bricage toch wel Diet zal gelijk gesteld worden met een raadsbesluit. Hieraan zal wel niemand twijfelen. Maar ik vat de bedoeling van die woorden nietde Commissie van Financiën herinnert zich misschien iets van eene mededeelingen indien zij zich de moeite had gegeven de Han delingen van den gemeenteraad na te zienzoude zij hebben gevonden dat niet door mij, maar door den Voorzitter dezer vergadering, in October 1870, eene mededeeling was gedaan betrekkelijk p. m. ƒ400 meerdere kosten benoodigd dan waarop vooraf kon gerekend worden. Deze zaak heeft zich aldus toegedragen. Bij het werk aan den stadhuistoren is ge bleken dat verscheidene bindten verteerd en ankers verroest waren vooraf was dit niet te zienen het kwam eerst na de bestijgering aan den dag. De aangevraagde som was dus niet voldoendeen daarop heeft de Commissie van Fabricage, bij missive van 28 September 1870, hiervan aan Burge meester en Wethouders kennis gegevenonder mededeeling dat de meer dere kosten ongeveer ƒ400 zouden bedragen. Ik geloof dat dit regelmatig en naar behooren is behandeld. Hierop is in October de bovengenoemde mededeeling aan den Raad door den Burgemeester gevolgd. Zoo is bet eveneens met het ruimen van de Dolhuisgracht. Op eens openbaarde zich betgeen bij het opmaken der begrooting niet te voorzien was, de noodza kelijkheid tot ruiming, het was midden in den zomer, de bewoners in den omtrek klaagdenen ook in het belang der volksgezondheid waren spoe dig afdoende maatregelen noodig. In de raadsvergadering Julij 1870 gaf de Burgemeester van dit onvoorziene geval kennis. De kosten waren vooraf moeijelijk juist te berekenen, hier vond men eene verstopping, ginds een ingevallen riooltak en weder elders dreigde een kruin in te storten. Was het nu beter geweest eerst den gemeenteraad bijeen te roepen, de gelden aan te vragenhierop een rapport van de Commissie van Financiën af te wachten en het riool zoolang midden in den zomer in dien toestand te laten liggen? Ik geloof waarlijk neen. Eene overschrijding van den post voor de brandweer is evenzeer goed te verdedigen. Het bedrag der pre- miën en de belooning voor spuitgasten is bij de verordening bepaald. Nu is bij het opmaken der begrooting op twee branden gerekend en daarvoor toegestaan voor premiën ƒ150, en voor belooningen ƒ338. Intusschen hebben in 1870 vijf branden gewoed; de brand bij Randoe alleen heeft ƒ408 gekost en die bij van den Berg vorderde over de 6U0, alles vol gens de bepalingen der verordening. Wij hoopten van meerdere branden verschoond te blijven; maar zouden wij dan bij het onverhoopt weder uitbreken van brand werkeloos hebben moeten blijven staan, omdat het artikel was uitgeput? Dat konde immers niet? De heer Buys. Het betoog van de heeren Wethouders, dat in buiten gewone omstandighedenen dus ook zeker in geval van brandeen begroo- tingspost, die uitgeput is, kan worden overschreden, onder verantwoordelijk heid van Burgemeester en Wethouders, was, dunkt mij, overbodig, want de Commissie van Financiën zegt in haar rapport precies hetzelfde. Hare bedenking gold de uitgaven welke niet dat exceptioneel karakter dragenen nu begrijp ik zelfs niet hoe daarover nog gediscutieerd kan worden. Het beginseldoor de Commissie verdedigddat het Dagelijksch Bestuur geene uitgaven mag doen buiten de vastgestelde begrooting en dat alleen bij bui tengewone omstandigheden van dien bepaalden regel kan worden afgeweken is dan toch geen nieuwigheid. Laat men dit beginsel losdan wordt de vaststelling onzer begrooting een geheel doellooze arbeid. Maarzegt de Wethouder van Financiënen ook de heer Hubrechtvan de voornaamste uitgaven welke de begrooting overschrijdenis dan toch kennis gegeven aan den Raad. Ik merk vooreerst opdat kennisgeving aan den Raad toch iets anders is dan een magtiging van den Raad om de begrooting ter zijde te stellen en te wijzigen. Maar in de tweede plaats, hoe is het eigenlijk ge steld geweest met die kennisgevingen? Ik neem tot voorbeeld de werken aan de Dolhuisgracht, waaromtrent Burgemeester en Wethouders zich beroe pen op hunne kennisgeving in de raadszitting van 28 Julij 1870. Welnu, blijkens het verslag van die zitting geeft de voorzitter kennis, niet dat dit werk gedaan zal worden maar dat het reeds gedaan isen dat het eene uitgave heeft gevorderd van ƒ300 boven de begrooting. Het bevel om het budget te overschrijden ging aan de kennisgeving vooraf. Mij dunkt, wat de commissie betoogten wat zij door de vergadering wenscht uitgedrukt te zien, rust op zulk een eenvoudig en ook zulk een noodzakelijk beginsel van comptabiliteitdat verdere discussie daarover overbodig kan worden geacht. De heer Hubrecht. De heer Buys zegt: de kennisgeving in de zitting van Julij behelsde dat het werk reeds gedaan was. Zeer zeker; maar dat kon ook niet anders. In het belang der gezondheid moest hier onmiddellijk gehandeld worden. Het was midden in den zomeren hetgeen geschieden moest meer dan aanvankelijk bij het werk voorzien was, was van bijzonder dringenden en spoedvereischenden aard. De heer Buys. Dan is het werk bevolen op grond van dadelijke en drin gende noodzakelijkheid, maar dan kan men zich ook niet beroepen op eene voorafgaande homologatie van den Raadwelke werkelijk niet verteend is. Tegen die bewering kwam ik op. De heer de Fremery. Maar hoe zal het dan gaan als b. v. de verorde ning de verpligting oplegt tot de meerdere uitgaaf? Ik wijs slechts op het besluit om wederom even als vroeger op alle klassen der scholen prijzen uit te reiken? Kan zulk een uitgaaf vooraf met juistheid beraamd worden en zal dan telkens voor dergelijke verpligte uitgaven eene afzonderlijke aan vrage moeten geschieden? Zal men immer in een aantal kleine overschrij dingen van uitgaven kunnen voorzien door tijdig den gevorderden staat van af- en overschrijving aan den Raad voor te leggen? Het resultaat van het stel sel der Commissie van Financiën zal zijndat er telkens een staat van af- en overschrijving zal moeten worden overgelegd, en zal dit inderdaad niet een bron worden van veel onvruchtbaar werk, omdat ook op de wijze die tot dusverre gevolgd is nimmer eenige betaling geschiedtdie niet door den Raad is bewilligd. De heer Buys. Neen dat is het stelsel of de bedoeling der Commissie niet en heeft zij ook nergens geschreven. Maar zij komt op tegen de leer dat Burgemeester en Wethouders slechts gebonden zouden zijn aan de cijfers der begrooting voor zoover zij dit zeiven goedvinden. Wat zou het baten dat de Raad, vaak na lange discussiën, een post van de concept- begrooting verminderde, wanneer het Dagelijksch Bestuur dien post weder eigenmagtig zou mogen verhoogen? De Voorzitter. Ik wensch nog iets in het midden te brengen ten aan zien van het gezegde van den heer Scheitemadat het bij Burgemeester en Wethouders regel zou zijn om overschrijding van de begrooting bij wijze van regularisatie te vinden. Zoo dit het geval is voor enkele postenbij de onvoorziene uitgaven aangewezen dan zou het slechts een gevolg kunnen zijn van de zucht om de begrootingsposten zoozeer te besnoeijen. Art. 215 van de gemeentewet geeft de wijze aan waarop af- en overschrijvingen op de begrooting kunnen plaats hebben, en nu komt het mij voor dat op overschrijvingen bij den post van onvoorziene uitgaven gerekend is. Ik neem b. v. den post voor vuur en licht. Behoef ik te zeggen dat het invallen van eenige dagen vroeger koude, of langer aanhouden van den winter, een groot verschil in de uitgaaf kan te weeg brengen P Zoo is het met meer andere uitgaven. Zou men dan wenschen dat voor eiken post, waarop eenige vermeerdering noodig blijkt, telkens bij den Raad een staat van af-en overschrijving moest worden overgelegd? Maar nu de uitga ven voor den toren van het stadhuis. Ik zelf heb in de raadsvergadering van den 13 Oct. 1870 medegedeeld dat de herstellingswerken van den toren van het raad- buis die gerekend waren met eene som van 1000 te kunnen worden bestreden, bij het ontbloten van het hout- en sparwerk, zoodanig zijn tegengevallen, dat tot dat werk omtrent ƒ400 meerder is vereischt gewordenwaartoe al- zoo nadere regularisatie zal worden gevorderd. Deze mededeeling is aange nomen voor kennisgeving; eene gelijke mededeeling was vroeger door mij ge schied omtrent eene onvoorziene ruiming van de Dolhuisgracht. Hadden Burgemeester en Wethouders daarbij een staat van af- en overschrijving overgelegd, dan zou het later gebleken zijn dat de eerste post te hoog, de tweede te laag geraamd was. Men zou dus weder bij den Raad een staat van af- en overschrijving voor laatstgenoemden post hebbeu moeten over leggen. En nu vraag ik: is dat wenschelijk? Wil de Raad in den geest van het rapport der Commissie van Financiën besluiten, wij zullen er ons aan onderwerpen. Alles resumeert zich m. i. tot de vraag: of de uitgaaf noodig is, en nu hebben Burgemeester en Wethoudersvan de noodzakelijk heid der meerdere uitgaven hierbedoeld doordrongenop eigen verantwoorde lijkheid tot de uitgave besloten, behoudens nadere regularisatie; en tot mijn genoegen zie ik dat de Commissie van Financiën geene bedenkingen heeft tegen de uitgaven zelve, hetgeen wel het voornaamste is. De beraadslaging wordt daarop gesloten. De drie punten van de conclusie van het rapport der Commissie van Financiën komen daarna in stemming. Het eerste punt wordt aangenomen met algemeene stemmen. Het tweede punt wordt aangenomen met 16 stemmen. (Burgemeester en Wethouders hielden zich buiten stemming.) Het derde punt werd aangenomen met 14 stemmen tegen 1 die van den heer van Wensen. (Burgemeester en Wethouders hielden zich buiten stemming.) III. Voordragt betreffende den verkoop van inschrijvingen op het groot boek. Die voordragt is van den volgenden inhoud »Wij hebben de eer u overteleggen een overzigt van den stand der finan ciën op 2 Mei jl. Op dien datum was op de dienst 1870 minder ontvan gen dan uitgegeven eene som van 28092.44. Hierbij moet gevoegd worden voor de hierna volgende nog op die dienst te doene uitgaven, als: Staat van af- en overschrijving 5055.22Jonuit- gegevene bevelschriften ƒ743.42; Art. 73. Voorwerpen oudheidkunde ƒ654.65; Art. 77. Bruggen 5293.75; Art. 79. Havens etc. 1387.50; Art. 79. Liernurstelsel ƒ5192.70; Art. 84. Rioolstelsel etc. ƒ1200; Art. 91. La kenhal ƒ448; Art. 92. Plaats, belastingen ƒ100 Art. 93. Vergoeding van het Rijk invord. belasting ƒ1300; Art. 101. Schutterij ƒ1600; Art. 125, Maatschappij van Weldadigheid ƒ11796.471; Art. 128. Verpleg. Godshui zen ƒ2700; Art. 129. Teruggave onderstand 23.Art. 137. Schade loosstelling opheffing armbakkerij ƒ2235.24; Art. 146. Brandverzekering ƒ200; Art. 149. Gemeenschappelijke zaken ƒ3000; Art. 152. Aankoop in schrijving 5000; Art. 153. Weg Alkemade 700. Alles te zamen 76722.40. Daarentegen moet worden afgetrokken wat nog op de dienst van 1870 vermoedelijk zal worden ontvangen, als: Artt. 6 en 7. Hoofdelijke omslag ƒ700; Art. 27. Overwinst gasfabriek ƒ55500; Art. 28. Baggeren 416; Art. 42. Geldleening ƒ17000. Te zamen ƒ73616. Dus blijft te kort ƒ3106.40. Eindelijk moet nu nog hierbij gevoegd worden de som welke bij de be grooting van 1871 als eerste post in ontvang werd aangewezen ad 6688.95^. Zoodat ten slotte te kort blijft 9795.35j. In dit tekort zou moeten worden voorzien door verkoop van inschrij ving, doch aangezien daartegen uit de winst der gasfabriek moet aange kocht worden voor ƒ5000, kan, ter vermijding van noodelooze kosten, die som daarmede worden verminderd en ten slotte tot op ƒ4795.355- worden teruggebragt. De verkoop zou echter aanzienlijker moeten zijn, bijaldien de toegestane sommen bij artikel 79 voor het Liernurstelsel, en bij art. 122 Vergrooting der school, in dit jaar waren verbruikt, doch daar bij art. 79 nog zal moe ten worden uitgegeven in den loop van dit jaarna het sluiten der rekening over 1870, eene som van ƒ15200, en bij art. 1 22 eene som van 893.75 te zamen ƒ16093.75; welke te zamen op de onvoorziene uitgaven van 1871 moeten worden overgebragt, en zullen die gelden door verkoop in 1871 moeten worden gevonden. Wij nemen de vrijheid dit een en ander aan uwe goedkeuring te onder werpen." Het rapport der Commissie van Financiën hieromtrent luidt als volgt: «De Commissie van Financiën ontving ten fine van praeadvies, een schrij ven van Burgemeester en Wethoudershoudende mededeelingen omtrent de gesteldheid van de kas op 2 Mei II. en naar aanleiding daarvan een voor stel tot wijziging van de begrooting voor het loopend jaar. Uwe Commissie mag niet ontveinzen, dat haar, ook na herhaalde lezing, de zin van dit schrijven niet geheel duidelijk was, noch wat betreft den

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 3