Gedurende 25 jaren is die voorwaarde met de vereischte getrouwheid, ten genoegen van het Collegie van dagelijksch bestuur, vervuld, en alle stukken werden ten allen tijde, en sorns op het uiterste oogenblik, dat de plaatsing nog verlangd werd, onverschillig of er al dan niet ruimte voor beschikbaar was, in de Leidsche Courant met de meeste welwil lendheid opgenomen. Op grond van die beschikking en van de verkregen ervaring werd dan ook bij plaatselijke verordening, regelende de wijze van afkondiging iler verordeningen binnen deze gemeente, vastgesteld door den Gemeen teraad den 22s,en December 1851, bepaald, in art. 1, dat de afkondi ging geschiedt 3'. door plaatsing in een binnen de gemeente uilkomend dagblad, en in art. 6, op hoedanige wijze van die plaatsing moet blijken. Reeds uit die afkondiging blijkt, dat al wat daartoe betrekking heeft behoort tol de taak van het dagelijksch bestuur, dat zorg draagt voor de uilvoering van alle te dien aanzien voorkomende zaken, en door wiens tusschenkomstvolgens den inhoud van het raadsbesluit van 23 September 1846, de plaatsing van al de stukken geschiedt. Wel verre dat daardoor aan een privilegie of een stelsel van begun stiging kan worden gedacht, mag er alleen sprake zijn van eene over eenkomst in het belang van de openbaarmaking van hetgeen hel Collegie van dagelijksch bestuur daartoe ter plaatsing bezorgt, maar waardoor ook een onmisbaren waarborg en zekerheid voor dat bestuur bestaal, dal werkelijk alles, voorzien en onvoorzien, langs dien weg geplaatst wordt in een dagblad, zóó, op die tijdstippen en zoo dikwijls, als het zulks verlangt. Zonder dus eenigermale in twijfel te trekken of het adres van A. W. Sijlhoff, drukkeren uitgever van het Leidsch Dagblad, al dan niet be hoort tot de kennisneming van den Gemeenteraad, meenen wij den Raad op het daarbij gedaan verzoek ons gevoelen te moeten doen kennen, hierin beslaande: dat de stukken door den requestranl bedoeld, blijkbaar zijn publica tion of verordeningen uitgaande van het Collegie van dageljjksch bestuur; dat dé heoordeeling. op hoedanige wijze deze stukken ter kennis van de belanghebbenden moeten gebragt worden, behoort tot de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders; dat zij daartoe de Leidsche Courant, als aangewezen door het besluit van 23 September 1846, bij voortduring hebben gebruikt en, vermits dat blad steeds alle gewenschte waarborgen heeft geleverd, ook verder daartoe wenschen te bezigen; dat moeijeiijk in ééne gemeente twee particuliere dagbladen gelijkelijk, als officieel kunnen erkend worden, hetgeen zoude plaats hebben bijal dien èn aan de Leidsche Courant èn aan het Leidsch Dagblad de van gemeentewege (er openbaarmaking bestemde verordeningen of publicaliën wierden verstrekt; dat zelfs de Gemeenteraad, bij verordening van 20 Augustus 1863, in overeenstemming met art. 6 der verordening van 22 December 1851 de Leidsche Courant als hel ofQcieele blad heelt bestemd ter afkondi ging van zijne verordeningen waarlegen straf is bedreigd, en omtrent wel ker afkondiging hem bij art. 166 der gemeentewet het vaststellen eener verordening is voorgeschreven; Redenen waarom Burgemeester en Wethouders de vrijheid moeten nemen U te raden, des adressanls verzoek, voor zooveel zulks tot des Raads bevoegdheid behoort, voor geene inwilliging vatbaar te achten en mitsdien te wijzen van de hand. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Te Leiden ter Boekdrukkerij vim J. C. DRABBli

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 2