Wij hebben daarop ingewonnen het rapport der Commissie van Fabricage hetwelk hiernevens wordt overgelegd en waarmede wij ons volkomen ver eenigen kunnen, zoodat wij de vrijheid nemen u te raden des adressants verzoek toe te staanen zulks onder de voorwaarden door de Commissie bij haar rapport'omschreven. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Leiden, 10 April 1872.' De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van D. Noot hoven van Goor te berigtendat bij haar geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van zijn verzoek, om een duiker te leggen door de straat in de Middelstegracht vóór het perceel wijk VII n° 761 rood, benevens eene zui veringsin rigting of filter in de straat bij den wal, mits de houten rand en deksel gelijkleggende met de bestrating en die behoorlijk onderhoudende, onder toezigt van den gemeente-architect, alsmede tegen betaling der regten bepaald bij art. 3, n° 10, 12, 15, 16 en 17 van het tarief, vastgesteld den 5den Maart 1857. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Fabricage, enz. N°. 60. Leiden, 13 April 1872. Wij hebben met de meeste belangstelling kennis genomen van de bij be sluit uwer vergadering van 30 Maart jl. in onze handen gestelde concept verordeningen houdende eene gewijzigde regeling van het openbaar lager onderwijs in deze gemeente, vergezeld van eene toelichtende Memorie. Dat wij met de hoofdgedachte van de voorgestelde nieuwe regelingna melijk de verhooging der tractementen van het onderwijzend personeel, volkomen instemmen, behoeft onzerzijds naauwlijks te worden verzekerd. Immers, reeds bij de behandeling der begrooting voor het loopende jaar meenden wij de aandacht uwer vergadering te moeten vestigen op de drin gende noodzakelijkheid om de tractementen der laagst bezoldigde ambtena ren te verhoogen ten einde die meer in overeenstemming te brengen met de behoeften van den tegenwoordigen tijd. Toen wij van die noodzakelijkheid gewaagden dachten wij zeer in het bijzonder aan de tractementen onzer hulponderwijzers, niet alleen, omdat deze uiterst hag zijn, maar ook omdat het dadelijk in het oog moest val len, dat die bekrompen bezoldiging, behalve aan de belanghebbenden zeiven ook groote schade toebrengt aan de publieke zaak. Zal toch het onderwijs zijn dat wat het naar de voorschriften der wet moet wezen, dat wil zeg gen, werkelijk voldoende, dan is het voor alles noodig dat de onderwijzer zich onbekommerd kunne wijden aan de opleiding van de aan zijne zorgen toevertrouwde leerlingenen bij de bestaande regeling, in verband met den zeer hoogen prijs der levensmiddelen, is dit bijna ondoenlijk. Maar niet alleen dat de jaarwedden onzer hulponderwijzers op zich zelve te laag zijn, zij zijn ook veel te gering wanneer men ze vergelijkt met de weddenwelke aan andere gemeente ambtenarenb. v. aan die ter plaatse lijke secretarie werkzaam, worden toegekend. Wij willen zeker niet te kort doen aan de verdiensten van die ambtenaren en nog veel minder beweren dat hunne bezoldiging te hoog werd opgevoerd j maar enkel op die bezoldiging wijzenom te doeri uitkomen in welken 011- gunstigen toestand de meesten onzer onderwijzers verkeeren. Immers nie mand zal ontkennen dat de arbeid van dezen ten behoeve van de gemeente althans evenveel inspanning en evenveel bekwaamheid vordert als die van de hier bedoelde ambtenaars. Wij achten het zeker geen gering bezwaar, dat het tegenwoordig voor stel indien het de goedkeuring van uwe vergadering mogt wegdragende kosten van het onderwijs met ruim /"6000 zal vermeerderen. Maar waar het geldt een maatregel die bestemd is, vooreerst om aan verdienstelijke ambtenaren zeker geen weelde maar enkel het volstrekt noodige te verschaf fenen ten andere om door verbetering van het lot der onderwijzers tot verbetering van het onderwijs zelf bij te dragendan mag, naar onze over tuiging, dergelijk bezwaar wel wegenmaar niet als overwegend worden aan gemerkt. Wel verre dat Burgemeester en Wethouders naar ons inzien te ver gaan met hunne voorstellenmeenen wij het er veeleer voor te mogen houden dat zij hier slechts een eersten voorzigtigen stap zetten op een wegwelken men ook in het vervolgzij het dan ook zeer langzaamzal moeten blijven bewandelen, om de eiscben van een wezenlijk voldoend lager onderwijs op den duur te kunnen bevredigen. Wat betreft de voorstellen tot uitbreiding van het onderwijs in het tee kenen en de gymnastiekook daarmede willen wij volgaarne instemmen zeer overtuigd als wij zijndat die voorstellenbij herhaling door de Plaatselijke Schoolcommissie op krachtige wijze aanbevolen, strekken tot het wegnemen van belangrijke leemten in ons lager onderwijs overgebleven. Uwe vergadering verwacht overigens zeker niet van onze Commissie eene beoordeeling van al de wijzigingen, in de onderscheidene concept-verordenin gen opgenomen. Het kan haar slechts te doen zijn ons oordeel te verne men omtrent de finantiële gevolgen van de onderscheidene voorstellenen daarom vermeenen wij ons tot het bovenstaand gunstig praeadvies te moeten bepalen. Alleen willen wij ons ten slotte nog de vraag veroorloven of het niet in de bedoeling ligt, met de invoering der verschillende verordeningen, althans met die welke de verhooging der jaarwedden betreffen, lot 1 Januarij 1873 te wachten, en zoo ja, of het dan niet wenschelijk zoude zijn door eene uitdrukkelijke bepaling van die bedoeling te doen blijken. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1872 | | pagina 3