Meisjens door goed onderwijs in alle huisselijke zaaken worden bekwaam
gemaakt, om in der tijd zich, als nuttige huishoudsters en goede moeders
betaamt, te konnen gedraagenterwijl de Meesters en Regenten, boven het
geheele bestier van het Huis en van alle de dit Huis aankoomende goederen
en inkoomsten, op alle deeze ongelukkige en arme weeskinderen zoodanige
toezigt moeten neemen, als een goede Vader omtrent zijne eige kinderen
in alle deelen zoude konnen en behooren te doenen dus zorg draagen
dat het Huis van al hetgeene tot onderhoud der arme weezen, zoo in ge
zondheid als in ziekte, noodig is, behoorlijk worde voorzien; dat verder
alle die onder hunne opzigt zijnde arme weezen worden opgevoed in alle
deugd en goede eerbaare tucht en aan dezelven worde gegeeven het noodige
onderwijs in de spel-, lees-en-schrijfkonst; en ook in de verheevene reede-
lijkheid der leere van het Heilige Euangelium enz."
Wanneer mijne geachte medeleden de moeite willen nemen de bedoelde
plaats na te lezendan zullen zijgeloof ikmet mij opmerkendat het
opperbestuur en het bestuur over de geldmiddelen van het gesticht zoude
zijn opgedragen aan de regenten. Ik meende op het boven aangehaalde te
moeten wijzen nu besloten is de memorie der minderheid in het verslag op
te nemen.
De heer Eigeman. Naar aanleiding van hetgeen de heer van Outeren
daar zóó gezegd heeft, zou ik willen vragen: moet nu de meerderheid van
de regenten en regentessen van het gereformeerde weeshuis, die wijziging
verlangenzich schikken naar het éénparig gevoelen van de regenten en
regentessen van het roomsch katholieke weeshuis, die verlangen de veror
dening van 1864 te behouden? Zou het niet beter zijn om de belangen
van elk gesticht afzonderlijk te behandelen?
De Voorzitter. Omtrent de beide inrigtingen zal het voorstel afzonderlijk
worden behandeld.
De heer Dercksen vraagt het woord.
De Voorzitter. Ik geloof, dat de heer Dercksen voor de vierde maal
het woord heeft gevraagd. Ik zal dus dc vergadering raadplegenof hem
andermaal het woord zal gegeven worden.
De heer Goudsmit. Ik zal er tegen stemmen. De zaak moet eenmaal
een eind nemen.
De heer Dercksen. Ik heb over deze zaak pas twee malen het woord
gevoerd. Het zou dus thans eerst de derde maal zijn.
In stemming gebragt, wordt met 18 stemmen tegen 1, die van den heer
Goudsmit, besloten den heer Dercksen voor de derde maal het woord te
verleenen; hebbende de laatste zich ten deze buiten stemming gehouden.
De heer Dercksen. Ik had slechts dit te zeggen, dat het blijkt uit het
geen de heer Eigeman heeft aangevoerd, dat door hem groot gewigt gehecht
wordt aan het advies der meerderheid of der minderheiden dat mij dit
versterkt in het gevoelen ook door den heer Buys in het midden gebragt
dat wij geheel zelfstandig moeten handelen en de adviezen moeten beschou
wen als uitingen van denkbeeldenniet als voor ons min of meer van kracht
zijnde besluiten.
De heer van Heukelom. Ik ben tegen het voorstel van den heer Bij-
leveld, maar dank hem toch dat hij uit het oude arsenaal der verordeningen
van onze goede voorvaderen ons stukken heeft medegedeeld, waaruit blijkt
hoe deze de zaken regelden. Die regeling was eene slechte. Hetgeen ons
daar is voorgelezenleert ons juist wat wij nu niet moeten doen. Het is
van algemeene bekendheid dat er groote gebreken in het weeshuis bestaan
die gebreken zijn grootendeels het gevolg van het blijven vasthouden aan
die slechte regeling, en het is dus volstrekt noodig dat wij dien weg hoe
eer hoe beter verlaten.
De Voorzitter. Die aanhaling uit het derde stuk van van Mieris was
ook mij bekendmaar ik kan niet zeggen dat de taakdie daarbij aan re
gentessen werd opgedragende meest wenschelijke is. Zij waren daar zooveel
als huishoudsters te beschouwen en dat is dan toch de werkkring nietdie
past aan onze regentessen. Ik wil nog wijzen op het voorbeeld van Dord
recht, waar overigens een weeshuis is gesticht geheel overeenkomstig de
eischen des tijds. Daar is de taak van regentessenzoo ik goed geinformeerd
ben, allengskens onbeduidender geworden; thans zijn het de regenten
alleen die het besturen. Ik meen dat te 's Hage zich hetzelfde heeft voor
gedaan. Ik acht zoo iets noch in het moreel noch in het financieel belang
van onze gestichten; voor de opvoeding der meisjes zou ik het betreuren.
Aan het hoofd van een weeshuis moeteneven als in gezinnenm. i. vaders
en moedersdat is regenten en regentessengeplaatst wordendie één zelfde
doel voor oogen hebbenhet gezamentlijk opvoeden der aan hunne zorg
toevertrouwde kinderen.
De heer Bui.eveld. Mijnheer de Voorzitter, verba valent ttsuik
wenschte op te merken dat ik ten aanzien van de dames-regentessen het
woord «huishoudster" niet heb gebezigd. Ik moet dus opkomen tegen het
geen uwe opvatting mijner woorden schijnt te zijn.
De Voorzitter. Er is hier misverstand. Ik heb niet gezegd dat de
vorige spreker, maar dat van Mieris den werkkring der regentessen terug-
bragt tot die van huishoudsters.
De heer Goüdsmit. Nog een enkel woord omtrent hetgeen door den
heer Bijleveld is voorgelezenook van zijn standpunt. Immers is het mij
daaruit gebleken dat de dames ook het toezigt over de kleederen der jongens
moesten uitoefenen. Maar hoe zullen de heeren regenten zonder haar kun
nen beslissen, of de jongens twee of meermalen moeten baden, over hunne
kleedingstukkenen dergelijken? Ook op de godsdienstige leiding der
meisjes zullen de dames het toezigt dienen uit te oefenen. Ik heb dus
alle reden zooveel mogelijk medewerking in de zaken van bestuur bij de
dames te laten. Alleen waar het betreft gewigtige financiële queastiën, zul
len de regenten beter oordeelenmaar ik ben aan den anderen kant over
tuigd dat de dames bescheiden genoeg zullen zijn om in dergelijke quaestien
het adres van de regenten te volgen en niet haar eigen meening op te
ringen. De orde van het gesticht echter brengt mede, dat de dames over
11e zakende inrigting betreffendehare inzigten kenbaar maken. Ik
wensch haar werkzaam te doen zijnja als huishoudstersmaar in den goeden
1871.
edelen zin van het woordals medebeheerende het huishouden der inrigting.
In die beteekenis ben ik niet bang voor dat woord huishoudsters.
De heer van Wensen. Toen het voorstel van den heer Bijleveld in
kwam, was mijn indruk, dat de zaak ten slotte daarop neerkwam, dat aan
een klein getal dames het beleid van zaken kon zijn toevertrouwden
dat is iets waartegen ik zeer zou moeten opkomen, omdat ik er bijzonder
prijs op blijf stellen, dat alle zaken zooveel mogelijk bestuurd worden door
het gezamentlijk bestuur van regenten en regentessen waarvan dan ook ge
lijkelijk de voordragten zouden behooren uit te gaan. Ik acht het niet
wenschelijk hierin eene verandering te brengen. En ik zou dan ook, mogt
het voorstel van den heer Bijleveld worden aangenomen, die verandering
niet willen zien toegepast op het Roomsch-Katholijk wees- en oudelieden-
huis.
De beraadslaging wordt hierop gesloten.
De conclusie van het rapport van Burgemeester en Wethouders, in hoof
delijke omvrage gebragt zijnde, wordt aangenomen met 14 tegen 6 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Bijleveld, Eigeman, Tollens, Scheltema,
Verster en Dercksen.
De wijziging van opgemelde verordeningenals uitvloeisel van de nieuwe
wet op het armbestuur, wordt met algemeene stemmen aangenomen.
IV. Voordragt tot wijziging van art. 1 der verordening van 11 Augustus
1864, houdende reglement op het gereformeerd Minne- of Arme- Oude
Mannen- en Vrouwenhuis.
Deze is van den volgenden inhoud:
«Tengevolge van de wijziging in de wetgeving op het armwezen, gebragt
door de wet van den len Junij 1870 (Staatsblad n°. 85), waardoor het
domicilie van onderstand niet meer door de geboorte, maar door het ver
blijf wordt geregeld, is het noodig dat mede gewijzigd worde de verordening
van den llen Augustus 1864 (Gemeenteblad ri°. 11), houdende reglement
voor het gereformeerd minne- of arme- oude mannen- en vrouwenhuis,
waarin, zooals tijdens hare vaststelling, de geboorte als domicilie van onder
stand is aangenomen.
Wij nemen dientengevolge de vrijheid u voor te stellen in art. 1 dier
verordening het woord «geboren" door te halenwaardoor zij geheel aan de
vereischten voldoet."
Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen.
V. Voordragt tot dekking van het tekort op de rekening van commis
sarissen der bewaarschool in de Groenesteeg over 1870.
Die voordragt luidt aldus:
«Bij besluit van 22 September 1870, ter overname van de bewaarschool
in de Groenesteeg, is aan bestuurders dier school tevens toegezegd dat het
gemeentebestuur tevens voor rekening der gemeente neemt wat die school
op 31 December 1870, na aftrek van hetgeen te haren behoeve nog kan
worden ingevorderd, schuldig is.
Het blijkt uit nevensgevoegde stukken dat dit verschuldigde bedraagt
ƒ206.951 (abusief is vermeld ƒ205.601), en wij stellen mitsdien voor deze
som uit art. 117 der begrooting 1870," «kosten der bewaarscholen", te vol-
doen."
De Commissie van Einanciën heeft daarop geene bedenkingenen raadt
dienovereenkomstig te besluiten.
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
Niets meer aan de orde van den dag zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. C. DEABBE.