De in deze woorden voor mij opgesloten versohooning kan ik niet aan nemen, daar ik niet kan toegeven in mijne memorie eenige vergissing te hebben begaan. Voor zoo veel de door de Commissie van Financiën voorgestelde vermindering van het tractement van den Adjudant Onderofficier betreft, neem ik dus geen woord van die memorie terug. Van een nader betoog kan ik mij echter onthoudendaar ten gevolge van het ontslag van den Adjudant Onderofficier dit als vervallen kan worden beschouwd. Raadselachtig is mij het verzet van de Commissie van Financiën tegen het bezwaar van den schuttersiaad omtrent de toelage van den Tamboer- Majoor, tevens bode van den schuttersraad. Erkennende dat die titularis, ten gevolge van het genomen besluitminder dan vroeger zal ontvangen volhardt de Commissie van Financiën bij de opheffing dier toelage als een protest tegen de vroeger gevolgde handelwijze en gepleegde onregelmatighe den thans door orde en regelmaat vervangen. Van eene Commissie, die er naar moet streven misbruiken, waar die mogten bestaan, tegen te gaan, ware, mijns inziens, eene omgekeerde redenering te verwachten. Bij dc geconstateerde erkentenis, dat het tractement van den Tamboer-Majoor, ten gevolge van het besluit van den Gemeenteraad, werkelijk zal verminde ren vertrouw ik dat uwe vergadering tot zoodanige onbillijkheid niet zal blijven medewerken; dat zij een ambtenaar, die getrouw zijn pligt vervult, eene toelagedie hij jaren lang genoten heeftniet zal doen verliezen ten gevolge van eene verbetering in de wijze van administratie der schutterij. De Majoor-Kommandant der dienstdoende schutterij Schelt ema. De brief van den schuttersraad luidt als volgt: «Leiden, 12 December IS71. In het Bijblad van de Leidsche Courant, dd. 11 December 1871, hebben wij het rapport gelezen van dg Commissie van Financiën omtrent het bezwaarschrilt door ons ingediend aan H. 11. Gedeputeerde Staten dezer provincie tegen de vermindering van sommige posten op de Schutterij- begrooting voor 1872. Hoewel wij niet officiëcl in kennis zijn gesteld met dat rapport, hetgeen naar ons oordeel wel wenschelijk ware, om ons de gelegenheid aan te bicden op die aanvallen ons nog bij tijds te kunnen verdedigen willen wij door deze, uwe vergadering mededeelen dat giij hoewel kennis dragende van dat rapport, toch daarvan niet in weêrlegging zullen treden ook omdat de toon die daarin wordt aangeslagen niet die is, welke een college, dat een deel der gemeentebelangen behartigt, in een voor publiciteit bestemd stuk mag verwachten. Alleen willen wij er op wijzen dat de primitieve bestrijding der Commis sie van Financiën tegen onze begrooting hoofdzakelijk betrof het tractement van den Officier van Wapenen, en die post, zoowel als de beide anderen, waarover nu nog kwestie is, werden bestreden, op grond dat de wettelijke bepalingen zouden worden overschreden; dat, toen de Majoor-Kommandant in zijn schrijven aan Burgemeester en Wethouders, had aangetoond, de onjuistheid en de onhoudbaarheid van dat zoogenaamd'wettelijk standpunt, de Gemeenteraad dat gevoelen heeft gedeeld door die post goed te keuren en dat nu de Commissie van Financiën hare ontevredenheid over die neder laag wil doen gevoelen om ter bestrijding van de nog twee overige postjes (beide te zamen slechts de helft bedragende van eerstgenoemde post) nu in woordenzi/terij argumenten zoekt, die, als zij werkelijk grond hadden zeker door den scberpzinnigen steller van het rapport bij de primitieve bestrijding niet over het hoofd zouden zijn gezien. Hoe uwe vergadering de zaak ook verder moge beschouwen, de Schut tersraad zal er zich bij nêerleggen omdat het voornaamste punt, de regu larisatie van het tractement van den Onder-Adjudant, niet meer behoeft te wordi (1 bestreden of verdedigdaangezien de tegenwoordige titularis zijn eervol ontslag heeft aangevraagd en zal verkrijgen, en er alsnu sprake kan zijn vai die nadere regeling, zooals wij dit zeiven hebben aangegeven in genoemd bezwaarschrift; en ook omdat wij de mededeeling hebben ontvan gen dat bij ongunstige beschikking uwer vergadering over de toelage aan den Korporaal-Tamboer (Tamboer Majoor titulair) dien Ambtenaar, hetgeen hij daardoor zou verliezen, door den Majoor Kommandant in privé zal worden betaald. De Schuttersraad der dd. Schutterij te Leiden Suringar, kapt. waarn. Commt. h. t. Voorzitter. Bakker Secretaris. De Voorzitter. Daar in het voorstel twee afzonderlijke zaken worden behandeldzoo wensch ik ze ook afzonderlijk in beraadslaging te brengen. De hepr du Rieu. Ik vind het jammer dat het tractement van den tamboer-riajoor zou worden verminderd. Ik geloof dat bier een misverstand plaats vindt. Ik zou wenschen dat de Raad de verhooging van het tracte ment nog aannam, ten einde deze man niet minder verkreeg, dan hetgeen bij tot hiït'toe genoot. De Voorzitter. Het lag ook wel eenigzins in de bedoeling van de Commissie van Financiën dat dien man geen geldelijk nadeel zou worden toegebragt. Ook zij verlangt dat die zaak voor bet vervolg worde geregeld maar zij heeft er bezwaar tegen dat dit reeds nu bij deze begrooting ge schiede. Dat kan bij eene volgende begrooting plaats vinden. De heer du Rieu. Waarom zou die regeling en verbooging niet reeds op de tegenwoordige begrooting kunnen gebragt worden Als men bet eens is dit de man geen geldelijk nadeel moet lijden, dan moest die verhooging nog voor liet a. s. jaar op de begrooting worden gebragt. Het komt mij voor dat die man niet de souffre-douleur moet worden van ver schillende cpvattingen en beschouwingen. Dit zou niet billijk zijn. De Voorzitter. Ik moet opmerken dat de begrooting niet door ons wordt opgemaakt, maar door den schuttersraad, en dat wij dus geen posten op de begrooting kunnen brengen of die verboogen. De heer van Outeren. Ik meen eene preliminaire vraag te moeten doen: Welie is op dit oogenblik de stand der zaak P De waarnemend commissaris des konings heeft in zijne missive van den I6en November 11. het werschelijk geacht dat de gemeenteraad twee posten der begrooting voor de schutterij voor 1872 in nadere overweging nemen zou. Nu ver nemen wij uit de zooeven voorgelezen stukken dat een der punten eigenlijk vervallen is, daar de onder adjudant voor zijne betrekking heeft bedankt. Zullen wij nu nog discussiëren over de vraag of het tractement van den onder adjudant ƒ400 bédragen zal. dan wel, of dit op ƒ500 zal worden I gebragt? Moeten wij den commiss.uis des konings nu nog ten opzigte eener nadere beslissing herigten of is, g-lijk ik meen, deze quaestie geheel ver vallen, naar aanleiding van den inhoud der beide heden ingekomen brieven De Voorzitter. Men beeft gezegd dat de betrekking van onder adju dant van zeer uitgebreiden aard is, en niet toelaat dat de titularis andere werkzaamheden daarbij verrigt. Is dit zoo, dan moet de schuttersraad in het vervolg een voorstel tot verhooging van het tractement doen. De Com missie van Financiën heeft echter gemeend dat een bedrag van 400 aan de betrekking van onder-adjudant moet worden toegekend. Zij was dus van oordeel dat de voorgestelde verhooging van 100 niet moest worden toegestaan. Of de tegenwoordige titularis voor de betrekking heelt bedankt, doet niets ter zake; er dient te worden uitgemaakt, welke jaarwedde aan de betrekking verbonden moet worden. De heer van Outeren. De commandant der schutterij zoowel als de schuttersraadgeven toch bij hun schrijven te kennen dat een nader betoog over het tractement van den adjudant onderofficier als vervallen kan worden beschouwd en dat de regularisatiezoo als de schuttersraad baar noemt, van dat tractement niet meer behoeft te worden bestreden of verdedigd. Beiden doen dit op grond van bet door den onder-adjudant gevraagd ontslag. De Voorzitter. Ik meen dat de schuttersraad het voornemen bad ƒ500 voor de betrekking van ondei-adjudant op de begrooting te brengen, onverschillig wie de titularis is De beer Buys. Ik meen het gevoelen van den Voorzitter te moeten ondersteunen. Wij moeten in elk geval antwooiden op de missive van den commissaris des konings en dus ook in elk geval ons gevoelen zeggen over de bezwaren door den schuttersraad ontwikkeld. Maar bovendien ik beu het geheel met u eens, mijnheer de Voorzitter, dat het ontslag, aan den tegen- genwoordigen titularis verleendde bestaande quaestie niet opbelt. De schuttersraad moge voor den nieuw benoemde een geringer tractement vol doende achten, de bepaling van dat tractement komt in elk geval aan deze vergadering toe. De heer Veefkind. Het komt mij wenschelijk voor, ook al heelt de tegenwoordige onder-adjudant zijn ontslag genomen, dat er eene beslissing valle over het tractement, dat voor die betrekking op de begrooting mag worden uitgetrokken. De schuttersraad heeft als zoodanig voorgesteld ƒ500 tegen ƒ400 in het vorig jaar, niet om het tractement met JOU te ver boogen, maar bij wijze van regularisatie. Bij onderzoek is mij dan ook gebleken dat de onder adjudant die ƒ100 boven het uitgetrokken tractement steeds heelt genoten op eene wijze, die, zoo niet uit de begrooting, dan toch uit de rekening steeds beeft moeten blijken. Naar mijne wijze van zien had de schuttersraad alle misverstand op dit punt kunnen voorkomen door dadelijk aan te toonen, uit welke artt. die ƒ100 tot hiertoe waren be streden en het gezamenlijk bedrag dier artikelen met een gelijk cijfer te verminderen. Ik zou daarom wel willen voorstellen aan Ged. Staten te antwoorden dat de Raad geen bezwaar maakt ƒ500 voor den onder-adjudant toe te staan, mits de zooeven bedoelde artt. worden verminderd met ƒ100. De heer IIartevelt. De Commissie van Financiën heeft ook gemeend dat op die wijze de zaak zou kunnen worden gevonden, maar wij kunnen niet anders doen dan de begrooting voor 1872 te behandelen, zooals die door den schuttersraad is voorgedragen. Eene wijziging of verhooging in het tractement kan in de begrooting van 1873 duidelijk worden voorge steld en onderzocht; maar de wijze waarop de post door de Commissie van Financiën voor 1872 is beoordeeld, :s en blijft mijns inziens de juiste. De heer Veefkind. Ik voor mij zie er allerminst geen bezwaar in aan Ged. Staten te antwoorden dat de Raad op de door mij voorgestelde wijs bereid is aan het bezwaar van den schuttersraad te gemoet te komen. Evenzoo wat de toelage ain den korporaal-tamboer betreft; want daaraan ontbreekt zelfs de schijn van eene verhooging. De heer Buys. Ik zie daartoe volstrekt geen redenen moet mij dan ook bepaald verklaren tegen het voorstel van den heer Veefkind. Wan neer wij dit aannemendan zouden wij stilzwijgend te kennen gevendat de emolumenten welke de adjudant onderofficier buiten zijn tractement aan de begrooting ontleent, daarin werkelijk liggen opgesloten en dat bij het vaststellen van de begrooting op die emolumenten gerekend is. Juist dit nu spreekt de Commissie van Financiën ten stelligste tegen. Daarenboven eene bepaling als de heet Veefkind bedoelde, is allerminst nuodig: want nog eens, de schutterij begrooting voor 1872 is niet verminderd, vergeleken mét die van het voorgaande jaar. Wat de onder adjudant in 1871 regtens genoot, blijft hij ook in 1872 genieten. De heer Veefkind. Ik meen te moeten blijven volhouden dat de schijnbare verhooging der jaarwedde van den onder-adjudant daarom geene verhooging is, omdat zij kan worden opgewogen door eene vermindering op andere posten der begrooting, waaruit het meerdere, dat nu wordt voor gedragen, vroeger is betaald. De beer Buys. Zoo de onder adjudant die verhooging op andere wijze mogt hebben verkregen, dan kan de schuttersraad die voor 1872 op zijne verantwoordelijkheid op dezelfde wijze toekennen. De beer van Outeren. Ik heb bij de behandeling der gemeentebe- grooting gestemd voor het brengen der posten zoo als die op de begroo ting voor de schutterij stonden uitgetrokken. Er is toen een besluit geno men in een anderen zin. Nu wensch ik dat te bandhaven, te meer omdat de latere uiteenzetting dezer zaak door de Commissie van Financiën zoo afdoende gronden heeft bijgebragt, dat ik ongaarne op dat besluit zou zien teruggekomen. Ik zeg dit, opdat, nu ik voor bet voorstel der commis sie stemmen zaldaaruit geene verkeerde gevolgtrekking zal worden gemaakt. De beer Bijleveld. Toen de in deze bedoelde besluiten werden genomen behoorde ik tot de minderheid; nu evenwel die besluitcu zijn tot stand ge komen geloof ik dat het gevoelen der meerderheid moet geëerbiedigd worden, vooral wanneer geen zeer gewiglige redenen bestaan om op eene zoo kort geleden gevallene beslissing terug te komen. Ik zal dus stemmen voor handhaving van het raadsbesluit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 3