vallenzoodat zij dan ook niet zeer lang geleden bij deurwaarders-insinuatie
den eigenaar van den toren aansprakelijk hebben gesteld voor de eventuële
schade, die hun door eene dergelijke ramp kon veroorzaakt worden. Geen
wonder dus, dat niemand veel zin in dien eigendom had. De quaestie van
den eigendom is intuschen door deze vergadering onlangs uitgemaakt en
conform de adviezen'van den stads-consulent en van eene daarvoor benoemde
raads-commissie is beslist, dat de toren aan de burgerlijke gemeente toe
behoort. Dit eens beslist zijnde, zijn de beide besturen met elkander in
onderhandeling getreden, ten einde een einde te maken aan zulk eenen zon
derlingen toestanddie zoo ligt aanleiding tot conflicten kon geven. Het
resultaat dier onderhandelingen is nu dit, dat de kerkelijke administratie
aanbiedt den toren in eigendom aan te nemen, met alle daaraan verbonden
lasten, tegen eene som van 3000 in eens, plus nog ƒ2250 als de helft der
reparatie-kosten, zoo als die althans nu acht jaren geleden geraamd waren,
dus te zamen 5250. Zoo doende zoude de stad Leiden voor goed ont
slagen zijn van dit dure onderhoud en van de gevolgen aan den eigendom van
den toren verbonden. Burgemeester en Wethouders stellen ons dan ook
voor die voorwaarden aan te nemen. Het voorstel der Commissie van
Financiën is geheel anders. In stede van ƒ3000 in eens te betalen stelt
zij voor aan de kerk eene vaste jaarlijksche toelage van 150 toe te zeggenen
wat verder de som van ƒ2250 betreft, deze wil zij uitbetalen door voor
datzelfde bedrag te verminderen eene schuldvordering van ƒ16000 a 2y
pCt.die de stad tegen de hoofdkerken kan doen geldeneene schuld nu
voor 80 jaren in de voor de kerken toen zoo benarde tijden aangegaan en
die ik meer als eene aalmoes onzer voorvaderen beschouw dan als eene ge
wone schuld getuige de tijden waarin zij is aangegaan en de geringe inte
rest die bedongen is en nog heden betaald wordt. Deze voorwaarden der
Commissie van Financiën zijn zeker veel voordeeliger voor de burgerlijke
gemeente-kas dan die van Burgemeester en Wethouders; men is het lastige
houpaardje kwijt en betaalt bij slot van rekening geen cent aan contant
geld, behalve die jaarlijksche toelage van ƒ150. Doch zoude ook hier te
groote zuinigheid niet blijken geene zuinigheid meer te zijn en zoude ook
wel eens hier hij, die te veel wil verkrijgen, niets verkrijgen? De kerke
lijke administratie zit niet te best in hare financiën. Dit is algemeen be
kend. Zij heeft klinkende munt noodig voor de groote reparatie van 7000,
die zij aan toren en kap wil laten doen. Ik vrees dus dat, zoo wij die
voorwaarden aan kerkmeesters aanbieden, zij zullen zeggen: het spijt ons,
maar wij kunnen ze niet aannemenwij hebben geld noodigwij kunnen
onze aannemers, werkbazen enz. enz. niet betalen met het bewijs dat de
stad ons jaarlijks 150 toezegt, nog minder met het bewijs dat onze schuld
jegens de stad a ƒ16000, rentende 2^ pCt.met ruim 2000 is verminderd
klinkende munt hebben wij noodig; tot ons leedwezen zijn wij dus genood
zaakt u den eigendom van den toren met alle zijne gevolgen maar te laten.
Geschiedt dit en behouden wij den torendan zijn wij nog dit jaar ge
noodzaakt den toren te herstelleneene uitgave die ongeveer zal bedragen
de helft van ƒ7000, dus ƒ3500, plus nog ongeveer ƒ1000 voor verwen,
besteigeren enz, enz., te zamen slechts plus minus ƒ1000 minder dan ons
voor den finalen afstand van den toren wordt gevraagd. Ik houd het er
dus voor, dat het voordeeliger is de schijnbaar duurdere voorwaarden aan
de kerkelijke administratie aan te bieden. Ik ben overtuigddat hier van
bieden en loven geene sprake zal zijn. Hier staan twee achtenswaardige colle-
gies over elkander en het zal hier als onder fatsoenlijke lieden gaan die
over de overname van een eigendom handelen; de vrager, die het goed
overneem^ waaraan zoo vele lasten verbonden zijngeeft het minimum op
der som die hij noodig oordeelt en komt daarop niet terug, evenzeer als
hij die dat minimum weigert op die weigering ook naderhand niet terug
komt. Het komt mij dus voor dat in dit geval de zuinigste nog niet is de
zuinige en dat het zaak is de voorwaarden ons aangebodenzoo als die
vervat zijn in de voordragt van Burgemeester en Wethouders, aan te ne
men. Ik zal daarvoor stemmen.
De heer Goudsmit. Ik vereenig mij met het denkbeeld van den heer
Cock, bepaaldelijk om deze reden, dat ik van de zaak afwil. Ik wil nooit
meer van dien toren en die klok iets hooren wij hebben er genoeg van.
Sedert 1798 heeft die ziekte geduurd, tot zij eindelijk tot eene crisis ge
komen is, die ik nu vurig wensch dat eindigen zal. Van gebrek aan wel
willendheid kan hier geen sprake zijn. Ik geloof, dat naar streng regt wel
anders zou kunnen worden besloten en dat wij door abandonnement van de zaak
zouden hebben kunnen afkomen. Maar het is nu eenmaal een sedert jaren
gevestigde toestanden de billijkheid vordert dat wij dezen in zekere mate
eerbiedigenonder die voorwaarde evenwel dat wij van dien toren en van
die klok voor goed afkomen. Sedert 1798 heeft die klok voor ons geluid
en nu moet ten dien aanzien alle aanraking met de kerk en den kerkeraad
voor goed een einde nemen, eene aanraking die door jaarlijksche betaling
en afrekening zou blijven voortduren.
De heer Boys. De angst van den heer Goudsmit gaat, dunkt mij, wel
wat heel ver. Het is hem genoegdat volgens ons voorstel de naam van
de Marekerk jaarlijks op de begrooting zal voorkomen, om dat voorstel af
te keuren. Hij wil zich eens en voor altijd van die zaak afmaken. Maar
wil de Commissie dan iets anders en wordt dit doel juist niet volkomen be
reikt door een contract, ingerigt zoo als zij voorstelt? Blijft over de be
denking van den heer Cockdie meerdere welwillendheid tegenover de kerk
heeft aanbevolen en onze voorstellen voor haar onaannemelijk keurt. Is
het voorstel der Commissie dan inderdaad zoo weinig welwillend voor de
kerk Zou mendien spreker hoorendeniet meenen dat de Commissie
van Financiën op essentiële punten van de voordragt der kerk afweek?
Waarop komt de quaestie neer? De kerk ontvangt in elk geval ruim
f 2000 als bijdrage in de kosten van herstel, maar de quaestie rijst of zij
die som zal ontvangen in klinkende muntdan wel of zij zal worden vol
daan door ze af te schrijven van eene oude schuldvordering, ten laste der
kerk loopende en welke nu 2J pCt. rente afwerpt; wordt tot dit laatste be
sloten, zoo als de Commissie wil, wat zal er dan gebeuren? Dan zal de
kerk, die het geld noodig heeft, elders ruim 2000 leenenbijv. tegen
5 pCt.en dus eene schuld van ƒ2000, rentende 2| pCt.verwisselen
tegen eene andere, welke 5 pCt. rente draagt. Met andere woorden, tot
aan de aflossing van de nieuwe schuld zal zij jaarlijks ruim 50 meer
moeten uitgeven. Gelooft de heer Cook in ernst, dat op dit onbeduidende
bezwaar de geheele transactie zal afstuiten Zal de kerk niet de eerste
wezen om te erkennen de billijkheid van den eisch dezer vergadering, om
daar waar de gelegenheid tot schulddelging zich zoo natuurlijk voordoet, die
niet ongebruikt te laten.
De heer Goudsmit. Ik geloof, dat wij niet zoo geheel van de zaak af
zijn. Stel, dat wij de som gaven voor een geheel jaar en de kerk voldeed
niet aan' de gestelde voorwaarden en eischenzoodat de noodige reparatiën
niet plaats vonden zou dan de burgerlijke gemeente, indien deze daarvoor
aangesproken werd, niet wederom in moeijelijkheden kunnen geraken door
de aanraking met de kerkelijke besturen. Daarom wenschte ik liever den
weg op te gaan door Burgemeester en Wethouders aangewezen, om de zaak
te beëindigen.
De heer Cock. De heer Buys vroeg: is het voorstel der Commissie
van Financiën dan zoo weinig welwillend? Die vraag behoeft, dunkt mij,
hier niet beslist te worden. De heer Buys zelf heeft zeer te regt bij den
aanvang der discussien er aan herinnerd, dat wij hier niet zitten om de
belangen der kerkelijke gemeente waar te nemenmaar alleen voor die der
burgerlijke te zorgen hebben, zoodat van welwillendheid jegens de eerste
geene sprake behoeft te zijn. Geheel iets anders is de vraag: zijn de voor
waarden aannemelijk? En dan beweer ik dat de voorstellen der Commissie
van Financiën, welwillend of niet welwillend, mij voor de kerkelijke admi
nistratie onaannemelijk voorkomen en dus in hunne gevolgen onvoordeelig
ook voor de burgerlijke gemeente. Wat het beweren betreft, dat die ad
ministratie, zoo zij de zekerheid heeft jaarlijks ƒ150 van de stad te ont
vangen op die zekerheid alligt 3000 kapitaal kan negotiërendit moge
over het algemeen waar zijn voor groote en rijke corporatën, doch gaat
niet op bij eene kerkelijke administratie, die zoo diep in de schulden zit
als de onderhavige. Overigens wil ik wel toegeven, dat de betaling door
de Commissie van Financiën voorgesteld van die van Burgemeester en Wet
houders hoofdzakelijk in vorm verschilt. Maar juist op dien vorm komt
het aan. Wij weten immers dat kerkmeesters klinkende munt noodig heb
ben. Zij zullen door de wijze van betaling der Commissie van Financiën
niet in hun nood geholpen worden. Op dien grond vrees ik dat zij dat
aanbod zullen afslaan en dat de stad voor goed met dien kostbaren eigen
dom en alle zijne gevolgen zal blijven zitten. Naderhand op die oondi-
tiën terug te komen, zal wel Onmogelijk zijn. Heeft de Baad eens zijne
voorwaarden gestelddan kan hij daarvan later niet gevoegelijk afwijken.
De heer Hartevelt. Als ik de zaak uit een finaneiëel oogpunt beschouw
dan heeft de Commissie van Financiën ontegenzeggelijk gelijk. Geld geven
dat 5°/# kost, terwijl men van den geldvrager te goed heeft wat slechts
o afwerpt, klinkt zonderling, en toch moet ik de gronden, door den
lieer Cock aangevoerd, gouteeren de gemeente-commissie heeft geld noodig
en is weinig met afschrijving van schuld gebaat. Ook meen ik, fiat wij er
eenigzins toe gedrongen zijn. Als het waar is, dat de reparatie van den
toren geen uitstel gedoogt en, als er niet spoedig gedecideerd wordt, wij
weldra een protest van ingezetenen te wachten hebben, dan mogen wij in
deze ggen reden tot uitstel geven. Ik vrees alzoo, dat de gemeente-com
missie met die conditiën zich niet tevreden kunnende stellen, er werkelijk
een oponthoud zal geboren worden, wat de zaak gevaarlijk kan maken voor
de om de kerk staande gebouwen en voor menschen.
De heer Tieleman. Ik kan mij geheel vereenigen met de gronden die
door de beide vorige sprekers, de heeren Goudsmit en Cock, zijn aan
gegeven waarom zij het rapport van Burgemeester en Wethouders verkiezen
boven dat van de Commissie van Financiën. Het heeft mij verwonderd, dat
de gemeente-commissie voor de overname van den toren en zijn onderhoud
zoo weinig heeft gevraagd. Mij dunkt, zij had regtmatig eene algeheele
herstelling van den toren niet alleen, maar ook van de schade, doorzijn
zwaren last aan het kerkgebouw veroorzaakt, mogen eischen. De vraag van
ƒ3000, waarvoor zij den onderhoudspligt op zich wil nemen, is ook niet
hoog gesteld. Ik weet niet hoedanig het met de kaswaarover die commissie te
beschikken heeft, gesteld is. De heer Cock, die beter in de gelegenheid is
geweest dit te wetenverklaart dat ze ontoereikend is voor de groote on
kosten die gemaakt moeten worden. Ik geloof daarom, dat dit kerkelijk
collegie slecht geholpen zal zijn met het voorstel van de Commissie van
Financiën. Het spreekwoord zegt wel: «die zijn schuld betaalt verarmt
niet," de kas wordt er toch ledig door. Hier is het echter nog erger. De
kas is reeds slecht voorzien en de commissie staat voor eene belangrijke uit
gaaf, die zij niet iri staat is te betalen, wanneer het bedrag, dat haar
woidt toegestaan, niet wordt uitbetaald, maar op de oude schuld wordt afge
schreven. Ik ben dus zeer voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Ik zal, indien niemand verder het woord verlangt, het
rapport der Commissie van Financiën in stemming brengen.
De heer Goudsmit. Voor gij tot die stemming overgaat, mijnheer de
Voorzitter, wilde ik u nog dit vragen: komt de transactie eventueel nog in
den Raad of eindigt de zaak hiermede?
De Voorzitter. Gewoonlijk worden die acten door Burgemeester en
Wethouders opgemaakt.
De heer Goudsmit. Als maar de gemeente in de toekomst gewaarborgd
is voor elke aanmaning betrekkelijk deze zaak. Ik wenschte dat bij die
transactie bepaald daarop wierd gelet.
De Voorzitter. Er zal op gelet worden. Ik zal thans het voorstel
der Commissie van Financiën in stemming brengente beginnen met het
eerste punt.
De heer Buys. Ik zou denken, dat het voorstel één geheel uitmaakt,
en dat dus de Baad eenvoudig bij stemming moet kiezen tusschen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders en dat van de Commissie van Financiën.
De Voorzitter. Ik zal het geheele voorstel van de Commissie van
Financiën in stemming brengen.
Dat voorstel wordt verworpen met 15 tegen 4 stemmen.
Voor stemden: de heeren Lezwijn, Buys, Krantz en Seheltema.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, alsnu in hoofdelijke om-
vrage gebragt zijnde, wordt met algemeene stemmen aangenomen.