schrift der handelende over den //directeur," wiens bevoegdheden in het art. geregeld worden. En dit blijkt wijders uit al. 3 (berigt aan Burg. en Weth. bij verwijdering van brandmeesters enz.). Het is toch wel aan te nemen datbij verwijdering van een of ander persoon bij een brandBurg. en Weth. daarvan zouden moeten kennis bekomenen dat de betrokken persoon een regt van appel zou hebben als in al. 3 voorkomt. De heer Bijleveld. Ik verschil met den vorigen spreker den heer Goudsmit, hierin dat m.i. al. 3 niet regelt een appèl na gegeven ontslag, maar alleen eene aanvraag om ontslag. Het woord 'verwijderen" in al. 2 heeft kennelijk niet de beteekenis van ontslag geven. De heer Goudsmit. Wij moeten tweëerlei wel onderscheiden. Vooreerst de mogelijke verwijdering voor goed van den adjunct-directeur, een der opperbrandmeesters- of adjunct-brandmeesters, en ten andere eene krachtige handeling bij een brand. En nu komt bet mij voor dat in dit art. alléén sprake is van de eerste categorie, verwijdering uit de dienst, waarover Burg. en Weth., na den betrokken persoon te hebben //geboord," beslissen. Dat is eene regeling van appèl. Dat kan niet slaan op eene verwijdering bij een brand. De heer Bijleveld. Maar wat beteekenén dan de woorden«-met aan vrage om ontslagwanneer, zooals de opvatting van den heer Goudsmit schijnt te zijn 'verwijderen" in al. 2 hetzelfde beteekent als geven van ontslag? De heer Goudsmit. Voor mijne interpretatie pleit nog al. 4, waar aan den directeur de bevoegdheid wordt gegeven om bij brand spuitgasten te ver wisselen. Deze alinea slaat op het geval van brand. De vorige doen dit niet. De heer Buts. Ik deel de interpretatie van den heer Goudsmit, maar geef hem in overweging of het niet goed zou zijn voor 'verwijdering" te stellen 'schorsing". Dan kan er geen twijfel meer overblijven omtrent de strekking van het artikel. De heer Bijleveld. Ik kan mij met het woord 'schorsen" zeer goed ver eenigen. De heer Goudsmit. Nu wendt men de zaak weer over een' anderen boeg. Ik blijf bij mijn gevoelen dat alléén al. 4 eene bepaling betreft voor bet geval van brand, maar de vorige al. betrekking hebben tot de dienst. Wat het woord 'schorsing" betreft, het is mij wel. De Voorzitteb. Er zou dus in al. 2 moeten gelezen worden 'schorsen" en dan zou al. 3 moeten aanvangen aldus: «wanneer die schorsing" enz. De heer Cock. Ik zal mij niet mengen in den strijd over de interpre tatie van het artikel. Ik voor mij geloof dat de steller er vandie geen jurist is en dus over al die onderscheimngen niet zal hebben nagedacht, wel degelijk het oog gehad heeft op het geval van «brand", en dat dus ook al. 2 in het oog van den steller zoowel betrekking heeft op «brand" als op oefening. De heer Goudsmit. Men verlieze toch niet uit het oog dat deze ge- heele eene regeling bevat van de attributen van den brandmeester. En nu weet ik wel met den vorigen spr. dat de steller van het artikel geen jurist is, maar het gezond verstand vraagt of het aan te nemen is, dat daarin bepalingen zouden voorkomen van hetgeen gedaan moet worden bij brand. Die bepalingen zouden daar ter plaatse geheel overbodig zijn. De heer Cock. Ik herhaaldat welligt de interpretatie van den vorigen spreker de juiste is, ook dat hetgeen in al. 3 voorkomt misschien over bodig is of daar ter plaatse niet behoort. Maar ik zeg nogmaals dat men het standpunt van den steller van het art. niet uit het oog moet verliezen. En gebeurt het niet wel eens meer dat in eene verordening bepalingen voorkomen diestrikt genomen daarin niet thuis behooren maar tot ver duidelijkingals het ware tot leeringen kunnen strekken. Men moet hier de omstandigheden in aanmerking nemen en de gedachte van den steller, en die komt mij voor te zijn «verwijdering" bij «brand." De Voorzitter. Ik wil alleen opmerken dat, ook bij de opvatting van den heer Cock, schorsing (indien die wijziging wordt aangenomen) «verwij dering" in zich sluit. De heer Cock. Ik heb daar niets tegenzeer zeker sluit schorsing verwijdering in. Maar ik wensch alleen niet, dat opga de op zich zelve misschien zeer juiste juridieke appreciatie van den heer Goudsmit, dat al. 2 alleen slaat op verwijdering uit de «dienst", en niet toepasselijk zou zijn bij «brand." De heer Goudsmit. Ik heb geen bezwaar tegen het denkbeeld van den heer Cock op zich zelf, dat al. 2 ook toepasselijk zou moeten zijn bij brand, maar dan moet die bepaling overgebragt worden naar eene vol gende afdeelingomdat in art. 6 dezer afdeeling niets anders geregeld wordt dan de attributen van den directeur ten aanzien van zijne onderge schikten wat de dienst, betreftmaar men niet gedacht heeft aan maatregelen bij brand. De Voorzitter. Intusschen moet ik toch opmerken dat in al. 4 wel degelijk sprake is van handelingen bij brand. De heer Goudsmit. Dat is ook zoo, en ik geloof dan ook dat al. 4 in dit art. niet thuis behoort, dat, ik herhaal het nogmaals, bevoegdheid tot schorsing of verwijdering wil regelen ook buiten geval van brand. Het geval van schorsing bij brand, zoo noodig, behoort dus elders opgenomen te worden. Dat is dunkt mij rationeel. De heer Cock. Ik heb alleen gezegddat ik niet geloofde dat de be doeling van den steller van bet artikel overeenkwam met de interpretatie van den heer Goudsmit, maar ik zeg daarom volstrekt niet, dat die interpre tatie niet rationeel zou zijn. Thans wordt in omvraag gebragt: 1°. het amendement Bijleveld, om uit al. 2 weg te laten de woorden «in overleg met den adjunct-directeur". Wordt aangenomen met 11 tegen 3 stemmen; tegen stemden de heeren Hubrecht, Stoffels en de Voorzitter. 2°. Het amendement Goudsmit, om in plaats van het woord «verwijde ring" in al. 2 en «verwijdering" in den aanhef van al. 3 te lezen «schorsing". De heer Goudsmit. Mijnheer de voorzitter, mijn pligt roept mij naar de akademie. De heer Goudsmit verlaat de vergadering. De heer Scheltema. Zou het niet beter zijn ten aanzien van het tweede amendement te lezen: «schorsen" of «verwijderen." Dan is in beide geval len voorzien. De Voorzitter. Als men iemand schorst, dan wordt hij daardoor toch ook verwijderd. De heer Scheltema, Dat is op zich zelf juist, maar ik heb bepaald het oog op het geval van brandwaarin ook ik wel degelijk wil voorzien hebben en dan is het noodig dat de brandmeester of andere beambten, zoo noodigook kunnen worden verwijderd. De heer Hubrecht. Ware het dan niet beter om het woord «verwij. deren" te laten bestaan De heer Tollens. Alleen dit: schorsing of verwijdering is niet hetzelfde. Men zal dus juist moeten uitdrukken wat men verlangt. De heer Scheltema. Maar verwijdering sluit toch zeer zeker schorsing in. De Voorzitter. Zeker, verwijdering sluit schorsing in; maar buiten de gevallen van brand kan men toch niet spreken van schorsing. De heer Cock. Bij die interpretatie kan ik mij wel met het amende ment vereenigenwant dan drukt het ook de bedoeling van den steller uit. Het amendement Goudsmit, in omvraag gebragt, wordt aangenomen met algemeene stemmen, zoomede artikel 6. Art. 7. Hij dient den Wethouder, voorzitter der commissie van fabri cage, en des gevraagd, Burgemeester en Wethouders, in overleg met den adjunct-directeur van berigt en raad op al wat met betrekking tot het brand wezen in zijne handen wordt gesteld. Hij doet, zoo dikwijls hij dit noodig acht, aan den Wethouder, voor zitter der commissie van fabricage, alle zoodanige voorstellen omtrent het personeel, het materieel en de dienst bij het brandwezenals hij geraden oordeelt, na daaromtrent den adjunct-directeur en de opperbrandmeesters gehoord te hebben. Hij ontvangt alle berigten van de opperbrandmeesters betrekkelijk het ge drag der spuitgasten enz.zoo bij brand als andere dienstverrigtingenen zendt die, dit noodig achtende, aan den Wethouder, voorzitter der com missie van fabricagein. Binnen twee dagen na iederen brand zendt hij aan voornoemden Wethou dermede in overleg met den adjunct-directeur, daarvan een naauwkeurig- verslag in, met opgave van de nommers der spuiten en de namen der per sonen aan wie premiën kunnen worden verleend. Art. 8. Hij is verpligt toe te zien dat de brandspuiten behoorlijlc worden onderhouden. Hij zorgt dat de plaatsing daarvan, zoomede die der brand spuithuizen en andere bewaarplaatsen van brandbluschmiddelenaan zijnen adjunct en opperbrandmeesters bekend zijn. Worden goedgekeurd. Art. 9. De betrekking van adjunct-directeur van het brandwezen open vallende, wordt door hem binnen eene maand eene aanbeveling van twee personen aan den Wethouder, Voorzitter der commissie van fabricage, ingezonden. Bij het openvallen eener plaats van opperbrandmeesterbrandmeester of adjunct-brandmeester, is hij verpligt, in overleg met den adjunct-directeur, binnen eene maand, eene aanbeveling van twee personen voor iedere open gevallen plaats aan den voornoemden Wethouder in te zenden. Hij ont vangt daartoe binnen veertien dagen na het openvallen van iedere plaats van de opperbrandmeesters eene opgave van twee personen, welke zij als opvolgers geschikt achten. Bij zijne in te zenden aanbeveling, wordt deze opgave overgelegd. Bij het openvallen eener plaats van spuitgast is hij verpligtbinnen eene maandeene voordragt voor iedere opengevallen plaats aan den voor noemden Wethouder in te zenden. Hij ontvangt daartoe, binnen veertien dagen na het openvallen van iedere plaats, door tusschenkomst van den opperbrandmeester der spuit, waarbij de vacature is ontstaan, eene opgave van een persoon, daartoe geschikt voorkomende, welke bij de aanbeveling wordt overlegd. De heer Verster. Ik wensch te doen opmerken dat in de laatste al. gesproken wordt zoowel van «voordragt" als van «aanbeveling", niettegenstaande slechts één van beiden kan bedoeld worden. Hetzelfde woord zal dus her haald moeten worden hetzij «voordragt" hetzij «aanbeveling." Het laatste ver dient m. i. de voorkeur. De heer Hubrecht. Het moet zijn «voordragt." De heer Buys. Ik merk op, dat er een groot verschil is tusschen eene voordragtwaaruit gekozen moet wordenen eene aanbevelingwelke keuze buiten de aanbeveling ook toelaat. Wat mij betreft, ik keur het geheele systeem, ook dat van aanbeveling, af, en zou de benoeming geheel aan Burgemeester en Wethouders willen overlaten, zoo als dan ook trouwens de bedoeling schijnt te zijn van art. 179 Gemeentewet. Wil men nu echter in de verordening schrijven dat Burgemeester en Wethouders inlichting moeten vragen eer zij benoemendan behoort men in elk geval alleen van eene aanbeveling te spreken en niet van eene voordragt. Anders toch zou het regt van benoeming, dat de wet aan Burgemeester en Wethouders heeft ge geven feitelijk bij delegatie worden overgedragen op een ambtenaar. De heer Hubrecht. Hel is dan toch nog al van belang bij benoeming van spuitgasten de voorlichting van den directeur te hebben. Het is soms ook wel gebeurd dat die voordragten teruggezonden zijn en eene nieuwe voordragt gevraagd is. De heer Buys. Het is volkomen duidelijk dat Burgemeester en Wethou ders, eer zij eene benoeming doen, wel altijd het advies vau den directeur zullen willen inwinnenmaar tusschen het geven van advies en het doen van eene voordragt ligt een groot verschil. De heer Hubrecht. Dan zal eene aanbeveling toch altoos moeten ge schieden. En waar is dan het groot verschil?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 6