden. Ik zou het ten hoogste betreuren indien men niet de mannen der
wetenschap, in deze gemeente aanwezig, raadpleegt, alvorens de zaal geheel
zal afgewerkt wordenennu zou ik gaarne willen vernemen of het Dage
lij ksch Bestuur daaromtrent reeds genoegzame waarborgen heeft.
De Voorzitter. Wat de verwarming betreftdie is nog niet geheel ge
reed; wij trachten verbeteringen aan te brengen, maar dit mag natuurlijk
niet geschieden ten koste van de acoustiek der zaal, en hoe eene geringe
verandering die bederven kan is Bekend.
De heer Krantz. Ik beveel deze zaak aan Burgemeester en Wethouders
ten sterkste aan. De nieuwe zaal voldoet bijzonder, maar zoude het doel
missenindien niet de verwarming en ventilatie anders geregeld werden. Ik
zelf kan de zaak niet beslissen, maar deskundigen hebben mij verklaard
dat eene goede regeling mogelijk is indien men maar wil. In het klein
hebben wij daarvoor het bewijs in de sociëteit van hb. studenten. Een
middel slechts wordt als afdoende beschouwd, namelijk het aanbrengen van
verwarmde lucht. Dit is zeer gemakkelijk te doen en het vereischt slechts
den arbeid van een man eiken avondwanneer de zaal gebruikt wordt.
Ik hoop dus dat Burgemeester en Wethouders deze zaak zullen ter harte
nemen.
De Voorzitter. Gij kunt overtuigd zijn dat de zaak door ons ernstig
zal besproken worden. Verlangt nog iemand het woord?
De heer Hartevelt. Naar aanleiding van de gevoerde discussie daar
straks over het bouwen van die schoolwensch ik u te vragenmijnheer
de Voorzitter! of gij niet van oordeel zijt dat thans het geschikte moment
daar is dat het Dagelijksch Bestuur zich tot de Hooge Regering wende
om een decisief antwoord omtrent hare plannen en voornemens betrekkelijk
de bebouwing der Ruïne.
De Voorzitter. Ik meen dat dit nu wel van zelf op onzen weg zal
liggen, na hetgeen heden over deze zaak is besproken.
De heer Hartevelt. Ik hoor met genoegen dat het uw voornemen is
andere plannen te beramenbetreffende de te bouwen schoolmaar mijn
wensch is vooral dat de quaestie van bebouwing der Ruïne worde uitgemaakt.
Kan het gouvernement verzekeren binnen een bepaalden tijdb. v. 2 a 3
jarendat plein te bebouwendan is de zaak uit. Zoo nietdan moet de
Raad eene beslissing nemen. In dien zin wcnschte ik dat het Dagelijksch
Bestuur met de Regering in overleg trad.
De Voorzitter. Mij dunkt dat het nog al moeijelijk is van een minis
ter, hoofd van een departement, eenige toezegging in dien geest te erlangen
daar het toch onmogelijk te bepalen is of bij eventueel aftreden diens op
volger er zich mede zal vereenigen.
De heer Hartevelt. Ik acht het zeer wenschelijk en reken er op het
antwoord der regering te vernemen.
Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.
15