Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud:
«In onze handen werd ten fine van berigt en raad gesteld een adres van
de heeren P. J. A. de Bruine e. s.uitmakende de directie van de Leidsche
Studenten-IJsclubhoudende verzoek dat aan hen worde afgestaan een ge
deelte der singelgracht van de Wittepoortsbrug tot de Sterrewacht, teneinde
aldaar bij besloten water hardrijderijen te kunnen doen plaats hebben.
Op dat verzoek hebben wij de Commissie van Fabricage gehoord en leg
gen hiernevens het van haar ontvangen rappoft over, waarmede wij ons
volkomen kunnen vereenigen. Wij nemen alzoo de vrijheid te raden, den
adressanten tot bedoeld einde kosteloos het gebruik te verleenen van het
boven omschreven gedeelte singelwater, mits de passage langs den singel
geheel vrij blijve en die op het ijs voor schaatsenrijders en vrachtsleden
ter breedte van vier meters aan de singelzijde behouden worde; terwijl zij
zich daarenboven met den pachter van het vischwater moeten verstaan, ten
aanzien der schadevergoeding aan dezen te verleenen voor den afstand van
zijn regt om aldaar gaten in het ijs te hakkenvan welke overeenkomst
het bewijs moet worden overgelegd."
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
VI. Adres van N. J. Stallinga ter bekoming van gemeentegrond.
Het rapport van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden inhoud
»In onze handen werdten fine van berigt en raadgesteld een adres
van Nicolaas Jol®nn Stallinga, stalhouder, wonende binnen deze gemeente,
waarbij hij den eigendom verzoekt van een gedeelte gemeentegronds aan de
zijde van zijn te verbouwen huis aan de Koepoortsgracht, Wijk II, n°. 97,
welke grond door demping der Binnenvestgracht en de verlaging van den
Vestwal eerlang verkregen zal worden, en zulks ten einde hem gelegenheid
te geven tot het aanleggen van een tuin langs zijn nieuw gebouw en zijne
verder daaraan grenzende eigendommen.
Wij hebben daarop het advies ingewonnen der Commissie van Fabricage
wier rapport wij hiernevens overleggen en waarmede wij ons volkomen kun
nen vereenigen.
In overeenstemming daarmede, nemen wij alzoo de vrijheid u te raden,
bedoeld gedeelte gemeentegronds, groot ongeveer 300 vierk. meters, nader
juist op te meten te verklaren ter openbare dienst niet meer bestemd te
wezenen het voorts aan den adressant kosteloos in eigendom af te staan
onder de voorwaarden door de Commissie verder bij haar rapport aangegeven."
Het rapport der Commissie van'Fabricage luidt als volgt:
«De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van N. J. Stal
linga te berigtendat daarbij wordt gevraagd afstand van een gedeelte ge
meentegrond, ter grootte van ongeveer 300 vierkante meters, uitmakende
een gedeelte van de gedempte Binnenvestgracht en van den Vestwal aan den
hoek van de gedempte Koepoortsgrachtvolgens overgelegde teekening in
dezelfde rooijing als aan de andere zijde van de Koepoortsbrug loopt naar
de Vlietsbrug.
De Commissie meent dat door de aan den gevraagden grond te geven
bestemming en afscheiding met een steenen voeting en ijzer hekwerkde
toestand aldaar, na het dempen der Binnenvestgracht en het gelijk maken
van den Vestwaleene gewenschte verbetering zal ondergaan en ook daar
mede een eerste stap worden gedaanter opheffing van het bezwaardat
door het dempen van de sloot of gracht de daarachter gelegen open erven
eene bekwame afscheiding verkrijgen.
De Commissie acht het daarom noodig te herinneren dat tot het bekos
tigen dier afscheidingen op de begrooting van 1870 een som van f 1400
was geraamd, maar niet werd toegestaan, uithoofde der onzekerheid of tot
het maken en bekostigen van die afscheidingen de eigenaars van die erven
dan wel de gemeente zou verpligt zijn.
In dien star.d der zaken is het der Commissie meest doeltreffend voorge
komen dat de grond door de demping langs die erven verkregen kosteloos
werd afgestaan aan de belanghebbende eigenaars, onder zulke bepalingen
evenwel als meest bevorderlijk konden zijn aan een geregelden aanleg van
de openbare wandeling langs den Vestwal, door het bekostigen van de af
scheidingen die bijv. van den thans gevraagden grond worden geraamd op
f 400, mits het gebruik der afgestane gronden geschiedt onder soortgelijke
voorwaarden, als bij beschikking van 24 Julij 1850 zijn gesteld voor het
regt van opstal van de gedempte sloot, buiten de Rijnsburgsche poort van
den Singel tot aan de Haverzak.
Op die gronden raadt de Commissie aande door N. J. Stallinga ge
vraagde strook grond ter grootte van ongeveer 300 vierkante metersof
zooveel meerder of minder als bij nadere opmeting zal blijken te worden
ingenomenkosteloos aan hem in eigendom af te staanonder de navol
gende voorwaardenals
1®. dat de grond behoorlijk en ten genoegen van het gemeentebestuur wordt
omrasterddoor een gemetselden voeting met hardsteenen dekplaat en
ijzeren hek;
2®. dat die grond worde betuind of beplant, maar niet bebouwd, dan na
vooraf verkregen vergunning van het gemeentebestuur;
"3®. dat de kolken en lozingen daarin liggende, voor rekening der gemeente
gelegd en onderhoudenblijven onder het beheer der Commissie van
Fabricage, die bevoegd is deze werken te doen reinigen, herstellen, en
veranderen, waarvoor de toegang aan het werkvolk moet worden verleend."
De Commissie van Financiën vereenigt zich met deze voordragt,
De heer Dercksen. Ik. wenschte hieromtrent eene vraag te doendie
misschien overbodig is, maar die in elk geval niet kan scbaden, en wei-
ligt haar nut kan hebben. Men spreekt in het rapport van kosteloozen
afstand van grond aan den adressunt. Nu hoop ik niet dat men hieruit
zoude kunnen lezen dat ook de registratieregten en andere kosten voor
rekening der gemeente zullen komen.
De Voorzitter. Neen, volstrekt niet. Door den kosteloozen afstand
aan dezen adressant heeft men alleen willen in de hand werken de ver-
fraaijing van dat gedeelte der stad.
De heer Dercksen. Ik dacht wel dat dit de bedoeling wasmaar wilde
gaarne de positieve verklaring ontvangen dat die ongelden niet ten laste
van de stad komen.
De conclusie van het rapport wordt hierop met algemeene stemmen
aangenomen.
VII. Voordragt tot uitbreiding van het lokaal der openbare lagere school
n°. 2, voor onvermogenden.
Die voordragt van Burgemeester en Wethouders is van den volgenden
inhoud
«Ten einde te voorzien in de behoefte aan localiteit bij de openbare
lagere school voor onyermogenden n°. 2, waarvan reeds 68 leerlingen
tijdelijk in de Baaihal zijn geplaatst, hebben wij de eer u bij deze over
te leggen eene teekening, waaruit u kan blijken de vergrooting die wij aan
deze school wenschten aan te brengenwaardoor zij eene aanwinst van
plaatsen, voor 200 leerlingen zou erlangen. Deze uitbreiding wordt gecierd
ƒ8300 te zullen kosten, waartoe wij verkoop van inschrijvingen op het
grootboek tot dat bedrag voordragenals de geschikste wijze om deze kosten
te dekken.
Mogt het een en ander uwe goedkeuring kunnen wegdragen, dan zouden
al spoedig ter bevordering van het werk de noodige bestekken daarvoor
kunnen opgemaakt worden en het werk aanbesteedterwijlwat verder de
financiële voordragt betreft, deze eerst dan aan uwe vergadering zal worden
overgelegd, wanneer de begrooting van 1871, op welk jaar dit werk moet
gebragt worden, goedgekeurd en in werking zal zijn."
De Commissie van Financiën heeft daartegen geene bedenkingen.
Wordt zonder beraadslaging met algemeene stemmen aangenomen.
De heer van Heukelom verlaat de vergadering.
VIII. Voorstellen tot wijziging van de algemeene policie-verordening.
In de eerste plaats komt in behandeling bet volgende voorstel:
«In handen der Commissie tot het ontwerpen van en herzien der plaatse
lijke strafverordeningen werd gesteld een door Pieter Hendrik Hoos, pach
ter van het ophalen van asclivuilnis en puinaan den Raad ingediend
verzoekschrift tot wijziging van eenige bepalingen in de Algemeene Policie-
verordening, en zulks ter tegemoetkoming aan zijne bezwaren bij dat ver
zoekschrift ontwikkeld.
De meerderheid der Commissie acht die bezwaren niet ongegrond en
heeft dientengevolge de eer aan uwe vergadering in overweging te geven
art. 67 der aangehaalde Verordening, gewijzigd bij de Verordening van
8 April 1869 (Gemeenteblad n°. 4), zoodanig te wijzigen dat de sub 1°. en
4°. voorkomende tijdsbepalingen van 10 op 8 en van 11 op 9 uren wor
den gesteld en mitsdien gelezen worde:
ad 1°: «Asch en vuilnis mogen niet anders worden opgehaald dan tot
8 uren in den morgen
ad 4°: «Het vervoer der opgehaalde asch en vuilnis, met schuiten naar
de bergplaats, waarvoor vergunning is verkregen, blijft tot 9 uren in den
morgen geoorloofd."
De heer van Oüteren. Ik wensch met een enkel woord te zeggen
waarom in het voorstel gesproken wordt van eene meerderheid en eene min
derheid. Ik heb behoord tot de minderheitl, even als in 1869, toen het
zelfde onderwerp was ter sprake gebragt. Ik zag destijds en zie nu nog
in de voorgestelde wijziging van het policie-reglementbelemmering voor de
ingezetenen in de vrije beschikking over hun eigendomen belemmering
voor sommigen, die er een tamelijk onschuldig bedrijf van maken, hier en
daar wat vuilnis op te halen; deze laatsten zijn daarin toch al genoeg be-
moeijelijkt en hunne handelingen zijn niet in strijd met het contract met
den pachter. Was ik vroeger tegen het daarstellen van zoodanige belemme
ringen, nu ben ik het nog veel meer, omdat zij veel verder uitgestrekt
worden.
De Voorzitter. Ik behoor tot de meerderheid van het voorstel der
Commissie. Hoos heeft zichtoen het contract begonnen wasbeklaagd
dat daarop inbreuk werd gemaakt. Doch daarin kon niet voldoende worden
voorzien, zonder wijziging van de policie-verordening. Burgemeester en
Wethouders hebben het dan ook zeer billijk gevonden dat de pachter in
staat wordt gesteld, door zijne pacht meer productief te maken, aan zijn con
tract te voldoen.
De heer Eigeman. Ik moet het den adressant nazeggendat de Com
missie tot het ontwerpen van en herzien der plaatselijke strafverordeningen
al voor één zeer klein deel in zijne bezwaren voorzien heeft. Zij heeft
alleen maar gelet op de 1" en 4" al. van het gewijzigde art. 67 en daarin
den tijd, niet zooals gevraagd wordt, eenigzins veranderd. Na de be
kentenis: /rdat de bezwaren van den adressant niet ongegrond zijn," heeft
het mij wel bevreemd, dat zij niet gelet heeft op zijn bezwaar, hetwelk
hij aangeeft en gelegen is in de 6" al. van dat art. Met regt vraagt hij
voorziening in eene daarin voorkomende bepaling, welke gelegenheid toe
laat aan anderen tot de uitoefening van eene industrie, die hem geheel
benadeelt en gansch en al in strijd is met de voorwaardenwaarop hij
de pacht heeft aangenomen. Die voorwaarden heb ik ingezien. De ver
pachting geschied zijnde op den 25 Junij 1868, blijkens Proces verbaal,
is gegrond op de Algemeene Policie-verordening van 24 October 1867,
terwijl art. 1 van de voorwaarden luidt: «Onder deze verpachting behoort
het op- en weghalen van de haardaschhet vuilnis en het puindat op
den gemeentegrond wordt gevondenen door de ingezetenen wordt
afgestaanof door Burgemeester en Wethouders ter weghaling bevo
len." In een volgend artikel wordt op deze bepaling deze uitzon
dering gemaakt«dat het vuilnis enz. op de Beesten- en de Visch-
markten daaronder niet begrepen is." Van geene andere uitzondering
is daarin sprake. Echter in de door mij reeds genoemde wijziging
van art. 67, vastgesteld op den 24en October 1869 dus zestien maanden
na de verpachtinglees ikdat de Raad sub. 6 heeft goedgevonden te
bepalen «dat hijdie asch of vuilnis aan of van de huizen der ingezete
nen wil weghalen of vervoerenverpligt is van dat voornemen schriftelijk
kennis te geven aan Burgemeester en Wethouders, met opgave van het
getal karren, wagens en schuiten die hij daartoe wenscht te bezigen, als
mede van de bergplaats waar hij de afgehaalde asch, vuilnis, enz. wenscht
te brengen. Hij bezorgt die kennisgeving ter Secretariewaarvoor hem
een bewijs van ontvangst wordt afgegeven." Het komt mij voor dat men
bij die vaststelling niet heeft gedacht aan de belangen van den pachter.
De gevolgen toch die voortvloeijen uit deze bepaling strijden geheel met
art. 1 van de voorwaardenwaarin de aard en de omvang van de ver
pachting is omschrevenwaarnaar de pachter de pachtsom heeft geregeld.