ook mij voor, dut bij behoud van het kenteeken de surveillance gemakke
lijker zal wezen. Niet van belang ontbloot acht ik het, dat de surveille
rende] beambten in vele gevallen bij het zien van een hond kunnen beconlee-
len of er termen bestaan voor een nader onderzoek. In de Memorie van Toe
lichting tot dit voorstel wordt in de 3"> al. de vraag gedaan welke is de
straf, die toegepast kan worden als het kenteeken niet wordt gedragen? Er
bestaat dienaangaande eene gevestigde jurisprudentie. Het geldt hier eene
plaatselijke belasting. Art. 272 van de gemeentewet schrijft als boete voor
het dubbele der verschuldigde belasting, doch ten minste ƒ5. Ik geloof
dus dat de vraag in de Memorie van Toelichting gedaan door dit art. 272
op voldoende wijs wordt beantwoord. Alvorens te eindigen acht ik mij
verpligt een klein protest aan te teekenen tegen hetgeen in de laatste plaats
in meergemelde Memorie wordt gezegd over het doel van de heffing eener
honden-belasting. Er wordt daarin gezegd dat 'het doel van de belasting
is niet zoozeer om de gemeentekas te stijven, maar veeleer om het aantal
schadelijke straatbonden te verminderen." Mijne bedenking is ontleend
aan art. 240 gemeentewet, krachtens welk art. «dekking van plaatselijke
uitgaven" alleen het doel van de heffing van een belasting op-de honden
mag zijn.
De heer Buys. De geachte wethouder van financiënde heer de
Fremery, heeft zijne verwondering betuigd dat de Baad op eene formaliteit
zou aandringenwelke het Dagelijksch Bestuur voor de rigtige invordering
van de belasting niet noodig acht. Toch ligt de verklaring van dien aan
drang voor de hand. Immers het is in confesso, dat dc- belasting op de
honden nog altijd op eene zeer gebrekkige wijze wordt geheven. Is dit
nu reeds het geval, bij het bestaan van de hier bedoelde formaliteit, dan
laat het zich ligt verklaren dat de Baad gestemd is voor het behoud van
een voorschrift, dat niet Van worden opgeheven zonder de invordering nog
gebrekkiger te maken. Dezelfde sprexer heeft gezegd dat wij de ervaring
voor ons zouden hebbendat het behoud van het kenteeken niet wordt
gevorderd. Ik geloof integendeel dat wij de ervaring hebben opgedaan dat
de belasting zonder het behoud van het kenteeken niets opbragt. En
waarom zou het dragen van een kenteeken niet noodig zijn? Omdat de
opzigter gewoon is huis aan huis rond te gaanten einde te onderzoeken
of daar ook honden worden gehouden. Ik weet niet of deze maatregel wer
kelijk is uitgevoerd, maar zoo ja, dan toch op gebrekkige wijze; want het
feit blijft waar, dat van ettelijke honden in het geheel geen belasting
wordt betaald. Men wijst op de moeijelijkheden der controle; ik zal die
moeijelijkheden niet loochenen, maar geloof tocb dat zij zeer overdreven
worden voorgesteld, en dat het allerminst noodig is alle honden op te van
gen om zich van de goede naleving der bestaande voorschriften te over
tuigen. Eindelijk zegt men dat het in den regel niet mogelijk is te con-
stateeren, of de hond wel inderdaad het onderscheidingsteeken draagt; maar
dit is een argument tegen de wijze waarop dit teeken wordt ingerigt. Men
stelle het anders zamenzoodat het beter in het oog valten het hier be
doelde bezwaar zal vervallen.
De heer Krantz. De bezwaren tegen de hondenbelasting zijn meerma
len besproken en na afgeschaft te zijn is die belasting wederom ingevoerd.
De moeijelijkheid bestond vooral daarindat het voor de politie-agenten eene
minder geschikte taak was om de niet aangegeven honden optesporen. Om
die reden is toen iemand benoemd die daarvoor meerdere geschiktheid had,
en de opbrengst is daarna zeer toegenomen. Door de ziekte _van dien persoon
is die verminderden wanneer nu het toezigt wederom goed gehouden wordt
zal ook het resultaat gunstig zijn. Van het toezigt hangt alles af, dat is
door de ondervinding bevestigd. Ik kan mij niet voorstellenwaarom het
Dagelijksch Bestuur bezwaar heeft op de tegenwoordige wijze van invor
dering voort te gaan. Ook naar mijne meening zal de controle zeermoeije-
lijk wordenals het kenteeken door de honden te dragen vervalt. Ik weet
wel dat er gemeentebesturen zijn die zulks niet noodig achtenmaar de
goede resultaten er van zijn mij nog niet bekend.
De heer Hartevelt. Ik heb betere verwachting van het gezigtsvermo-
gen van den manmet het toezigt belastdan de geachte wethouder naast
mij gezeten. Wat hij dienaangaande heeft gezegdheb ik meer als eene
aardigheid beschouwd dan wel ernstig gemeend; de berekening dat er 200
dagen zouden noodig zijn, als er iederen dag 4 honden worden opgepakt,
zoude dan eerst cenige beteekenis hebbenindien alle honden in deze ge
meente moesten worden opgevangen; dit bepaalt zich natuurlijk tot honden,
die niet van het kenteeken zijn voorzienof bij wien twijfel ontstaat Het
komt mij voor dat er geene belasting is waarbij men zoo gemakkelijk eene
goede controle kan uitoefenen als die op dc honden. Dat kenteeken moet
mijns inziens niet worden afgeschaft, want dan schaft men ook te gelijk
de controle af, dat tamelijk gelijk staat met afschaffing van dc belasting.
De heer de Fremery. In antwoord op hetgeen door vorige sprekers is
aangevoerd, acht ik mij verpligt mede te dcelen, dat niet alleen de amb
tenaar met het toezigt belast, maar ook andere personen die geloof verdie
nen mij hebben verklaarddat het niet mogelijk is, zelfs op een zeer klei
nen afstand, zich te overtuigen of de penning al dan niet door de honden
wordt gedragen. Nu is het mogelijk dat aan dat bezwaar eenigermate zou
kunnen worden te gemoet gekomen door een grooteren vorm voor den
penning vast te stellenmogt dus de meerderheid van den Raad voor het
behoud van het kenteeken zijndan wil ik gaarne beproeven aan dien
penning een beteren vorm te geven. Ik doe echter opmerkendat te
's Gravenhage en op meer andere plaatsen door de honden geen ken
teeken wordt gedragen. Men heeft daar een kohier voor de honden aan
gelegd. Ik acht dat minder wenschelijk, omdat dit aanleiding geeft
tot grooten omslag en veelvuldig werk, zonder meerdere zekerheid voor de
rigtige opbrengst van de belasting te geven. Men gaat daar even als hier
van buis tot huis, om te onderzoeken of de honden voor de belasting zijn
aangegeven. Zoo als ik zeide, ik ben er niet voor dien omslagtigen weg
te bewandelen. Mogt de Baad het kenteeken willen behouden, dan vrees ik
dat aan dat voorschrift, ook met den besten wil, toch nimmer volledige
uitvoering zal kunnen gegeven wordenterwijl het bovendien mijne over
tuiging is, dat door dit voorschrift de opbrengst van de belasting niet be
ter zal verzekerd worden.
1871.
De lieer Le Poole. Ik zal mijvooral na zoo even den geachten wet
houder van Financiën gehoord te hebben, aan de zijde van het Dagelijksch
Bestuur scharen en het voorstel tot wijziging van de bestaande verordenin
gen op dc honden-belasting ondersteunen. Aan hetgeen als aanleiding en
aanprijzing daarvan in de Memorie van Toelichting gezegd wordt kan ik
mijne volkomen adhaesie geven. Immers wat doet het er toe of de honden
als quitantie van de betaalde belasting hun genummerd kenteeken om den
hals dragen, als de belasting zelve maar betaald wordt, en dat zulks plaats
heeft en beter dan vrieger dat wordt voldoende bewezen. In den ambte
naar belast met het toezigtde ervaring heeft zulks bewezenligt het
geheim van de productiviteit dezer belasting, niet in het kenteeken om den
hals van de honden. Ook na al hetgeen het geachte lid naast mij gezeten
de heer Buys, tot aanprijzing daarvan gezegd heeft, ben ik niet kunnen overtuigd
worden. In zake van belasting is hij mij, het spijt mij zulks te moeten
erkennenniet altijd de ware autoriteit. Ik herinner mij hoe voor jaren
door dat geachte lid in Felix Meritis de inkomsten-belasting in theorie.sterk
werd verdedigden hoe hij hier verleden jaar, om de praktische bezwaren
eene inkomsten-belasting heeft afgekeurd. Ten slotte nog ééne opmerking,
die de regtvaardigheid mij gebiedt te maken. Uit alles blijkt, ja zelfs uit
het rapport van de Commissie van Financiën dat aan de invordering dezer
belasting beter de hand gehouden wordt dan vroeger, en nu vraag ik of
een uitdrukking als die, «elke voor zeven "weken hier gebezigd is, «dat de
verordening wordt uitgevoerd of liever niet uitgevoerd op eene wijze, welke
het gemeentebestuur tot een voorwerp van spot inaakt bij de gegoede bur
gerij", niet onregtvaardig moet genoemd worden?
De heer Buys. De heer Le Poole zal het mij ten goede houden dat ik
zijne opmerking omtrent mijn vroeger en later oordeel over eene inkomsten
belasting met stilzwijgen voorbij gaomdat zij aan het tegenwoordig on
derwerp van discussie geheel vreemd is. Maar zijne laatste bewering mag
niet onbeantwoord blijven. Volgens hem zou bet nu gebleken zijndat
ik vroeger ten onregte over de slechte opbrengst van de honden belasting
klaagde. Maar als hij zich de moeite wil geven na te gaan wat ik vroeger
zeide, dan zal hij zien dat dergelijke klagt niet van mij is uitgegaan. Ik
klaagde dat aan de bepalingvolgens welke de honden een kennelijk
teeken van betaalde belasting moeten dragen volstrekt niet de hand werd
gehoudenen mij dunkt, dat de gegrondheid van die klagt nu wel in confesso is.
De Voorzitter. Ik blijf bezwaar maken tegen het behoud van het
voorschrift omtrent het dragen der loodjes. Niet alleen dat het hoogst
moeijelijk is zich altijd te overtuigen of de honden de loodjes dragen
maar dan ontstaat nog dikwerf de vraag, of het loodje wel toebehoort aan
den hond die het draagt. Wil men belasting ontduiken dan vrage men
slechts een loodje aan den ontvanger, onder voorgeven dat het zijne ver
loren is, en geve dit aan een ander die het aan een hond hecht, waarvoor
de belasting niet betaald is. Om zich daarvan te overtuigen, zou de amb
tenaar met het toezigt belast elk loodje moeten vergelijken met den hond
en met het register. Maar bovendien, de ondervinding pleit volstrekt niet
tegen ons voorstel. Ik heb toch voor mij een overzigt van de opbrengst
der belasting op verschillende tijdstippen, en dan houd ik het er voor dat
eene som van ƒ2000 als het normale cijfer van de opbrengst dezer belas
ting kan worden beschouwd. Het blijkt dat de belasting in den laatsten
tijd niet is achteruitgegaan, en er alzoo geen sprake kan zijn van zulk
eene slechte inning als men dit wel voorgeeft, ja, dat er jaarlijks eene
vermindering van 20 a 25 pCt. plaats heeft. Vestigt men er de aandacht
op dat die belasting ongeveer ƒ2000 bedraagt, en let men dan op de op
brengst te Botterdam en te 's Gravenhagewaar de bevolking zooveel
grooter is; neemt men daarbij in aanmerking dat in eerstgenoemde ge
meente de belasting voor een hond 4 en 2 bedraagt, terwijl hier 3
en ƒ1.50 wordt geheven, dan kan men niet zeggen dat de belasting hier
zoo slecht rendeert. Ik kan niet toegeven dat de belasting, ten gevolge
van het bestaan der loodjeszoozeer toe zal nemen en blijf er bij dat het
voortdurend aan bezwaren onderhevig is die kenteekenen te handhaven.
De heer Buys. Ik ben verpligt nog eene kleine rectificatie in het mid
den te brengen. De Commissie van Financiën heeft niet gezegd dat de
opbrengst van de belasting jaarlijks met 25 pCt. achteruitgaat, want uit
de cijfers, welke zij voor zich had, bleek duidelijk het tegendeel. Maar
zij wees op het zeer wisselvallige van de opbrengsteene wisselvalligheid
zoo groot, dat het verschil van het eene jaar op het andere, namelijk van
1869 op 1870, bijna 25 pCt. bedroeg. Deze wisselvalligheid nu wist de
Commissie niet anders te verklaren dan hieruit, dat men het eene jaar
strenger en het andere minder streng op het naleven der verordening toe
zag. Wat nu betreft het door u bedoelde misbruik, mijnheer de Voorzit
ter, namelijk het koopen van een duplicaat loodje, ten einde dat af te staan
aan ben die voor hunne honden geen belasting betaalden mogt dit inder
daad op eenigzins grocte schaal voorkomendan zou men om het te weren
des noods kunnen bepalendat zij die een nieuw loodje komen vragenin
plaats van een ander dat verloren is geraakt, voor dit tweede exemplaar
mede drie gulden zullen betalen.
De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft in haar rapport
niet gesproken van een jaarlijksche vermindering van 20 a 25 pCt.daarin
spreekt zij van eene fluctuatie in de opbrengst van 25 pCt. over de ver
schillende jaren. Maar wat ik straks zeide sloeg op hetgeen door den heer
Buys zoo even is aangevoerd. Dat geachte lid heeft opgemerkt, dat de
opbrengst der belasting jaarlijks 20 a 25 pCt. achteruitging, en daartegen
moet ik evenzeer met allen ernst opkomen. Uit die cijfers blijkt veeleer
dat f 2000 het normale cijfer kan zijn.
De heer Buys. Mogt het door u bedoelde woord mij werkelijk ontvallen
zijn, mijnheer de Voorzitter, dan is het zeer duidelijk eene vergissing ge
weest. Met de cijfers van de opbrengst der belasting voor mijzou ik
toch niet gaan beweren wat juist die cijfers tegenspreken.
De heer Goudsmit. Men heeft zich in den loop van deze discussie be
roepen op het voorbeeld van den Haag en Botterdam. Als de belasting
daar, in evenredigheid met hier, zoo weinig opbrengt, dan i3 dit welligt
juist daaraan toe te schrijvendat men daar geen loodjes heeft en dan
trek ik daaruit het gevolg dat de loodjes hier moeten behouden blijven.
50