van f 200 huurwaarde en iets hooger in 1870, dus door de tegenwoordige belasting, 50 pCt. hooger waren aangeslagen dan over 1869, door de vorige belasting, terwijl daarentegen de bewoners van huizen van ƒ600 huurwaardeen hooger, slechts weinig' zijn verhoogd, 11 a 23 pCt. Dit was zijne groote grief tegen de tegenwoordige belasting. En wat zal nu met dit tarief bet geval zijn? Ik zal eerst nemen twee bewoners van huizen van ƒ200 en ƒ250, de 7e en 8e van den staat. Deze betaalden in 1870 50 pCt. meer dan in 1869. Worden die nu volgens dit tarief aangeslagen, en zal er, zooals wij van den heer Wethouder de Fremery hoorden, in 1870 2 pCt. geheven moeten wordendan zullen zijniettegenstaande de belasting in 1871 lager zal zijn dan in dit jaar, in 1871 op nieuw 50 pCt. meer be talen. De een, n°. 8, betaalde in 1869 ƒ28, in dit jaar ƒ42, en zou vol gens dit tarief in 1871 in de income tax worden aangeslagen voor ƒ64, alzoo ruim 100 pCt. hooger dan in 1869, hoewel de belasting in 1871 even hoog zal zijn als in 1869. En nu twee voorbeelden van bewoners van huizen van meer dan ƒ600 huurwaarde. Ik zal nemen n°. 33 en 34 van den staat, bewoners van huizen van 750 en ƒ850 huurwaarde. De een betaalde over 1870 ƒ314, en zal volgens dit tarief in 1870 betalen ƒ317, dus ongeveer evenveel. De ander betaalde over 1870 ƒ307 en zal in 1871 betalen ƒ270, dus ruim 12 pCt. minder; hij zal met dit hooge tarief nog niet eens naar zijne vertering betalen. Het springt dus, dunkt mij, duidelijk in het oog dat de grief van den heer Hartevelt nog veel meer tegen zijn income-tax met dit tarief bestaat dan tegen de bestaande belasting, want juist door dit tarief worden, vooral met het oog op het hoofdbeginsel van de income-tax, de ruim bemiddelden of hoog aangeslage- nen in ruime mate bevoorregt boven de middenklassen. De heer Eigeman. Ik zal mij ook moeten verklaren tegen deze voor- dragt van Burgemeester en Wethoudersbetreffende den ambtshalven aanslag. Ik ben er tegen om redenen door mij vroeger gezegdals onder huurwaarde verstaan moet worden de personeleen deze ten grondslag wordt aangeno men. Deze kan de ware grondslag niet zijn, want het is genoeg bekend, dat.vele huizen te laag, anderen te hoog in huurwaarde gesteld zijn. Maar vervolgens moet ik bekennendat het tarief ook mij wat al te kras vuor- komt. Er is reeds genoeg over gesprokenzoodat eene verdere uitweiding niet noodig is. Doch ik kan heel goed begrijpen, waarom Burgemeester en Wethouders tot zulk èene krasse voordragt gekomen zijn. In de vorige zitting is aan Burgemeester en Wethouders de moeijelijkheid van de taak voorgehoudenwelke voor hen ontstaan zal bij den ambtshalven aanslag. Deze voorhouding heeft hen geleid. Door dit tarief toch zou hunne taak kun nen worden verligt, want eensdeels hadden zij daarin eene vaste leiddraad tot den aanslagen anderdeels wilden zij aan de belastingschuldigen doen ziendat eigene aangifte toch beter is dan ambtshalve aanslag. Ik zie niet in dat er zooveel moeijelijkheid voor Burgemeester en Wethouders be staan zal om den" belastingschuldigedie geene aangifte wil doen ambtshalve in eene klasse te plaatsen. Op andere plaatsen geschiedt dit. In Arnhem (en waarom zou ik er niet op mógen wijzen) wordt, gelijk mij medegedeeld is, door Burgemeester en Wethouders, geholpen door den ontvanger en de wijkmeesterend§ klasse naar den uiterlijken staat aangegeven. En waarom kan dit hier ook niet? Zoo zeer ik ben vóór het beginsel, zoo zeer zou ik gestemd zijn tegen eene wetvoordragtwaarin zulk een krasse maatregel werd opgenomen. De heer de Fremery. Ik Vensch het besluit van den Baad voor acht dagen genomen, om den ambtshalven aanslag naar een tarief te regelenniet andermaal te beoordeelenen ik zal dus op deze plaats en in deze vergade ring hierover mijne meening niet meer bloot leggen. Alleen hoop ik dat het beginsel, toen vastgesteld, door een te laag tarief, niet beginselloos zal worden ter zijde gesteld, en de hoofdgedachte om eigen aangifte op den voorgrond te plaatsen zal worden gehandhaafd. Met dit doel voor oogen komt mij het voorgedragen tarief niet zoo overdreven voor als velen meenen. Bij vergelijking toch met vroegere tarieven, bepaaldelijk met dat door de Commissie van Financiën op 6 December 1867 voorgesteld, blijkt dat bij dit tarief het belastbaar kapitaal bij eene huurwaarde van ƒ80 toen bedroeg ƒ960, in het ontwerp nu voorgedragen, na aftrek van ƒ300 voor eerste levensbehoeften, slechts ƒ580. Bij ƒ100 huurwaarde was toen het belast baar cijfer ƒ1300, nu slechts 900; ook bij de drie volgende huurwaarden blijft ons tarief ƒ300 beneden het voornoemde. Terwijl bij ƒ500 'huur waarde ons tarief ƒ200, bij ƒ600 ƒ300 hooger is, een verschil toch waar lijk niet zoo beduidend. Toch erken ik dat bij de volgende huurwaarden het belastbaar kapitaal niet onbeduidend hooger wordt, met uitzondering van de hoogste huurwaarde van ƒ1200, waar het voorgedragen tarief 2700 lager is dan bij de commissie en zelfs ƒ1080 minder dan bij het thans vigeerende tarief. Acht men evenwel het belastbaar kapitaal bij meer dan ƒ500 of ƒ600 huurwaarde te hoog, dan zou ik in overweging willen geven bij die huurwaarden den factor op 16 of 17 te bepalen en niet op te klimmen zooals voorgesteld is tot 23. Op deze wijze zou men welligt tot een ver gelijk kunnen komen, en dit toch moet, na het gevallen besluit, ons doel zijn. Altijd en alles af te keuren, dat brengt ons niet op den goeden weg; laat ons toch niet vergeten dat de verterjngs-belasting in vier jaren tijds vier malen is gewijzigd en het doel om eene meer gelijkmatige heffing te verzekeren, toch niet is bereikt, en de klagten nimmer zoo veelvuldig zijn voorgekomen dan thans, bij het zoogenaamd verbeterd stelsel. De Voorzitter. Den heer Eigeman antwoord ik dat m. i.de huurwaarde, volgens taxatie, tot maatstaf zal moeten worden genomen, en, in nader antwoord op de vraag van den heer Scheltema voeg ik er bij dat er ook splitsing moet plaats hebben. Ik ben het overigens met het geachte lid eens dat de aanslag van meerderjarige inwonende kinderen die eigen inkom sten hebben moeijelijkheid zal opleveren maar ik zou voorshands meenen dat ook hier de huurwaarde maatstaf zou moeten zijn. De heer Scheltema. Heb ik wel verstaan dat u bedoelt de huurwaarde van het geheele huis? De Voorzitter. Ja, die heb ik bedoeld. De heer do Hieu. Toen ik de strekking besproken heb van het voor stel en het daarin opgenomen tarief vergeleken heb. met het vorige tarief heb ik voornamelijk gemeend te moeten wijzen op de woorden van Burge meester en Wethouders in de memorie van toelichting, die daarin aan toonden dat zij dat tarief aanmerkten als eene vrij juiste waardeering van het vermoedelijk inkomen. Daar men nu eigen aangifte verlangt, geloof ik, dat die twee tarieven zeer goed kunnen worden vergelekenen men ver wart de zaak, indien men beweert, dat ik als lid der Commissie van Fi nanciën indertijd zou hebben goedgekeurd een tarief als het nu voorge- dragene. Men moet niet uit het oog verliezen het verschil tusschen tarief en tarief. Het geldt nu een maatstaf voor een enkel persoondie zijn eigen inkomen niet wenseht op te geven. Maar volgens het tarief, waarnaar ik verwezen werd zou het belastbaar inkomen van allen worden berekend en naar gelang van den bedoelden maatstaf zal het aantal percenten hoo ger of lager zijn. Mijne bedoeling was nooit eene strafbepaling van het tarief te maken. In het rapport van de Commissie van Financiën van Januarij 1868 beeft de Commissie geschreven op art. 13dat het haar te bezwarend voorkwam om de huurwaarde te vermeerderen met de helft, voor hen die geene aangifte deden. Zij gaf te kennen dat haar dit te hoog voorkwamen dat haar een vierde voldoende toescheen. En ik kan de verzekering gevendat als ik als lid der Commissie van Financiën daaromtrent nog al geurgeerd heb en nog al bezwaar heb gemaakt. Ik ben altijd geweest tegen die grootere straf. De heer Boys. Het zij mij vergund nog eene enkele opmerking in het midden te brengen. Het komt mij voordat men bezig is om de zaak welke het nu geldt, eigenlijk zoo wat heen te draaijen. Men disputeert thans over de meerdere of mindere deugdelijkheid van het oude tarief; maar dit is de quaestie niet. Het is nu alleen de vraag, of het tarief thans voorgedragenwerkelijk opregt, mogelijk en bruikbaar is; en op die vraagik zeg het nog eens, durft geen enkel lid der vergadering in gemoede toestemmend antwoorden. Men tracht zich te redden met uitvlugten Het tarief, dus hoorde ik u zeggen, mijnheer de Voorzitter, is maar tot op zekere hoogte een straftarief. Wat beteekenen die woorden? Met straf- tarief kon men hier slechts bedoelen een tarief dat het inkomen hooger raamt dan men vermoedt dat het is. Uwe woorden kunnen dus enkel beteekenen dat het tarief maar tot op zekere hoogte valsch is. Wat zegt de wethouder van financiën, de heer de Fremery? Dat bij het ontwerpen van dat tarief de hoofdgedachte is geweest om de belastingschuldigen tot het doen van eigen aangifte van hun inkomen over te halen. Wat betee kenen deze woorden anders dan dit: dat het de hoofdgedachte is geweest het tarief onbruikbaar te maken, of wel het te bezigen als eene straf? Is dat laatste doel nu werkelijk hoofdzaak geweest, dan wensch ik nog op te merken dat de Raad verpligt zal zijn het tarief te verwerpen. Wij mogen het dan niet aannemenomdat dit in strijd zoude zijn met de wet. Immers niet-naleving van de plaatselijke belastingverordeningen wordt gestraft met de straften welke de wet bepaalt. De gemeentewet heeft aan den Raad de bevoegdheid ontzegd om bij zoodanige niet-naleving zelf straf op te leggen. Een van beiden dusis het tarief een straf, dan moet het worden verworpen als strijdig met de wetis het geen strafdan moet men durven volhouden dat de raming van hetinkomen, hier gemaakt, werkelijk eene juiste raming is. De Voorzitter. Ik moeteden heer Buys doen opmerken, dat volstrekt niet het bewijs geleverd is dat het tarief een straftarief zou zijn. Daar waar men het inkomen niet kan weten uit de eigen aangifte, zal het tarief maatstaf worden. Maar ik kan pertinent verklaren dat ik het niet beschouw als eene strafbepaling op de niet eigen aangifte. Meerit de Raad dat het tarief te hoog ismen kan het bij amendement verminderen mits het niet zóó worde en dit was steeds wat ik bedoelde dat de eigen aangifte illusoir worde. De heer de Fremery. De heer Buys meende dat niemand het tarief zou durven verdedigen; maar ik zou dien moed wel hebben, al ware het alleen op één punt, naar aanleiding van hetgeen gesproken is door den heer Buys zelf. Deze heeft toch in zijne eerste rede gezegd dat in den regel voor de mindere en middenstanden de huurwaarde 1/10 van het inkomen bedraagt. Ik heb die stelling in mijne jeugd ook wel hooren verkondigen, en ofschoon ik geloof dat sedert de levenswijze weel duurder is geworden wil ik dien maatstaf met den heer Buys aannemenmaar ook dan beant woordt het tarief van de lagere huurwaarden aan dien maatstaf, terwijl door verlaging van den factor in de volgende klassen eene billijke verandering zou kunnen gebragt worden. De heer Scheltema. Ik blijf met den heer Buys van meening dat het tarief veel te hoog is en zeer zeker voor de groote massa der ingezetenen. Ik wijs er slechts op dat eene huurwaarde van ƒ200 met 13 en eene van ƒ250 met 14 wordt vermenigvuldigd om tot den aanslag van het inkomen te geraken. Die huurwaarden omvatten de groote massa uit de kleine bur gerij. Kan men aannemen dat het zuiver inkomen dier klasse zoo hoog is als de vermenigvuldiger aangeeft? Maar ik zal daarover niet verder uit weiden. Ik ben tegen elk tarief alleen naar de huurwaarde, hetzij hoog of niet hoog. - Bovendieneen tarief past niet in eene income-tax. Ik wensch alleen nog mijne groote verwondering te betuigen omtrent het ant woord van' den Voorzitter nopens den aanslag van meerderjarige inwonende kinderen of andere inwonende personen, die een eigen inkomen hebben, dat namelijk de ambtshalve aanslag alsdan gebaseerd zal zijn op de huur waarde van het geheele huis. Is dit inderdaad zoo, dan is de ambtshalve aanslag niet alleen een straf voor vele hoofden van gezinnen die bezwaar maken om hun inkomen op te geven maar dan is die aanslag een dubbele en zeer zware straf wanneer zij kinderen met een eigen fortuin hebben. De heer Hartevelt,. Het is voor mij inderdaad moeijelijk eene zaak, die de mijne niet is met warmte te verdedigen. De vergadering weet dat een dergelijk tarief als nu in behandeling is, niet lag in mijn voorstel. Ik heb alleen te kennen gegevenin verband tot den loopdien de vorige discussie genomen heeft, dat, als Burgemeester en Wethouders een rede lijken maatstaf wisten voor te stellen, ik mij dan daarmede voor den ambts halven aanslag zou kunnen vereenigen. Ik heb daartoe met Burgemeester en Wethouders zamengewerktmaar ook ik moet bekennen geen kans te hebben gezien een goed tarief zamen te stellenvrij van de bezwaren en gebreken die zoo veelvuldig zijn aangevoerd. Ieder tarief zal het hoofd beginsel van mijn voorstel verminken. Ik wensch echter eene opmerking te maken. De meest algemeene' bedenking tegen het tarief is deze: dat het veel te hoog iszoo hoog dat niemand het in ernst durft verdedigen. Een hoofdbezwaar tegen mijn voorstel was: dat het uiterst moeijelijk, zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1870 | | pagina 4