Die nadeelige gevolgen heeft hij reeds ondervonden, want nu reeds zijn aan
40 diversen vergunningen uitgereikt om vuilnis enz. bij de ingezetenen te
mogen ophalen. Dit is niet billijk. Adressant heeft verpligtingen op zich
genomenmoet eene jaarlijksche pachtsom betalenen heeft borgen moeten
aanwijzen tot waarborg van die som en nakoming van die voorwaarden.
Tegenover hem en die borgen hebben Burgemeester en Wethouders ook
verpligtingen aangegaan. Zij hebben te zorgen dat hij niet benadeeld
worde in zijne pacht, en aan zijne verbindtenis kunne beantwoorden. Wat
hij vraagt, daartoe is hij, naar mijn oordeel, volkomen in zijn regten ik
zou gaarne zien datindien er redenen mogten zijn waarom hij niet
meer kan verkrijgenhem ten minste datgene worde toegestaanwat hij
met bescheidenheid vraagt.
De Voorzitter. De zorg, dat een ieder vrijelijk over zijn eigendom kan be
schikken is zooveel mogelijk in achtgenomen. Maar men heeft willen beperken
de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om ook aan anderen het op
halen van asch en vuilnis toe te laten en heeft daarvoor regels gesteld.
Nu is de vraag, of die regels nog te veel vrijheid laten. Ik erken,
dat het getal dergenen die zich mede met dat ophalen inlaten, tot
39 a 40 is geklommen. Maar daaraan is niets te doen. Dat is juist
de klagt van Hoos,, dat er zoovele aanvragen zijn. Het denkbeeld der
Commissie is om die vrijheid niet te veel te beperken maar ook den pachter
zooveel mogelijk voor schade te vrijwaren.
De heer le Poole. Ik vereenig mij geheel met hetgeen door den heer
Eigeman is in het midden gebragten ik zou op dien grond wel verlan
gen dat het voorstel van de Commissie tot het ontwerpen van en herzien
der plaatselijke strafverordeningen alsnog gerenvoyeerd wierd aan die Com
missie, tot het voordragen eener nadere wijzigingin verband met het heden
ingekomen adres.
De Voorzitter. Het doet mij leed dat gij in het begin der vergade
ring niet zijt tegenwoordig geweest, ik had dan in u een bondgenoot ge
had. Maar al de leden waren van oordeel dat het door Hoos ten requeste
aangevoerde rijp was voor behandeling.
De heer Tollens. De heer Le Poole gelieve te bedenken dat de Com
missie voor de strafverordeningen in deze op een moeijelijk terrein stond.
Aan den eenen kant toch had zij te letten op het belang van den pachter,
maar aan den anderen kant heeft zij de overtuiging, dat men de vrije be
schikking over zijnen eigendom aan niemand kan beletten. Het eenige wat
men in die moeijelijkheid nog doen kon was eene wijziging als de nu voorgestelde.
De heer Hoos heeft zich heden-morgen bij mij aangemeld, en ik gaf hem
te kennen, dat wij trachten zouden zooveel mogelijk aan zijne bezwaren te
gemoet te komen. De heer Hoos is, natuurlijk en uit den aard der zaak,
in deze wel wat exigent. Hij stelde zelfs voor om de boete voor de vuil-
ophaalders tot f 25 en meer te verhoogen. Hij meende dat zij dan wel
spoedig hun ongeoorloofd bedrijf zouden staken. Ik geloof dat met den
heer Hoos, maar het zou toch niet aangaan om dezen Raad te adviseeren,
zulke ongehoorde boete te bepalen voor zulke betrekkelijk geringe overtre
dingen. Dit voorstel strekt om nog eenigermate aan den pachter te gemoet
te komen en op zijn belang te letten, zooveel als de billijkheid dat toelaat;
wil de Raad onzen pachter nog meerdere waarborgen verleenendan uwe
Commissie reeds voorstelde, dan zal ik het, wat mij persoonlijk betreft,
gaarne zien, want wij zijn zedelijk verpligt toe te zien dat hem het ge
pachte werkelijk toekome.
De heer Goudsmit. Ik heb deze opmerking: Ik zie in hetgeen door
Hoos wordt gevraagd geenzins eene beperking van eigendom. Niet het
wegwerpen door den eigenaar wordt beletmaar het ophalen ten nadeele
van den pachter door hen die daarvan een beroep maken. Dus ik stel
alzoo voor het eerste verzoek, door Hoos gedaan, in beraadslaging te bren
gen en n°. 1 aldus te lezen: »Asch en vuilnis mogen niet anders worden
opgehaald en vervoerd, van 1" April tot uit0 September, tot 7 ure, en
van 1 October tot uit0. Maart, tot 8 in den morgen."
De heer Dercksen. Kan de heer Hoos een voorstel der Commissie
amerideeren? Ik dacht dat slechts leden van den Raad wijzigingen konden
voorstellen. Of moet ik het er voor houden dat dit door den heer Goudsmit
geschiedt? Maar indien dit zoo is, dan kunnen wij daarover de discussie
niet openen voordat wij weten of het voldoende wordt ondersteund. -Ik
echter verklaar mij bij voorraad tot dat ondersteunen bereid.
De heer Goudsmit. Het is voorzeker mijne bedoeling om het niet als
een amendement van Hoos, maar van mij te beschouwen.
Het amendement van den heer Goudsmit wordt voldoende ondersteund.
De heer Cock. Sedert de vergadering van 9 April 1869 ben ik ten
deze niet van opinie veranderd. Ik wil zeer gaarne Hoos helpen, te meer
daar dit in het financieel belang onzer gemeente is. Maar ik heb er toen
reeds op gewezen, dat wij ter dezer zake, zelfs volgens de bestaande veror
dening, op de uiterste grens onzer bevoegdheid staan. Verder durf ik niet
gaan. Ik zoude vreezen door nog grooter beperking de vrijheid, die te
regt aan elk ingezeten toekomt, om vrijelijk over zijn eigendom te beschik
ken geheel illusoir te makenen dat wel ten einde een privilegieof beter
gezegd een monopolie, ten onzen voordeele te scheppen. Doch ik behoef
hierover de discussie niet te hernieuwen en bepaal er mij toe te verwijzen
naar het toen aangevoerde.
De Yoorzitter, Wat het nog meer vervroegen van het ophalen aangaat,
meer dan de Commissie voorsteltdaarin zou ik bezwaar moeten maken
dit staat bijna gelijk met het ophalen te verbieden.
De heer Tollens. Zou het dan niet zaak zijn dit artikel ook te splitsen
De Voorzitter. Het denkbeeld van den heer Goudsmit is eerst het
vervoer te regelen.
Het voorstel van den heer Goudsmit wordt aangenomen, met 19 tegen 3
stemmen. y
Tegen stemden: de heeren van Outeren, Cock en Wttewaall.
De Voorzitter. Het tweede voorstel van den heer Goudsmit strekt om
te lezen 7 en 8 ure in plaats van tot 8 ure.
De heer du Rieu. Ik appuyeer zeer hetgeen de heer Goudsmit heeft
in het midden gebragt, voornamelijk met opzigt tot het vroegere uur.
Dan bestaat de mogelijkheid dat de pachter die stoffen komt ophalen.
Het voorstel wordt aangenomen met 15 tegen 7 steramen.
Tegen stemden: de heeren van Outeren, Cock, Buys, Bijleveld, Wtte-
waall, Tollens en de Voorzitter.
Alsnu komt in behandeling het voorstel der Commissie ad 4.
De heer Buys. Ik zou wel als amendement willen voorstellen om ook
hier aan het verlangen van den adressant te gemoet te komen.
De Voorzitter. De meerderheid van de Commissie neemt dit over.
De heer Hubrecht. Is nu de bedoeling om de woorden #naar de
bergplaats" er bij te laten?
De beer Hoog. Dat staat niet in het amendement.
De heer Buys. Mijn voorstel is om "over te nemen wat de adressant
wil. Het betreft twee zaken: 1°. de bepaling der verordening ook uit te
strekken tot het vervoer met karren en wagensen 2°. wijziging te bren
gen in de tijdsbepaling. Maar nu komt ook in aanmerking het voorstel
van den heer Goudsmit.
De heer Hubrecht. Maar ik vraagof de woorden //naar de berg
plaats" hier nu blijven.
De heer Hartevelt. Ik geloof het niet. Er zou anders moeten staan
»naar de bergplaats van Hoos." Ik geloof niet dat dit de bedoeling is.
De Voorzitter. Ik zou in overweging geven de woorden //naar de
bergplaats" hier te behouden. Wij zoutfen dus alleen dq. wijziging betref
fende de karren en wagens kunnen overnemen. Wij kunnen straks ook dit
artikel splitseD. Maar de wijziging zou dan komen vóór de woorden «naar
de bergplaats."
Dat voorstel wordt aangenomen met 20 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden: de heeren van Outeren en Wttewaall.
De Voorzitter. Nu hebben wij nog het amendement van den heer
Buys te behandelen omtrent het uur. De Commissie wenscht dat uur te
laten tot 9 ure. Het amendement van den heer Buys echter strekt om
dat uur te stellen des zomers tot 8 ure en des winters tot 9 ure.
De beer du Rieu. In verband tot het vroeger gezegde omtrent dat ver
voer, is het toch wenschelijk dat niet te lang vrij te laten.
Het voorstel van den heer Buys wordt aangenomen met 16 tegen 6
stemmen.
Tegen stemden: de heeren van Outeren, Cock, Bijleveld, Wttewaall,
Tollens en de Voorzitter.
De heer Goudsmit. Nu stel ik als amendement voor het laatste voor
stel wat door den adressant gedaan is, namelijk de verbeurdverklaring van
het middel of werktuig wat tot het plegen der overtreding gediend heeft.
De ondervinding immers heeft geleerd dat gevangenisstraf wel demoraliseren,
maar het kwaad niet wegnemen kan. Men gaat 24 uren zitten en pleegt
morgen hetzelfde misdrijf. Het eenige dus wat afdoende isis eene ver
beurdverklaring.
De heer Bijleveld. Ik heb niet het voornemen te spreken over het
amendement, maar wenschte slechts met betrekking tot het zooeven geval
len besluit, te vragen of mijne opvatting juist is, dat daarin ook zijn op
genomen de woorden: //naar de bergplaats".
De Voorzitter. Ja, ik heb er uitdrukkelijk bij gezegd, dat de wijzi
ging zou komen vóór de woorden«-naar de bergplaats." De heer
Goudsmit heeft dus voorgesteld, dat verbeurdverklaring zal kunnen worden
uitgesproken enz.
De heer Goudsmit. Neen, ik meen niet: zal kunnen, maar: moeten.
Het voorstel van den heer Goudsmit wordt aangenomen met 16 tegen 6
stemmen.
Tegen stemden: de heeren van Outeren, Cock, Bijleveld, du Rieu, van
Wensen en Wttewaall.
'Alsr.u komt in behandeling het volgende voorstel:
«De Commissie tot het ontwerpen van en herzien der plaatselijke verorde
ningen tegen wier overtreding straf is bedreigdheeft de eer u voor te
stellen, art. 86 der Algemeene Policieverordening, houdende verbod van
het op straat werpen met sneeuwballensteenen of andere voorwerpente
wijzigen, zoodat het gelezen worde als volgt:
«Het is verboden, sneeuwballen, steenen of andere voorwerpen op de straat
te werpen."
Zij doet dit voorstel, op grond dat het art., zooals het thans is geredi
geerd, niet voorziet in het geval dat sneeuwballen of andere voorwerpen uit
een raam op de straat worden geworpen van welk uitdrukkelijk verbod de
noodzakelijkheid meermalen is gebleken.
Tevens heeft de Commissie de eer u mede te deelendat bij de tegen
woordige Policieverordening is weggevallen de bepaling in de Policieverorde
ning van 1866 (art. 99) vervat, waarbij bet verboden werd binnen de ge
meente met rij- of voertuigen harder te rijden dan op een matigen draf.
Men meende toch dat het moeijelijk uitte maken was, wat onder een matigen
draf moest worden verstaanen achtte het dus beter die bepaling niet te
behouden. De ondervinding heeft evenwel doen zien dat dit verbod inder
daad ter bevordering van orde en veiligheid op straat onmisbaar is. Het
wegvallen dier bepaling heeft dan ook reeds tot menige moeijelijkheid bij
de policie aanleiding gegeven. En het is uit dien hoofde dat de Commissie
zich genoopt vindt u voor te stellen die verbodsbepaling weder in het leven
te roepen, door in de 3® afdeeling van hoofdstuk V, voor art. 97, een
nieuw art. in te-lasschen, dus luidende:
//Het is verboden, binnen de gemeente met rij- of voertuigen harder te
rijden dan op een matigen draf."
De heer Goudsmit. Ik moet mij tegen deze verbodsbepaling verklaren.
Het vergrijp, dat men straffen wil, plegen wij allen dagelijks. Ik althans
heb meer dan eens een potloodje of papiertje op straat geworpenzonder
dat het iemand in de gedachte zou zijn gekomen, dat ik daarom handelde
in strijd met de openbare orde of de zedelijkheid. Iets anders ware het te
verbieden met voorwerpen, die gevaarlijk kunnen zijn, met opzet te werpen.
Maar daarin voorziet reeds voldoende art. 471n°. 6van den Code Pénal
hetwelk straft diegenendie voor hunne gebouwen zaken neergeworpen of
gesteld zullen hebbendie door haren val of door ongezonde uitwasemingen
nadeel zouden kunnen doen. Ik houd dus de bepalinggelijk zij is voor-