de eerste plaats geluof ik dat de schouwburg juist niet bezocht wordt door
hen die gemoedsbezwaren hebben tegen de vaccine; maar ten anderen zoude
ik inderdaad den maatregel zeker wenschelijk achtenzoo voor schouwburgen als
voor kerken. Maar al wat wenschelijk is, is niet altijd te verwezenlijken.
Men zou daar afstuiten op onoverkomelijke bezwaren. Op de scholen daar
entegen is toezigt en controle zeer goed mogelijken nogmaals herhaal ik
ik ken aan de ouders niet het regt toe hunne kinderen te laten besmetten
en nog minder om de besmetting op anderen te doen overbrengen. Zullen
wij met dezen maatregel slagen is gevraagd. Ik wil hel niet verzekeren, maar
wel vertrouw ik dat wij ons doel zullen bereiken. Doch mogten wij onver
hoopt niet slagen, welnu dan hebben wij in elk geval onzen pligt betracht,
en wasschen wij verder onze handen in onschuld.
De heer Cock. Het zij mij geoorloofd den heer Buys nog even te ant
woorden. Toen die heer de drie eerste sprekers beantwoorddeheeft hij
ook aan mij, al was het dan ook in mindere mate, de vraag gerigt, of de
bevoegdheid van den staat, om zaken aan zijne zorg toevertrouwd te rege
len hare uiterste grenzen had bereikt en dus ophieldzoodra zij in aanra
king en strijd kwam met gemoedsbezwaren. Hoeveel eerbied ik ook heb
voor gemoedsbezwarenheb ik zoo iets niet beweerd. Ik haalde zelfs het
art. der gemeentewet aandat ons onze bevoegdheid schenkt. Maar ik
voegde er bij, en dit is mijn hoofdargument, dat het niet altijd wenschelijk
of raadzaam is in dergelijke gevallen gebruik te maken van de uiterste
magt, die men bezit. Stelde men op grond dier bevoegdheid voor, b. v.
om een bewijs van vaccine verpligtend te stellen voor den toegang, niet
alleen van elke publieke vergadering, maar zelfs van de meest private bij
eenkomst, ik ben overtuigd, dat zelfs mijne tegenstanders zouden beweren,
dat er een te ruim gebruik van die bevoegdheid werd gemaakt. Het eenige
verschil, dat er dus tusschen dien heer en mij ter dezer zake bestaat, ligt
in de mate, waarin wij meenendat van onze magt moet gebruik gemaakt
worden. De heer Goudsmit is zoo vriendelijk geweest een mijner argumen
ten te wederleggen. Terwijl ik het gaandeweg en in zoo sterke mate ver
minderen van den tegenzin tegen de vaccine en het bijgevolg meer alge
meen worden van dit voorbehoedmiddel toeschrijf aan de vrijheid, die in
de laatste tijden in deze zaak bestond schrijft hij dit toe aan de omstan
digheid, dat de vaccine op de openbare school, althans hier te Leiden,
verpligtend is voorgeschreven. Ik deel die zienswijze niet. Wel geloof ik,
dat juist de vrijheid, door den hoogeren wetgever in dit opzigt gegeven,
oorzaak is dat de oprigters der openbare school, dat zijn de gemeenteraden,
bijna overal, even als hier, die verpligting vrijwillig in hunne school-regle-
menten hebben opgenomen en er de hand aan hebben gehoudeniets dat
zeker in veel minder mate ware geschied in geval van het bestaan van een
gebiedend voorschrift in de schoolwet. Wat verder het groote nut der vac
cinatie betreftdoor dat lid ook op gezag van bevoegde autoriteiten verde
digd ik ontken het niet. Ik zelf ben er een voorstander van. Maar dat
groote nut zal veel meer bevorderd worden door vrijheid dan door dwang.
Laat ons niet vergetendat wij hier staan tegenover gemoedsbezwaren.
Heeft niet reeds een Fransch staatsman vroeger gezegd: Surtout ne faites
point de martyrsIk geloof dus, dat het niet in het belang der zaak is
ze verpligtend te maken. Ik zal intusschen hierop niet verder aandringen,
maar behoud mij voor bij de behandeling van het artikel 3 eenige vragen
te doen tot regt verstand van den inhoud en omvang van deze verordening.
De Voorzitter. De heeren Buys en Goudsmit hebben mijne taak
gemakkelijk gemaakt door dit ontwerp zoo krachtig te verdedigen zoodat
ik bier weinig bij te voegen heb. De heer Tieleman heeft een nog al
sterk woord gebruikt. Hij heeft gezegd dat hier misbruik van magt zou
plaats hebben. Ik geloof niet dat dit in zijne bedoeling lag, want van
misbruik van magt kan hier geen sprake zijn. Immers de gemeentewet
heeft aan het Gemeentebestuur de zorg voor de openbare gezondheid uit
drukkelijk opgedragen; art. 135 laat daaromtrent niet den minsten twijfel.
De heer Driessen beett gevraagdwanneer men kan constateren dat eene
besmetting heeft opgehouden. Naar mijne meening zal dat kunnen ge
schieden wanneer, volgens voorschrift van den geneesheer, berookingen
hebben plaats gehad en de ligging- en kleedingstukken zijn gezuiverd of
vernietigd; maar mathematische zekerheid kan daaromtrent niet worden
gegeven.
De heer Driessen. Dus gij bedoelt, mijnheer de Voorzitter, dat dan zoo
danig gebouw worde gedesinfecteerd? Maar dat staat niet in de verordening.
De Voorzitter. Daarvoor zorgt de geneesheer, maar daarenboven de
policie-verordening geeft het reeds van zelf aan in artikel 270, en
deze verordening is daarvan eene ampliatie. En nu kan men wel aannemen
dat een geneesheer naar die gegevens kunne oordeelen over het al of niet
bestaan van besmetting. De heer Krantz heeft ook gevraagdof ook de
bewaarscholen in de toepassing van dezen maatregel moeten geacht worden
te zijn begrepen. Ik geloof dat alle scholen en dus ook de bewaarscholen
er onder begrepen zijn.
De heer Krantz. Het zou toch, dunkt mij, niet kwaad zijn de bewaar
scholen afzonderlijk te noemen.
De heer Goudsmit. Ik geloof dat de heer Krantz gelijk heeftdaar er
een afzonderlijk provinciaal reglement op de bewaarscholen bestaat en de
bewaarscholen ook in sommige gemeente-verordeningen afzonderlijk worden
genoemd.
De Voorzitter. Ik meen dat in eene latere provinciale aanschrijving
de bewaarscholen worden gebragt tot de lagere scholen.
De heer Cock. Ik voor mij zou wel geen bezwaar vinden om de bewaar
scholen afzonderlijk te noemen, nu men toch eens, zeer tegen mijn zin,
dezen diep iAgrijpenden maatregel schijnt te verlangen. De discussie over
het al of niet opnemen der bewaarscholen toont intusschen aan dat men
hier pas aan het begin der moeijelijkheden is. Er zijn toch behalve de be
waarscholen nog eene massa andere scholendie niet onder de schoolwet
vallen en die men dus ook zoude moeten vermelden. Wij hebben bijv. nog
gymnastiek-scholenteekenscholen muziekscholenbreischolen naaischolen
ja ook Zondagscholen en catechisatiën. Ik vrees dat deze verordening voor
al die onderwijzers onoverkomelijke moeijelijkheden zal opleveren.
De heer Goudsmit. Ik beaam de bedenking van den heer Cock, en zou
er dus zeer voor zijn de naai en breischolen ook afzonderlijk te noemen.
De heer Cock. Dat kar. wel niet ernstig gemeend zijn.
De heer Goudsmit. Ik meen het ernstig, en wensch wel degelijk de
naai-brei- en bewaarscholen te hebben vermeld.
De heer Cock. Zouden dan de Zondagscholen er ook onder moeten be
grepen worden?
De heer Goudsmit. De Zondagscholen ook.
De heer Krantz. Ik heb daarom vooral de bewaarscholen op het
oog, omdat zich daar bij uitnemendheid jonge kinderen bevinden, en die
voor de ziekte de meeste dispositie hebben.
De Voorzitter. Ik heb bij het ontstaan dezer epidemie eene aan
schrijving gedaan aan alle hoofdonderwijzers en onderwijzeressen omtrent
de vaccine briefjes, hoedanig te handelen bij bet ontstaan van epidemiën
en wel in den ruimsten zin ook aan houderessen van zoogenaamde brei- en
naaischolen, waar een zeer beperkt getal kinderen aanwezig is.
De heer Goudsmit. Hetgeen ik zeide was inderdaad geen scherts; en
ik zou in deze verordening wel degelijk die scholen willen hebben genoemd.
De heer van Outeren. Ik verklaar dat het de bedoeling der Commissie
geweest is, alle scholen onder de toepassing van deze verordening te begrij
pen maar wij hebben het daartoe niet noodig geacht ze afzonderlijk te noe
men. Mij dunkt het hoofd dezer verordening drukt onze bedoeling voldoende
uit, daar het spreekt van schoolbezoek. De heer Goudsmit zeide, dat de
regering zich weinig heeft bemoeid met de bewaarscholenmaar zij heeft
immers ook geene inmenging bedoeld in de bijzondere school?
De heer Goudsmit. De heer van Outeren vergist zich eenigermate; want
ook de bijzondere school, voor zoover betreft de vereischten van het locaal,
is volgens de wet aan toezigt onderworpenmaar dat is niet het geval
met de bewaarscholen.
De heer Cock. Ik ben het geheel eens met den heer van Outeren, dat,
wil men volstrekt alle scholen hieronder brengenhet best is het alge-
meene woord, zoo als de redactie nu luidt, te behouden. Intusschen is het,
met het oog er opdat de regter deze verordening zal moeten toepassen
niet overbodig dat uit de discussiën, als bron van interpretatie, blijke, hoe
ver men al heeft willen gaan. Wij hebben nu al geboorddat gymnastiek-
bewaar-, muziek-, teeken-, naai- en breischolen er onder zulien begrepen
zijn. Maar dan moet ik nog eens uitdrukkelijk vragen, of ook Zondag
scholen en catechisatiën er onder begrepen zijn. Dat gaat toch waarlijk
wat al te ver. Eindelijk merk ik op, dat als deze verordening met die
uitbreiding in werking komt, zij bijna onuitvoerlijk zal zijn. Ieder kind
zal dan ligt drie ja vijf bewijzen van vaccine moeten bezitten om die op de
verschillende scholen, die het bezoekt, ter neder te leggen.
De Voorzitter. Ook wij hebben over dat punt gedacht, maar toch
meen ik dat dat bezwaar niet zoo groot zal zijnals wij ons door de onder
wijzers doen inlichten omtrent het al of' niet voorhanden zijn van die bewij
zen van zoodanige leerlingen op andere scholen, dan zal, dunkt mij, dit
bezwaar worden opgeheven. Ook zouden welligt duplicaat-bewijzen kunnen
worden gevraagd.
De heer Cock. Ik acht het bepaald bij al. 2 van art. 3maar wij
zijn daaraan nog niet.
De beraadslaging over de algeraeene strekking wordt hierop gesloten
waarna de beraadslagingen over de afzonderlijke bepalingen, en in de eerste
plaats over het opschrift, worden geopend.
Dat opschrift luidt aldus:
De Baad der gemeente Leiden
Overwegende dat krachtige maatregelen worden vereischt tegen de ver
spreiding van besmettelijke ziekten door schoolbezoek;
Heeft besloten
De Voorzitter. Ik herinner nu, dat door enkele ledon het verlangen is
te kennen gegeven om sommige scholen bepaald op te noemenmaar ik
meen dat, door ze aan te wijzen, men gevaar zal loopen er enkele over
het hoofd te zien.
De heer Krantz. Ik zou meenen datdoor ze niet afzonderlijk te
noemen, men bezwaar zou ondervinden, en zou daarom wenschen te lezen, in
plaats van door schoolbezoek, #door het bezoek der scholen en bewaarscholen."
De heer Tollens. Ik voor mij zou daarentegen meenen, dat het woord
^schoolbezoek", op zich zelf alle mogelijke scholen insluit.
De heer Krantz. Ik zal er niet verder op aandringenmijn doel is
bereiktals mijne regtskundige medeleden het eens zijn dat alle scholen
onder de bepaling begrepen zijn.
De heer Driessen. Ik heb daar den heer Cock booren spreken van
cathechisatie-scholen. Bij de katholijken wordt alle dagen in de kerken
godsdienstig onderwijs gegeven waaraan kinderen van verschillenden leeftijd
in zeer grooten getale deelnemen. Nu zoude ik wenschen te vernemen of
ook dat onderwijs zal worden begrepen onder schoolbezoekik vertrouw echter
dat ilit wel niet de bedoeling zal zijn.
De heer Goudsmit. Het doel bij de verordening is toch alleen de zaak
voor de scholen te regelen; daarom zou ik bij nader inzien maur beter
vinden het opschrift te laten zooals het luidt en daarbij niet verder te gaan.
Het opschrift wordt hierop goedgekeurd.
Art. 1. Zoolang geene geneeskundige verklaring ter Secretarie zal zijn
overgelegddat liet gevaar van besmetting uit eenige woningingevolge
art. 269 der algemeene policieverordening door den geneesheer als besmet
opgegevengeweken isnoch van die overlegging aan den betrokken
schoolhouder of schoolhouderes het bewijs is vertoond, mag niemand, uit
zoodanige woning, eenig schoollocaal bezoeken en is het desgelijks verbo
den uit zoodanig gezin eenige leerlingen onderwijzend-of hulppersoneel in de
scholen toe te laten.
De ouders, voogden en anderen die eenig opzigt uitoefenen over de
schoolgaandenalsmede de schoolhouders of schoolhouderessen zijn ieder,
voor zooveel hem of haar aangaat, voor de nakoming dezer bepaling ver
antwoordelijk.
De Voorzitter. Ik kan mededeelen, dat het eerste gedeelte van dit
artikel sedert het ontstaan der besmetting is toegepast en geen bezwaar
heeft ondervonden.
Het art. wordt aangenomen met 20 stemmen tegen 1die van den heer
Dercksen.
Art. 2. Het is verboden leerlingen toe te laten in schoollocalendie een
gedeelte uitmaken van huizen waarin zich eene besmettelijke ziekte geopenbaard
heeft, zoolang de geneeskundige verklaring, in art. 1 omschreven, niet zal
zijn overgelegd.
Wordt op gelijke wijze aangenomen.
Art. 3. Het is den hoofdonderwijzer of de hoofdonderwijzeres verboden
in de school leerlingen onderwijzend- of hulppersoneel toe te latenzonder
de schriftelijke verklaring van een bevoegd genees- of heelkundige, hou
dende dat de leerlingen of genoemd personeel de koepok-inenting ondergaan
of de natuurlijke pokziekte gehad hebben.