BAHDEMIGEN TAN DEH GEHEERTEBAAD TIN LEDER.
8.
2°. van H. Schlegel, bewoner van het perceel wijk 4, n°. 302, die
bezwaren inbrengt zoo tegen de taxatie van zijne huurwaarde als van het
meubilair. De schatters, die dienaangaande eene nadere taxatie hebben ge
daan waren eenstemmig van oordeel dat beiden te hoog waren geschat
dat de huurwaarde van dat perceel moet worden gesteld op ƒ800 en van
het meubilair op ƒ5600, waardoor de aanslag moet worden teruggebragt
van ƒ265.15 op ƒ221.en mitsdien verminderd met ƒ44.15;
Zitting van Donderdag 8D April 1871,
geopend ten twee ure.
Voorzitter: de heer Burgemeester Dr. W. C. van den Brandeler.
Tegenwoordig de heeren: Stoffels, Hartevelt, Lezwijn, Tieleman, Buys,
Bijleveld, Verster, Dercksen, Driessen, Krantz, Wttewaall, CockLe Poole
Goudsmit, de Fremery, Tollens, Scheltema en van den Brandeler.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Zaturdag 15
April 11. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Dispositie van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van den
12en April 1871, B. n°. 2008 (3e aid.), G. S. n°. 31, waarbij wordt goed
gekeurd het raadsbesluit van den 3Oen Maart tot wijziging der begrooting,
dienst 1870, in ontvang en in uitgaaf.
Deze wordt voor kennisgeving aangekomen.
2°. Missive van den heer Taets van Amerongen, van 17 April, waarbij
deze het ontslag neemt als regent van het H. G. Weesbuisonder aan
bieding der sleutels van de kas.
Deze missive is van den volgenden inhoud:
«Leiden den 17 April 1871.
Mijne Heeren 1
Ik heb de eer gehad in de maand November 1870 mij bij een ver
zoekschrift tot den gemeenteraad te wenden, ter bekoming van mijn ont
slag als regent van het Heilige Geest of arme wees- en kinderhuis alhier.
Daar aan dat, naar ik vermeen, billijk verzoek tot heden (om welke
reden dan ook) geen gevolg is gegeven, neem ik de vrijheid, ofschoon met
leedwezen, aan den Raad dezer gemeente bij deze kennis te geven, dat ik
mijn ontslag neem.!
Tevens acht ik mij verpligt hierbij verzegeld over te geven de sleutels
van de kas van voornoemd godshuis, om daarmede te handelen zooals de
Raad zal goed en noodig achtenik achtte mij niet geregtigd die sleutels
af te geven aan de nog overblijvende twee hh. regentendie elk ook een
sleutel in hun bezit hebben.
Het zal mij aangenaam zijndat de verschillende brievendie door het
Bestuur van het Godshuis en door een deel van hetzelve met de Regering
zijn gewisseld, over de verordening tot het benoemen en het ontslaan van
het Bestuur van het gestichtbij het verhandelde in den Raadin de
Leidscbe Courant zullen worden opgenomen, alsmede dit mijn schrijven.
Ik heb de eer mij te noemen
Mijne Heeren! UEd. Dw. Dienaar,
Taets van Amerongen.
Aan den Raad der Gemeente Leiden."
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten deze missive voor kennisge
ving aan te nemen en in afschrift mede te deelen aan het bestuur der
betrokken instelling, onder bijvoeging tevens van de overgelegde sleutels
der kas.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Jaarverslag van den toestand der gemeente over 1870, dat gedrukt
wordt en aan de leden zal werden toegezonden.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
2°. Adres van P. van Oerle, timmerman, om vergunning tot het doen
leggen eener stoep voor zijn huis aan de Haarlemmerstraat wijk 6, u°. 306.
Overeenkomstig de voordragt wordt besloten dit adres te stellen in han
den van Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
De Voorzitter. Ik moet voorts nog aan de vergadering mededeelen
dat bij de aanstaande verkiezing voor de Provinciale Staten op 9 Mei e. k.,
volgens den rooster als leden in het stembureau zitting moeten nemen de
hh. Driessen en Lezwijn.
Aan de orde is
I. De bezwaarschriften tegen en vaststelling van het kohier der plaat
selijke directe belasting, dienst 1871.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders luidt op de verschillende
verzoeken, als volgt:
«Ter voldoening aan art. 264 der wet van 29 Junij 1851 (Stbl. n°. 85)
is het kohier voor den hoofdelijken omslag, dienst 1871, op den 3en dezer
maand voorloopig vastgesteld en gedurende 14 dagen voor een ieder ter
lezing, op de secretarie dezer gemeente, nedergelegdwaarvan openbare
kennisgeving is geschied. Gedurende dien tijd zijn de volgende bezwaar,
schriften ingekomen
lc, van J. L. Cornet, wonende in het pand geteekend wijk 3, n°. 3.
Deze reclamant is door zijne eigene aangifte abusivelijk voor eene dienst
bode aangeslagen als hebbende door een misverstand zijne eenige dienst
bode als bij hem inwonende aangegeven. Bij deze tijdig ingediende reclame
moet dit abuis hersteld worden, en wij nemen mitsdien de vrijheid u voor
te stellen zijn aanslag van 29.30 terug te brengen tot 24.30
1871.
3°. J. J. Meersmans, bewoner van het perceel wijk 6, n°. 143, waarbij
deze hertaxatie verzoekt van het meubilair. Een door andere schattersdan
die de primitieve taxatie gedaan hebbeningestelde schatting heeftin
verhouding tot de woning, de eerste taxatie wel wat hoog doen beschouwen
en tot resultaat opgeleverd dat de meubelwaarde tot eene som van ƒ300
moet worden teruggebragt, zoodat wij voordragen dezen aanslag terug te
brengen van ƒ18.85 op ƒ18.07 en alzoo te verminderen met 0.78.
4°. de Weduwe du Pree, bewoonster van het perceel wijk 7, n°. 1084,
mede bezwaar bevattende tegen de taxatie van het meubilair. Eene hertaxatie
heeft het resultaat opgeleverd dat de schatters hebben gemeend bij de
plaats gehad hebbende schatting te moeten persisterengaarne erkennende
dat die van het vorig jaar te laag was, waarom wij u voorstellen hierin
geene verandering te brengen.
Kan uwe Vergadering zich met deze voordragt vereenigen, dan stellen
wij voor daarvan aan de adressanten kennis te geven.
Eindelijk stellen wij u voor, ingevolge art. 265 der genoemde wet, dit
kohier, voorloopig vastgesteld op 78942.47, te verminderen met ƒ49.93,
en thans vast te stellen op 78892.54."
Op de verschillende verzoeken wordt achtereenvolgens overeenkomstig de
conclusiën van dit rapport met algemeens stemmen besloten.
De Voorzitter. Ik stel voor de adressanten van het genomen besluit
nog heden kennis te geven en het kohier alsnu vast te stellen op 78892.54.
Dat voorstel wordt mede met algemeene stemmen aangenomen.
II. Voordragt tot het aangaan van twee geldleeningenals eene ad ƒ17000
en eene ad f 45000.
De Voorzitter. Ik breng allereerst de leening van ƒ17000 in beraad
slaging.
De voordragt van Burgemeester en Wethouders luidt:
«Ter voldoening aan art. 136, in verband met art. 194a der wet van
29 Junij 1851 (Staatsblad n°. 85), hebben wij de eer u bij deze over te
leggen concept-besluit tot de geldleening van f 17000, waartoe door dezer
stads bank van leening voor 10000en door HH. Commissarissen der
alhier gevestigde spaarbank voor ƒ7000 zou worden bijgedragen, eene som
te gering om zulks aan de openbare concurrentie over te laten."
De Commissie van Financiën heeft daartegen geene bedenkingen en raadt
dienovereenkomstig te besluiten.
De heer Driessen. Ik wenschte eene enkele inlichting te ontvangen.
Hoe zal het gaan, als het blijkt dat die gelden bij de bank van leening
niet in kas zijn? Eenigen tijd geleden was er slechts ƒ5000 in kas, ter
wijl vroegere staten wel eens een nog geringer saldo hebben aangewezen.
Mag ik dus vernemen hoe er zal gehandeld worden", wanneer de ƒ10000,
die men uit stadsbank van leening nemen wil, niet voorhanden zijn.
De Voorzitter. Dan zal uit de kas van den ontvanger tegen quitantie
zooveel worden genomen als er te kort mogt komen. Dit is evenzeer geld
dat aan de stad behoort, waarover tijdelijk beschikt wordt.
De heer Driessen. Ik heb de opmerking alleen gemaakt om moeijelijk-
heden te vermijden; vermits er geen post op de begrooting is uitgetrokken
meen ik dat men bij den stedelijken ontvanger ook niet over dergelijke som
zal kunnen beschikken.
De Voorzitter. Primitief heeft de zaak toch ook geen bezwaar ont
moet, en, gelijk ik reeds zeide, moeijelijkheden van administratieven aard
kunnen zich niet voordoen.
De heer Driessen. Wanneer gij van oordeel zijt dat de zaak geene moeije-
lijkheid kan te weeg brengen dan ben ik voldaan met uwe inlichting.
De heer Stoffels. Mag ik nog opmerken dat er volstrekt geen be
zwaar door deze wijze van handelen kan ontstaan. Zoo als de Voorzitter
reeds heeft opgemerkt, is zoowel het geld in de bank van leening als in
de kas van den ontvanger, geld der gemeente. Is er nu overvloedig geld bij
de bank, dan kan dat zeer zeker tijdelijk gebruikt worden. Komen er tijden
dat de bank, bv. in de wintermaanden, gebrek aan geld mogt hebben, dan
zijn wij gemagtigd om tegen quitantie daarover tijdelijk te beschikken;
wanneer er echter een post op de begrooting voorkwam dan zou men tel
kens bij opname of teruggave van gelden af-en overschrijvingen moeten doen.
De heer Krantz. Ik weet dat de meerderheid van den Raad gestemd
is voor eene leening, ofschoon ik bij mijne vroeger ontwikkelde meening
blijf dat het een onjuist financieel beginsel isom te leenen als men gel
den op het grootboek heeft die kunnen worden afgeschreven. Ook uit een
oogpunt van securiteit is het laatste aan te radenwant ik acht het groot
boek minder solide dan de stad Leiden. Wie staat in de tegenwoordige
omstandigheden voor de toekomst in? Meermalen heeft de Raad zich voor
leening verklaard, vooral op grond dat zoodoende ook een deel van den
schulden- of rentelast op den nakomeling drukte, die veelal de vruchten
geniet van de zaak waarvoor de leening wordt aangegaan, ofschoon ik daar
omtrent toch ook moet opmerken dat dit zelfde het geval is bij afschrijving
van kapitaal van het grootboekwaardoor de nakomeling ook minder rente
genot heeft. Met betrekking tot de voorgestelde leeningenkomt het mij
niet juist voor onder de hand overeenkomsten aan te gaan. Zou het en
hier denk ik al dadelijk aan het straks te behandelen voorstel van den heer
Buys niet goed zijn geweest wanneer de voorwaarden der leening vooraf
bekend waren gemaakt, zoodat de gelegenheid geopend was om aanbiedin
gen te doenwelligt meer dan van eene zijdeen er dus mededinging zou
hebben kunnen plaats vinden.
De Voorzitter. Het besluit van den Raad tot het aangaan eener lee
ning is een fait accompli. Wat eene openbare mededinging betreft, twijfe-
10