weder gruote veranderingen brenge in de grondslagen waarnaar de belastin
gen geheven worden. Om over het thans geldende stelsel een definitief
oordeel te kunnen uitsprekenmeent de Commissie eene ruimere ervaring
te moeten afwachten dan op het oogenblik verkregen is; en dit te eer om
dat wanneer men na verloop van een of twee jaren tot het invoeren van
eene zuivere incometax mogt willen besluiten, het mogelijk bestaan van
eene soortgelijke belasting bij het Kijk de tenuitvoerlegging van dergelijk
besluit dan misschien veel gemakkelijker zoude maken dan nu het geval
zoude zijn.
Het was intusschen eene andere vraag of men niet, met behoud van de
tegenwoordige belasting, door deze of gene wijziging van ondergeschikt be
lang te gemoet zou kunnen komen aan sommige bezwaren, ook weder in
den laatsten tijd tegen onze belasting gerezen. Aan den wensch van enke
len, die op de pas ingevoerde splitsing ten behoeve van hen die kamers
verhuren, zouden willen terugkomen, kau zeker niet worden voldaan, om
dat, naar de overtuiging van uwe Commissie althans, die splitsing in het
stelsel van belasting, alhier aangenomen, volkomen past. Maar h1 eerbie
digt men dat stelsel volkomenzoo zou de uitgesproken wenscli toch ten
deele kunnen worden bevredigdwanneer men aan het slot van artikel 5
eerste zinsnede, van het raadsbesluit, dd. 29 December 1S70, deze woor
den toevoegde: #De huurwaarde van dat gedeelte, verhoogd met twintig
ten honderdzal voor den hoofdbewoner grondslag van belasting uitmaken."
Het gevolg van deze wijziging, welke de Commissie van "Financiën de
vrijheid neemt aan het oordeel van uwe Vergadering te onderwerpenzal
natuurlijk zijn, dat de verbuurder van kamers in het vervolg eenigzins hoo-
ger wordt aangeslagen dan nu laatstelijk het geval was, terwijl toch het
beginsel gehandhaafd blijft dat niemand belasting schuldig is voor het ge
deelte van zijn huis dat anderen in gebruik hebben. De Commissie gaat
daarbij namelijk uit van deze stelling, dat het gebruik van verhuurde ka
mers, namelijk in eene stad als Leiden, waar die kamers in den regel
althans vier maanden van het jaar ledig staangedurende een goed ge
deelte van dat jaar niet geheel voor den hoofdbewoner verloren gaat, en
dat het billijk is ook op dat feit te letten bij het bepalen der huurwaarde
van dat gedeelte van het huis, 't welk hij voor zich zeiven behoudt. Een
sooitgelijk beginsel werd dan ook door den ltijks-wetgever aangenomen,
waar bij de belasting op het personeel vaststellende, splitsing van perceelen
voor pakhuizenmagazijnen enz. slechts ten deele toeliet.
Uwe Commissie heeft daarentegen geen middel gevonden om een ander
bezwaar weg te nemen, tegen de tweede zinsnede van artikel 5 aangevoerd,
houdende o. a.dat als verhuurde kamers enkel worden aangemerkt die,
welke op het oogenblik dat de schatting plaats heeft, werkelijk verhuurd
zijn. Laat men dit beginsel los en gaat men afschrijving van huurwaarde
toelaten ook voor kamers, die niet nu maar vroeger verhuurd werden en
misschien in de toekomst op nieuw verhuurd zullen wordendan schendt
men niet slechts het beginsel, dat alleen daar waar geen gebruik is van
eenig deel van het huis vermindering van huurwaarde kan worden toegela
ten, maar zet men ook de deur nijd open voor allerlei misbruiken, welke
het zelfs niet noodig is hier aan te stippen. De Commissie zou om die
reden de tweede zinsnede vun artikel 5 niet willen wijzigen, en kan daartoe
te eer besluitenomdat bet genoeg bekend is dat het ledig staan van ka
mers, ter verhuring bestemd, althans in den tegenwoordigen tijd te dezer
plaatse tot de zeldzame uitzonderingen behoort.
De Commissie van Financiën, enz.
Leiden, 23 November 1871.
Burgemeester en Wethouders, u zullende dienen van berigt en raad op
de voordragt van de Commissie van Financiëntot wijziging van art. 5
van het raadsbesluit van 29 December 1870, tot heffing eener plaatselijke
directe belasting, hebben de eer u te berigten dat zij daartegen geene
bedenkingen hebben en zulks te minder, uithoofde het eene toenadering
bevat tot hetgeen vroeger door hen is voorgestelddoch dat zij betwijfelen
of door,, deze wijziging het thans gevolgd stelsel, dat ieders aanslag zich
regelt naar hetgeen bij hem in gebruik iswel geheel zuiver wordt gevolgd.
Zijfrauenju deze voordragt aan te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 03.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geven met verscbuldigden eerbied te kennen Johannes Willem Filippo,
en Johannes Yogelezang, eigenaren van de nieuw gebouwde perceelen aan
de westzijde der Beineveststeeggeteekend n°. 46.
Dat zij plan hebben ten behoeve der bewoners een put te laten schieten
in gemeentegronddat volgens de bestaande voorschriften daartoe van
UEd. Achtbaren de toestemming wordt vereischt.
Beden waarom zij zich tot UEd. Achtbaren wendenmet eerbiedig ver
zoek hun daarvoor de noodige vergunning te verleenen.
't Welk doende,
Leiden, 31 October 1871. J. W. Filippo.
J. Vogelezang.
Leiden, 27 November 1871.
In onze handen werd ten fine van berigt en raad, gesteld een adres van
W. Filippo en J. Vogelezang, eigenaars der nieuw gebouwde perceelen
in de Keineveststeeggeteekend n°. 4, 5 en 6, om vergunning tot hefc
doen schieten van een put in gemeentegrond, ten behoeve der bewoners
dier buisjes.
Wij hebben daarop ingewonnen het rapport der Commissie van Fabri
cage, hetwelk hierbij wordt overgelegd en waarmede wij ons volkomen
vereenigen.
Wij nemen alzoo de vrijheid u te raden de gevraagde vergunning te
verleenen, mits daarvoor betalende het jaarlijksch regt van 1.20, bepaald
bij art. 3, n°. 12 en 13, van het tarief van 5 Maart 1857.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 11 November 1871.
De Commissie van labricage heeft de eer op het request van J. W.
lilippo en J. Vogelezang te berigten, dat bij haar geen bezwaar bestaat
tegen de inwilliging van hun verzoek, om een put te schieten met een op-
gemetselden hals op gemeentegrond, tegen een der nieuw gebouwde huisjes
in de Beineveststeeg op de Langegracht, wijk 5, n°. 789, (straatn". 4/.;),'
mits betalende een jaarlijksch regt van ƒ1.20, bepaald bij art. 3, n°. 12
en 13, van het tarief, vastgesteld den 5en Maart 1857.
Aan H.H. Burgemeester en De Commissie van Fabricage, enz.
Wethouders.
N®.. «4.
Aan den Gemeeuteraad van Leiden.
Geeft met verscbuldigden eerbied te kennen: Willem Bodenburg, melk-
verkooper, wonende te Leiden op de Haarlemmerstraat, hoek Sionsteeg.
Dat hij adressant is ingedeeld bij de stedelijke schutterij dezer gemeente
waarbij men hem heelt te kennen gegeven, dat hij zijne eigen montering
moest aanschaffen.
Dat zijne middelen zulks echter niet veroorlovenhoe gaarne hij an
ders ook aan dat verlangen zoude willen voldoen.
Dat hij echter bereid is zich daarvoor eenige opofferingen te getroosten,
namelijk om de helft der kosten te dragen, en die in termijnen te betalen,
zoo men hem van de wederhelft mogt ontslaan, zijnde buiten magte om
uit eigen middelen de helft in ééns te voldoen.
Bedenen waarom hij den Gemeenteraad bescheidenlijk doet verzoeken
hem van de betaling zijner montering, hetzij geheel of voor de helft
vrij te stellen, en om, zoo hij die helft ten zijnen laste mogt krijgen, die
dan in termijnen te mogen voldoen. 't Welk doende,
Leiden, 17 November 1871. W. Bodenbubg.
Leiden, 23 November 1871,.
In onze handen werdten fine van berigt en raadgesteld een adres
van Willem Eodenburg, melkverkooper alhier, waarbij hij te kennen geeft
zich bezwaard te achten met de betaling der kosten zijner scbutterlijke
kleeding, als zijnde niet in staat die voor het geheel te dragen. Hij ver
zoekt mitsdien daarvan of geheel öf gedeeltelijk te worden vrijgesteld.
Een nader onderzoek, door eene commissie uit ons midden ingesteld,
heeft ons tot de overtuiging geleid dat de voldoening van het gcheele be
drag dier kosten inderdaad voor den adressant te bezwarend moet worden
geacht en dat er dus wel termen bestaan om hem daarvan voor een deel
te ontheffen.
Wij nemen mitsdien de vrijheid te radenmet wijziging in zooverre van
uw besluit van 19 October jl.te bepalen dat W. Bodenburg voornoemd
voor de helft in de kosten zijner schutterlijke kleeding uit de gemeente
fondsen zal worden tegemoet gekomen, terwijl hij verpligt zal zijn voor de
wederhelft daarin zelf te voorzien.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DBABBE.