HAMEM TAS DIS 6EHEENTERAAD TAS LEIDEN.
12.
Zitting van Donderdag 15 Juni) 1871,
geopend ten één ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren Buys, EigemanLe Poole, Hartevelt, Bij-
leveld, Verster, LezwijnTielemanGoudsmit, de Eremery, Hubrecht,
Tollens, Stoffels, van Wensen, Krantz, van OuterenScheltema, du Bieu
en van den Braudeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
8 Junij 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van den 6den
dezer maand, B. n°. 3360 (3" afd.), G. S. n°. 49, houdende goedkeuring
van het kohier der plaatselijke directe belasting, 1871.
2°. Brief van het raadslid den heer J. Scheltema, van den 8sten dezer,
waarbij deze het ontslag neemt als lid van den Gemeenteraad.
Deze brief is van den volgenden inhoud
»De ondergeteekende heeft de eer u bij deze kennis te geven dat hij
om redenen van particulieren aardzijn ontslag neemt als lid van den
Gemeenteraad. J. Scheltema."
3°. Missive van den heer P. G. Gallandat Huëtvan den volgenden
inhoud
»Edel-Achtbare Heeren!
Bij het eindigen der wetenschappelijke opleiding mijner kinderen, gevoel
ik mij van ganscber harte gedrongenronduit te erkennen dat ikhoewel
aan alle de vereischte Minervalia voldaan hebbende, en zelfs er een eer
in stelde zulks te doen, toch meer dan het dubbele in vergelijking van
het geldelijk bedrag aan onderwijs voor mijne kinderen door UEd.-Achtb.
genoten heb; en om van deze mijne meening en het gevolg uwer munifi-
centie bij deze een zinnelijk blijk te gevenheb ik de eer en neem de
vrijheid aan UEd.-Achtb., als Gemeenteraad der Stad Leiden, voor bet
Stedelijk Archief aan te bieden een exemplaar van het Akademisch Proef
schrift, waarop mijn jongst gepromoveerde Zoon het Doctoraat in de
Geneeskunde behaald heeft, en waarvan ik UEd.-Achtb. allen Heeren ltaads-
leden I ieder in het bijzonder, in den zelfden geest een exemplaar heb
laten aanbieden.
Dit doende, heb ik de eer met hoogachting te blijven en mij te noemen
LeidenUw Edel-Achtb. dienstw. en heilwenscb. dienaar,
10 Junij 1871. P. G. Gallandat Huöt.
Aan de Edel-Acbtbare heerenBurge
meester, Wethouders en Leden vormende
den Gemeenteraad der Stad Leiden."
Deze stukken worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over
Missive van den Majoor Kommandant der dienstdoende Schutterij dezer
gemeente, betrekkelijk het verslag van den toestand dezer gemeente over
het jaar 1870.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze ter inzage van de leden
in de leeskamer neder te leggen.
Aan de orde is:
1. Adres van Mr. F. Maclaine Pont, houdende verzoek om ontslag als
regent van het H. G. of arme wees- en kinderhuis.
De heer Goudsmit. Ik heb de etr op te merken, dat het doel, waar
mede ik in de vorige vergadering een uitstel gevraagd heb, volkomen is
bereikt. Er bestaat dus nu geen reden meer tot uitstel. Het heeft rebus
ipsis et factie plaats gegrepen.
De Voobzitter. Daarom is het dan ook aan de orde gesteld. Maar
de toevoeging op het convoeatic-billet onder de drie eerste punten strekte
tot herinnering, dat door u dat voorstel was gedaan. Ik zal dan nu het
verzoek van den heer Maclaine Pont in behandeling brengen.
De heer Eigeman. Als het voorstel van den heer Goudsmit niet ge
daan was, zou mijn voorstel behandeld zijn, zoodat ik meen, dat dit nu
aan de orde is.
De Voorzitter. Dus gij blijft bij uw voorstel?
De heer Eigeman. Ja, mijnheer de Voorzitter, en dat is om de punten
1 en 2 tot nader uit te stellen. Ik heb dat voorstel reeds in de vorige
vergadering ontwikkelden acht het niet noodig daarop nader terug te
komen. Omtrent de redenen waarom ik dat voorstel gedaan hebben ik
niet van gedachte veranderd; integendeel, ik ben daarin versterkt, en
wensch daarom dat het zal behandeld worden.
De heer Tollens. Het voorstel, om de behandeling van de punten 1
en 2 dezer agenda uit te stellen, tot dat de te benoemen commissie, in
punt 3 vermeld, haar rapport zou hebben uitgebragt, is in de vorige ver
gadering van mij uitgegaan. Ik ben in die zelfde vergadering op miju
voorstel teruggekomen, wat betrof het eervol ontslag van den regent mr.
Maclaine Pont, omdat deze toch altoos, desverkiezendezijn ontslag nemen
en daardoor elk uitstel te dien aanzien illusoir maken konmaar ik blijf,
als toenpersisteeren bij mijn voorstel betrekkelijk punt 2en wel op de
grond^p vroeger door mij ontwikkeld. Ik zie er echter nu geen nut of heil
meer in, om het voorstel van den heer Goudsmit, waarover de steramen in
de vorige vergadering staaktenandermaal te behandelen. Feitelijk is zijn
voorstel, zooals die heer beweert, nu toch aangenomen; althans het effect
er van is hetzelfde. Er is tijd gewonnen en mijn voorstel zal nu toch wel
1871.
vallen, want hoezeer deze opkomst van raadsleden en waarop gerekend
werd, niet veel talrijker is dan de vorige, zoo is de Baad nu toch eenigzins
anders zamengesteld. Ik voorzie alzoo dat elke nadere discussie daardoor
nutteloos worden zou en zie er dus van af; doch ik blijf evenwel protes
teeren tegen den ongedachtenongewenschten en onregelmatigen gang van
zaken, gedeeltelijk ook veroorzaakt door het voorstel van den heer Goudsmit,
en zal mij onthouden van mede te werken tot de benoeming van bh. regen
ten bij punt 2 onzer agenda bedoeld.
De Voorzitter. Kan de heer Eigeman zich daarbij neerleggen P Of
wenscht hij alsnog aan de vergadering te onderwerpen of zijn voorstel in
omvraag zal worden gebragt?
De heer Eigeman. Zeker, mijnheer de Voorzitter. Het was genoeg
zaam ondersteund en alleen door het voorstel van den heer Goudsmit, zoo
als reeds gezegd is, aangehouden.
De Voorzitter. Ik geef toe, dat het in de vorige vergadering behoor
lijk is ondersteund. Mag ik vragen, of nog iemand over dat voorstel het
woord verlangt? En mag ik nog even de bepaalde strekking van het voor
stel hooren
De heer Eigeman. Het strekte om de punten 1 en 2 aan te houden
tot dat de commissie, bedoeld onder n". 3, zou zijn benoemd, deze advies
zou hebben uitgebragt over de superintendentie van het weeshuisen de
Baad daarover uitspraak zou hebben gedaan.
De heer Stoffels. Met het oog op art. 3 der verordening het H. G.
of arme wees- eu kinderhuis betreffende, vermeen ik, dat het voorstel van ons
geacht raadslid niet kan of mag doorgaan, daar dit toch bepaalt, dat bij
vacature in het collegie van regenten binnen twee maanden eene voordragt
voor een nieuwen regent of regentes moet inkomen, waaruit dan de benoe
ming geschiedt door den Baadde niet-benoeming zou alzoo in strijd met
do verordening zijnen tot nadeel der inrigting. Waarvoor zullen wij uit
stellen? Komt de overeenkomst tot stand, door de superintendentie aan den
kerkeraad over te dragen, welnu, dan worden de nu benoemden weder eer
vol ontslagenzoo ging het bij de overdragt van minnehuis en armbakkerij
zoo zal het ook bij de te maken overeenkomst geschieden. Langs dezen
weg ook blijft liet weeshuis niet zonder behoorlijk bestuur, en weesburgers
lijden geen schade.
De heer Tollens. Het argument van den heer Stoffels: dat de nieuw
te benoemen regenten toch niet door onze te benoemen commissie op
het punt der door den kerkeraad verlangde superintendentie zullen worden
gehoord, weshalve de dadelijke benoeming van nieuwe regenten de zaak
volstrekt en in niets zou praejudiciëeren"is m. i. geheel onjuist en ge
heel in strijd met het voorstel van den heer Buys, in de vorige raadsver
gadering destijds door den heer Stoffels ondersteund. De heer Buys
namelijk achtte juist daarom eene voorafgaande benoeming en aanvulling
van het collegie van regenten en regentessen over het weeshuis van het
hoogste belangomdat onze raads-commissie daardoor de gelegenheid kreeg
zichdes verlangdde noodige inlichtingen bij dat collegie te verschaffen
alvorens haar rapport uit te brengen. Wij zien heden den heer Buys we
der in ons middendie zeer zeker wel de beste verklaring geven kan van
zijne eigene, in de vorige raadsvergadering gesproken, woorden en die
even zeker gaarne bereid zal wezen die verlangde explicatie te gevenwaar
door aan dit argument van den heer Stoffels de laatste steun ontvallen moet.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Buys in dien zin gesproken
heeftdat men bescheiden van die regenten zou vragen maar niet bepaald
dat men hen zou hooren.
De beer Buys. De verklaring van mijne woorden door den heer Tol
lens is allezins juist. Ik wilde in de vorige vergadering doen uitkomen
dat het weeshuis juist nu behoefte heeft aan eene volledige vertegenwoordi
ging, bevoegd om gevraagd of ongevraagd voor de regten en belangen VBn
die instelling in de bres te springen.
De heer Stoffels. Die onderhandelingen kunnen nog een geruimen tijd
duren. Hebben wij dan de vrijheid om het weeshuis zonder bestuur te
laten
De heer Eigeman. Hoe men ook over deze zaak denke, ik blijf de
vraag stellenKan de Baad op de voordragten van het tegenwoordig be
stuur ontslaan en benoemen? Ik houd vol, dat vijf leden van het bestuur
tot die voordragten noch kunnen, noch mogen medewerken, omdat zij in
strijd met de verordening zijn voorgedragen en daarop benoemd. In de
vorige vergadering heb ik dit genoegzaam ontwikkeldenmijnheer de
Voorzitter, het bevreemdt mij zeer, dat tot hiertoe zich niemand uit ons
raidden verzet heeft tegen mijne bewering! Wat het ontslag van eenen
regent betreft, zou men kunnen zeggen, dat de Baad daarvoor de voor
dragt van het bestuur niet behoeft, daar art. 147 van de gemeentewet
luidt»de Baad ontslaat de door hem benoemdenmaar de verordening
spreekt in art. 3: *de regenten en regentessen worden door den gemeente
raad, op voordragt van het bestuur dezer instelling, benoemd, geschorsten
ontslagen." Indien ik mij nu alleen te houden heb aan de gemeentewet,
wat beduidt dan de verordening? Waarom dan in deze bepalingen ge
maakt, die geen grond zouden hebben? Verder zie ik niet in, dat de
benoeming van bestuursleden zoo direct noodig en vvenschelijk is. Zoo als
mij geïnformeerd is, zijn de zeven hestuurs-leden wel in staat de zaken van
het gesticht gaande te houden tot dat eene uitspraak door den Baad gedaan
is; terwijl het mij voorkomt, dat het wenschelijk is voor de verpleegden,
dat zoo min mogelijk verandering van bestuursleden plaats hebbe. Men
wachte dus daarmede, opdat later met meer zekerheid de aanvulling van
het bestuur kan geschieden. Vóór alles weegt bij mij zwaar de onvaste
grond, waarop de benoemingen thans wederom zouden geschieden, en liet
20