De Voorzitter. Te Rotterdam bestaan wel loodjes, en desniettegen staande is er de opbrengst van de belasting in evenredigheid veel minder. De heer Goudsmit. Ik geloof mij in deze met gerustheid te mogen beroepen op het gevoelen van den ambtenaar van bet openbaar ministerie, zooals die dat heden heeft ontwikkeld. Die ambtenaar, belast met de ver volging van overtredingen, is dunkt mij de competente autoriteit om er over te kunnen oordeelen. En die ambtenaar hecit pertinent verklaard, dat de uitvoering en handhaving van de verordening niet mogelijk is, zoo het kenteeken niet worde behouden. De heer Habtevelt. In den loop van deze discussie is bij herhaling het bezwaar goopperd dat men de loodjes ook aan een ander geven kan. Ik kan dat bezwaar volstrekt niet doelen. De hoofdzaak is dat men de loodjes een doorloopend nommer geve; b. v. n°. 25 van mijn hond is verloren gegaan, en nu ontvang ik ter vervanging niet weder n°. 25, maar n°. 803, de hond, die daarna met n°. 25 gevonden wordt heeft een gesto len of verloren gegaan nommer aanen de eigenaar is vervolgbaar. De Voorzitter. Ik zal thans in omvraag brengen het voorstel van de Commissie van Financiën om op dat van Burgemeester en Wethouders cene afwijzende beslissing te nemen. Dat voorstel wordt met 11 tegen 7 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren DriessenStoffels, de Fremery, Le Poole, llubrecht, Veefkind en de Voorzitter. De heer Bijlevei.d. Na de gevallen beslissing meen ik nog een enkel bezwaar in liet midden te moeten brengen tegen de bestaande verordening op de invordering. In art. 2 van die verordening wordt gezegd: #dat ieder eigenaar verpligt is, jaarlijks voor 31 Januarij, aangifte te doen enz.", en in art. 3 wordt, wat betreft aangiite voor- en betaling van belasting, voorzien ten aanzien van honden verkregen na 31 Jannuarij. Nu ontstaat de vraag, hoe het moet gaan met de honden die men «op 31 Januarij verkrijgt." Zooals de verordening daar ligt behoeft voor de op laatstge- melden datum verkregen honden voor het loopende belastingjaar geen aan gifte en betaling te geschieden. Deze exceptie zou bij eene vervolging ju. i. zeker opgaan. De heer i>e Fremery. Als wij over gebreken in de bestaande verorde ning spreken, dan meen ik ook te moeten wijzen op de laatste alinea van art. 8, van de verordening op de invordering, waarbij een voorschrift voor de belastingschuldigenom de honden met touw of ketting vast te houden, ook van toepassing wordt gemaakt op personen die van elders komen. Ik lees daar .gelijke verpligting berust op hen die van elders met honden binnen de gemeente komen." Zeer zeker kunnen bij eene belastingverordening geene voor schriften gegeven worden aan personen die alhier niet belastingschuldig zijn wil men dus de bepaling handhavendan behoort die in de algemeene polit'ie-verorriening opgenomen te worden. Wij hebben op dien grond dit voorschrift in onze concept-verordening ook niet overgenomen. De vraag is echter, of deze verordeningen thans aan de orde zijn. De heer Bijleveld. Het kwam mij voor, dat hetgeen ik gezegd heb aan de orde was. Immers ten gevolge van het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn de ontwerpen der beide verordeningen aan het oordeel van deze vergadering onderworpen. Uit dien hoofde heb ik gemeend op eene vergissing te moeten wijzen die in de verordening nopens de invorde ring is ingeslopen, en die bij deze gelegenheid uit den weg kan worden geruimd. De Voorzitter. Het schijnt mij toe, dat dit in strijd zou zijn met het besluit, zoo aanstonds door deze vergadering genomen. Zij heeft het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet aangenomen, en derhalve blijven de bestaande verordeningen behouden. De heer van Oüteren. Ten gevolge van het zoo even door den Ra»d genomen besluit komt de concept-verordening van Burgemeester en Wet houders te vervallen en kunnen wij haar, dunkt mij, als ingetrokken be schouwen daardoor vind ik op dit oogenblik de gelegenheid minder ge schikt om in de in stand gehouden verordening wijzigingen te brengen, al erken ik dat o. a. de heer Bijleveld eene zeer gegronde bedenking op art. 2, in verband met art. 3, heeft gemaakt. Zoodanige wijzigingen kun nen later beter, bij een afzonderlijk voorstel, in de verordening worden gebragt. De heer Bijleveld. Ik zal mij gaarne onderwerpen aan uwe zienswijze, mijnheer de Voorzitter, en mij er dus bij bepalen de aandacht op de inge slopen vergissing te vestigen. De Voorzitter. Als dit het gevoelen van den Raad is, dan zal ik gaarne in eene volgende vergadering de beide verordeningen nader aan het oordeel van de vergadering onderwerpen. XVII. Adres van Pastoor J. Bots, om vergunning tot het innemen van twee vierkante meters gemeentegrond» in de Marin-Gijzensteegbij de ver bouwing van zijn huis. (Zie Handd. 37n". 68.) De heer van Hbttinga Tromp. Mijnheer de Voorzitter. Het betreft hier de overdragt in eigendom van grond, een gedeelte uitmakende van de pu blieke straat. Ik meen u te moeten vragen, of de verklaring volgens art. 230 der gemeentewet ook daarop niet van toepassing is. De lieer Hubrecht. De opmerking van den heer Tromp is juist. De Voorzitter. Dan stel ik in de eerste plaats voor te verklarendat dit stuk gronds niet meer ter openbare dienst bestemd is. Dat voorstel wordt aangenomenterwijl ook het gedaan verzoek met al gemeene stemmen toegestaan wordt. Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DRABBE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 6