conform met hetgeen de reglementen volgens dat verslag eigenlijk hadden moeten vermelden, maar, zooals zij zijn gepubliceerd, niet inhouden. Wat deze laatste bijzonderheid betreft, zoo is reeds in de raadszitting van 19 Januarij jl. opgemerkt, dat gemeld gedrukt verslag door mij niet wordt gesteld tegenover de notulen der vergaderingdie van bedoeld amendement zwijgen, dat door mij aan dat verslag geenerlei authenticiteit wordt toege kend maar de aandacht is er op gevestigddataangezien het gebruik waartegen niemand was opgekomenzoo geheel overeenstemde met hetgeen volgens het gedrukt verslag in de reglementen ihad moeten voorkomen een gewigtig vermoeden ontstond, dat in deze eene vergissing had plaatsgehad, en dat werkelijk de Raad in 1864 de reglementen heeft willen vaststellen, zooals het gedrukt verslag vermeldt. Mijn eenig doel met de gedane voor stellen is om den toestand te regulariserenen om het bestaand gebruik te wettigen. Het best kwam mij voor over te nemen de redactie zooals die in 1864, op voorstel van de heeren van Kaathoven en van der Hoeven, door den Raad zou zijn aangenomen. Ik meen hiermede te kunnen vol staan. Een heftige strijd voor het voorstel zal door mij niet worden ge voerdde Raad neme het aan of verwerpe het, mits eene beslissing valle en mits, welke die dan ook zij, dienovereenkomstig worde gehandeld. De heer Tollens. Ik wensch nu bepaald voor te stellen om het advies der drie dames-regentessen in handen te stellen van het collegie waartoe deze dames behoorenopdat er zekerheid worde verkregen dat dit collegie regtens .van dit stuk kennis kreeg en bij magte mogt wezen om hare te genwerpingenzoo zij die hebben mogt, op dit stuk kenbaar te maken, alvorens wij eene beslissing nemen. Het komt mij voor dat wij waarlijk zooveel beleefdheid aan dat collegie wel verschuldigd zijn. De heer Goudsmit. Ik moet mij daar bepaald tegen verklaren. Zoo doende zullen wij nooit tot een einde komen, maar veeleer een dispuut- eollegie vormen. Wat zal toch het gevolg wezen van dit voorstel? Het adres der dames-regentessen zal weder verzonden worden aan heeren regentendeze zullen daarop antwoordendat antwoord zal dan weer aan de regentessen medegedeeld wordenen wij hebben dan natuurlij k weder een repliek te wachten van de dames. Waar zal deze polemiek eindigen? Bo vendien kan men wel aannemen dat de minderheid hare gronden in de vergadering van het collegie zal hebben uiteengezet, zoodat het bestuur geacht kan worden er mede bekend te zijn. Het voorstel van den heer Tollensniet ondersteund wordendemaakt geen verder onderwerp van beraadslaging uiten de discussie over het voor stel van den heer Bijleveld wordt daarop voortgezet. De heer Krantz. In eene vorige vergadering was ik tegen het voorstel om de verdere behandeling dezer zaak uit te stellenwant ik wilde toch medewerken tot de afdoeningen zoude vóór het voorstel van den heer Bijleveld hebben gestemdin de meening dat alle leden van het bestuur die regeling wenschten. Nu evenwel acht ik het gelukkig dat destijds het besluit tot uitstel genomen is. Na de kennisneming der verschillende stukken en vooral op grond der raotiven door de dames-regentessen aange gevenzal ik vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. Het komt mij ook voor dat de verkregen meerderheid van stemmen door het bestuur van het weeshuis wel eenigzins kunstmatig genoemd kan worden. De Voorzitter. Beide stukken kunnen wel worden voorgelezenalhoe wel zij voldoende bekend zijn. De heer Tollens. Wordt dit ongevraagd advies niet voorgelezendan kan het ook niet in onze Handelingen worden opgenomenomdat het eigentlijk geen deel van de stukken, deze zaak betreffende, uitmaakt; alleen door de voorlezing wordt het daarvan een onderdeelen vatbaar om in het verslag te worden opgenomen, waarin het anders niet te huis behoort, evenmin als andere ongevraagde missives en raadgevingen aan den gemeen teraad. Hierop wordt voorlezing gedaan van het advies der hh. regenten en regentessen van het weeshuis; van het adres der drie dames-regentessen en van het advies van het R. K. armbestuur. Het advies van regenten en regentessen luidt aldus: »Naar aanleiding der apostillaire beschikking van UE. A. dd. 20 Fe- bruarij jl.waarbij in handen van het bestuur van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis werden gesteld: 1®. een voorstel van den heer Mr. R. Th. Bijleveld, lid van den Raad der gemeente, tot wijziging der verordening van den 11 Augustus 1864, houdende reglement voor het Heilige Geest of Armen Wees- en Kinderhuisen 2°. een voorstel van UE. A. mede tot wijziging der bedoelde verordeningen zulks ten einde omtrent beide deze voorstellen UE. A. te dienen van berigt en raad, hebben wij gemeend eene gecombineerde vergadering te moeten beleggen van Regenten en Regentessen over meergemeld gestichtten einde ieder individueel hun gevoelen te kunnen mededeelen omtrent de bedoelde wijzi gingenen is het daarna bij hoofdelijke stemming gebleken: 1°. dat drie en alzoo alle de nog fungeerende Regenten en twee der Regentessen zich met de wijziging, voorgesteld door den heer Bijleveld, hebben vereenigd, terwijl de drie overige Regentessen zich tegen het voorstel verklaarden en alzoo de tegenwoordige redactie wenschten te behouden2®. dat alle de Regenten en Regentessen zich vereenigden met het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der bedoelde verordening, gelijk zulks in de bij lagen wordt vermeld." Het adres der drie dames-regentessen is van den volgenden inhoud «Ter voldoening aan het door UEd. Achtb. bepaalde, is op den 20sten Febr: 11. bij het bestuur van het Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinder huis alhieringekomenom te dienen van berigt en raad een afschrift van het voorstel van het raadslid Mr. R. Th. Bijleveldstrekkende om eene wijziging aan te brengen in art. 3 van het bestaande reglement, vastgesteld bij de verordening van den llden Aug. 1864. In eene gecombineerde vergadering van Regenten en Regentessenden 22sten Febr. 11. gehoudenheeft de meerderheid verklaard zich te vereenigen met de voorgestelde wijziging. De ondergeteekendenRegentessen van genoemd weeshuis, de leden van gezegd bestuur die hare adhaesie aan het voorstel niet konden verleenen hebben gemeend UEd. Achtb. met alle bescheidenheid de motieven te moeten doen kennen waarom zij van oordeel zijn dat het belang van het gesticht het onveranderd blijven der verordening eischt, evenzeer als de stipte nale ving harer bepalingen. Zij wijzen tevens op de bijzondere omstandigheid dat in de gecombineerde vergadering de meerderheid is verkregen door het medestemmen van twee Regentendoor wie reeds voor drie maanden aan vraag om ontslag is ingediend en dieofschoon eerlang aftredendealzoo hebben medegewerkt tot het nemen van een besluit, dat, voor de toekomst van onberekenbare gevolgen kan zijn zoowel voor het belang der in het huis verpleegd wordende kinderenals voor de zamenwerking en overeenstemming van het bestuur onderling. Die zamenwerking en overeenstemming toch laten maar al te veel te wenschen overdaar, ondanks het reglementhet bestuur zich splitst in een door Regenten en een door Regentessen afzonderlijk gevoerd be heer waarbij het aandeel der laatsten zich hoofdzakelijk bepaalt tot hettoezigt op huishoudelijke aangelegenhedenterwijl de eersten véél aan zich behou den wat het gemeenschappelijk bestuur betreft: zoodat b. v. Regentessen vol strekt niet gekend worden in het onderwijs, zoowel lager als godsdienstig evenmin in het ontslaan of aanstellen van sommige suppoostenwier diensten zoowel ten behoeve der jongens als der meisjes worden vereischt. Zij zijn geheel onbekend met de administratie der inrigting, en ontvangen geene mededeeling van al de stukken die bij het bestuur inkomen. De onderge teekenden zijn van meening dat deze handelwijze in strijd is met de be staande verordening evenzeer als met de oudere reglementen van dit gesticht zooals die worden gevonden in de ^Beschrijving der stad Leiden, door Frans van Mieris," alwaar Deel I, bladz. 195 te lezen staat: »De bestiering van dit huis is ter zorge van vijf Regenten en zooveel Regen tessen aanbevolenenz." Zij vreezen datmogt de bestaande verordening door aanneming van het voorstei van den heer Bijleveld worden gewijzigd, de tegenwoordige onwettige verhouding van het bestuur zal worden besten digd en dit niet ten gunste der inrigtingen evenmin van de verpleegde weezen zal werken. Ontegenzeggelijk is het wenschelyk dat bij een be stuur, zij het dan ook bij verschil van individuële overtuiging of opvatting, in de hoofdzaak eenstemmigheid heersche; mogt de voorgestelde wijziging wet worden, en moeten Regenten of Regentessen ieder afzonderlijk eene voordragt voor de in hun midden ontstane vacature indienendan is niet alleen mogelijk, maar schier onvermijdelijk te wachten dat weldra het bestuur zal bestaan uit twee gelijke deelendie, wat de opvoeding en vorming der kinderen betreft zeker in deze toch de hoofdzaak in opvatting en zienswijze lijnregt met elkander in strijd zijn: een toestand, waarvan het min wenschelfjkeja boogst nadeelige, wel geen nader betoog zal behoeven. Om aan al deze bezwaren tegemoet te komen vermeenen de ondergetee kenden dat de weg tot nog toein strijd met het reglement gevolgd moet worden verlaten en geene wijziging in de bestaande verordening moet worden aangebragt. Wordt het bestuur werkelijk gevoerd door Regenten en Regentessen, en worden allen bij eene eventuële vacaturein de voordragt van een nieuw lid gekenddan is te verwachten dat onder de leden des bestuurs die hunne krachten en hunnen tijd ten beste willen geven voor den bloei van het gesticht, die overeenstemming en zamenwerking geboren worden, welke onmisbaar noodig zijn om van den gemeenschappelijken arbeid vruchten te kunnen inoogsten. Volgens de meening der ondergeteekenden is juist de afzonderlijke voor dragt, óf door Regenten, of door Regentessen, de grootste oorzaak der min aangename en min wenschelijke verhouding welke tusschen het bestuur bestaat Het besluit door den Gemeenteraad in deze te nemen zal, naar de innige overtuiging der ondergeteekendenvan beslissenden invloed op de toekomst van het weeshuis zijn: daarom hebben zij gemeend hare beschouwingen aan UEd. Achtb. te moeten kenbaar maken." Het R. C. armbestuur adviseert het volgende: ^Voldoende aan UEd. Achtb®. verzoek van den 20 Febr. jl., om te dienen van berigt en raad op het daarbij overgelegde voorstel van het raadslid Mr. R. Th. Bijleveld, tot wijziging der verordening voor het Armbestuur en het Wees- en Oudeliedenhuis der Roomsch Catholijken (Gem. blad N°. 10, 1864) en wel voor zooveel art. 3 dier verordening betreftzoo heeft het bestuur dier instelling bij deze de eer UEd. Achtb. te berigten dat het collegie zeer ongaarne zou zien dat art. 3 dier verordening de wijziging onderging volgens het voorstel van genoemd raadslid, wijl daardoor het gemeen overleg, wat in ons Collegie zoo veel goede vruchten heeft gedragen en vooral bij het opmaken eener voordragt bij vacature steeds heeft plaats gehad, zal worden verbroken en zeer zeker in de gevolgen onaangenaamheden zal kun nen teweegbrengen, zoo onderdeelen van het bestuur, namelijk Regenten of Regentessenieder voor hun bij vacaturen voordragten zullen indienen als in de onderhavige wijziging verlangd wordt, weshalve het bestuur voornoemd het zeer wenschelijk acht dat gezegd voorstel van het raadslid Mr. R. T. Bijleveld door den Raad der Gemeente als niet aannemelijk worde verklaard." De Voorzitter. Mag ik vragen of nog een van de heeren het woord verlangt? De heer Eigeman. Ik verklaar mij vóór het voorstel van den heer Bijleveldvooreerst omdat het hier geldt eene foutwelke begaan is te herstellen. Betrof het eene geheel nieuwe verordening of reglementering voor eene nieuwe zaakwel mogelijk dat ik mij scharen zou aan de zijde van Burgemeester en Wethouderswat aangaat de motiven. In dat geval zou ik er dan ook vóór wezen om het hoor en wederhoor van beide par tijen de meerder- en minderheidte vernementen einde eene goede en nuttige regeling daar te stellendochnu zij adviseren de verordening van Junij 1864, waarmede de fout heeft plaats gehad, toch, met eene verdere wijziging in dien geest, te behouden, kan ik met hen niet mede gaan. Ik zeide daar: het geldt het herstellen van eene begane fout; maar dat herstel moet ook nu wettigen de handelingen gedaan in strijd met de verordening. Dat die fout bestaat, is genoeg aangewezen. Ook is het duidelijk, dat men tot nu, zij het ter goeder trouw, gehandeld heeft alsof die fout niet aanwezig was, en er eene verordening bestaat, zooals men die wenschte, ééne gelijk aan de vóór deze steeds gevolgde gewoonte, waarbij de aanvrage om ontslag en de voordragt der benoeming van regenten of regentessen afzonderlijk aan elke afdeeling was voorbehouden. Althans regenten en regentessen zijn van dien tijd af' steeds voortgegaan om daaromtrent afzon derlijk te handelen; Burgemeester en Wethouders hebben die handeling aan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1871 | | pagina 3